donderdag 29 december 2011

Dromen

Ik zat weer eens te dromen over de tropen. Over de zon op mijn huid en de hitte die me als een warme deken omarmt. De kruidige geuren van de markt, door de warme lucht naar mijn niet-verstopte neus gedragen. Bloemen in felle kleuren. Geroezemoes van insecten, scherpe kreten van vogels. Om elke hoek een verrassing, iets nieuws, iets te ontdekken. Elke pijnloze dag een kadootje, waarop je je ’s ochtends bij het wakker worden kunt verheugen. Wat zullen we vandaag gaan doen?

Wat zoek ik daar toch? Natuurlijk, de warmte die mijn reuma wegstraalt. De magie uit mijn jeugd, avonturen om boeken over vol te schrijven. En tijd om dat te doen. Het comfort dat een warm klimaat biedt, het buitenleven, een einde aan de eindeloze winterse verkoudheden. In de zon is nietsdoen al leuk. Maar er is meer. De drukke maar ontspannen sfeer, het rustige tempo, gebrek aan stress en moeten. Manana manana. Inshallah. De kunst van het nietsdoen en daarvan genieten. Grote, vertakte gezinnen. Vrouwen die samen hun kinderen verzorgen. Oma’s, tantes, moeders en vriendinnen. Vrouwen die steunen en niet oordelen. Moeders die niet denken aan persoonlijke ontwikkeling, aan zelfontplooiing. Aan welke school ze moeten kiezen voor hun kroost. Aan de juiste schoenen of weer een nieuwe jas. Het leven lijkt zoveel makkelijker als het warm is. Lijkt. Ik weet wel, dat die moeders niet denken aan zelfontplooiing omdat ze het druk hebben om elke dag weer eten op tafel krijgen. Dat ze blij zijn als de kinderen überhaupt naar school kunnen. Makkelijk is relatief. Alles is relatief. Maar iedereen heeft zijn eigen problemen en ze tellen allemaal. Dus ook de mijne.

Verder dromend zie ik me zitten, aan het zwembad, met de kinderen, als expatvrouw. Zoals mijn moeder vroeger zat. Ik strek me uit in de zon, genietend van spetterend gewoel aan mijn voeten. Toch ken ik nu mijn moeders spijt, haar gemiste kansen. Ik zie haar opoffering. En ik weet wel dat ik als ik daar zat juist in de schaduw zou willen wegkruipen, schrijvend achter mijn laptop. Of erop uit zou willen gaan, dingen maken, bijdragen. Dus droom ik van hulp, een inwonende ama. De Anna uit mijn jeugd, die opruimde voor je de kans had het zelf te doen, die waste, streek en oppaste. We vonden haar lief. We namen haar voor lief. De foto’s van haar kinderen aan haar muur, thuis in India bij de grootouders, voor wiens studie zij werkte, we zagen ze wel. Met kerst stuurden we ze kadootjes. Wij vonden het normaal. Anna was blij met haar kans, voor een betere toekomst voor haar kinderen waste ze graag ons ondergoed. Wás het normaal? Ook normaal is relatief, maar eerlijk was het in ieder geval niet. Of haar kinderen beter af waren geweest mét moeder maar zonder geld weet ik niet. Het was Anna’s keuze.

En zo droom ik door tot elke fantasie als een zeepbel uiteenspat. Zelfs in mijn dromen kan ik het perfecte leven niet vinden. Toch droom ik door. Voor mijzelf, en alle moeders op deze wereld. Perfectie hoeven we niet, dat is maar saai. Wat rust, wat vrede. Veel warmte en gezelligheid. En, als het kan, een klein beetje tijd voor onszelf.

Ik wens iedereen een gelukkig nieuw jaar, met veel mooie dromen.

woensdag 21 december 2011

Happy Christmas!


Bij deze wil ik iedereen hele fijne kerstdagen wensen. Met veel familie, vrienden, heerlijke geuren, lekkere smaken, mooie liedjes en prachtige verhalen. Een sprankje magie. En misschien een toefje sneeuw, om het af te maken.

Ik hoop jullie allemaal weer te zien in het nieuwe jaar, met nieuwe energie en nieuwe inspiratie. Gelukkig 2012!

PS wil je ook zo'n mooi Peperkoek Huis als op de foto? Of een Christmas Cake? Doet de gans het water al in je mond lopen? Of eet je liever de vegetarische bietensoep? Voor inspiratie, deze gerechten en nog veel meer, kijk eens op mijn receptensite, Kamelenvoer.

dinsdag 13 december 2011

Ontbijtgesprek

‘Tijm, wil je ontbijt?’
Klik, klik, doen de legosteentjes.
‘Tijm, stop eens met die lego en kom aan tafel. Nu.’
Stapvoets slentert hij naar de tafel.
‘Wil je cereals? Of toast?’
Hij denkt even na. ‘Cereals. Weetabix, chocolate stars en rozijntjes, maar zonder melk. En toast met marmite.’
Gedachteloos meng ik zijn gebruikelijke ontbijt van verschillende cereals en zet het bakje voor zijn neus.
Hij barst meteen los. ‘Nee, geen rice crispies. Ik had gezegd geen rice crispies.’
‘Hoezo geen rice crispies? Je eet altijd rice crispies.’
‘Ik Had Gezegd Geen Rice Crispies Mama.’
Ik probeer terug te denken aan wat hij zei. Geen idee. ‘Maar je eet elke dag rice crispies. Waarom nu opeens niet?’
‘Omdat ik had gezegd, géén rice crispes!’
‘Maar je lust ze best, eet ze nou maar gewoon.’
‘Nee mama, vandaag lust ik geen rice crispies.’
‘Maar gisteren lustte je ze wel?’
Even denk hij na. ‘Ja, gisteren lustte ik wel rice crispies. En morgen lust ik ook rice crispies.’ Dan, schreeuwend. ‘Maar vandaag lust ik ze niet!’
Ik zucht.
‘Je eet ze toch maar. Ze zitten er nu al in.’
Hij krijst. ‘Nee, mama, ik had gezegd géén rice crispies vandaag. Géén!’
‘Dan heb je pech. Ik ga niets anders maken. Je eet het toch maar op.’
Tijm krijst, steeds harder, steeds hysterischer.
‘Mama, je moet ze eruit halen. Mama. Ik vind jou niet gezellig vandaag. Ik had gezegd geen rice crispies. Anders ga ik niet met jou spelen vandaag. Mahama?’
‘Houd eens op met dat gekrijs. Eet gewoon je ontbijt op. Het is hier geen hotel. Ik ben het zat door jou rondgecommandeerd te worden. Eet op.’ Nu krijs ik ook.
‘Mama, je moet stil zijn. Dat doet pijn aan mijn oren, dat gegil. Ik vind jou niet gezellig vandaag. Stop met praten mama, stop.’
Ik zeg niets.
‘Mama,’ roept hij weer. ‘Stop met praten.’
Ik zeg weer niets.
‘Mama. Máhama. Ik wil dat je ja zegt.’
‘Ja?’
‘Ik wil dat je de rice crispies eruit haalt. Nu.’
‘Nee.’
‘Mama, ik wil dat je ja zegt.’
‘Nee. Als je ze eruit wilt hebben dan doe je dat zelf maar. Geef ze maar aan Linde.’
Boos gilt hij door, sputtert tegen. Ik loop weg, voordat ik mijn laatste restjes energie en zelfbeheersing verlies.
Als ik terugkom heeft hij minutieus alle rice crispies uit het bakje gepeuterd.
Ik aai over zijn hoofd. ‘Lekker ontbijt?’
Met volle mond knikt hij.

woensdag 7 december 2011

Donkere wolken

Er hangt een depressie boven de Britse Eilanden. Grijze wolken pakken samen en verstikken de zon. Kleine druppeltjes miezeren neer. De dagen worden korter en kouder. We staren met onze neuzen tegen de achterdeur gedrukt naar de modderige tuin en ik voel me opgesloten in mezelf. De donkere wolken leggen een sluier voor mijn ogen en ik raak mezelf kwijt. Wie is die driftige, doorgedraaide vrouw? Prikkelbaar, haar geduld lang geleden verloren, waart ze als een gillende tornado door het huis. Hollend, van euforie naar wanhopigheid, gedreven maar gestresst, tot alleen uitputting overblijft. Van een afstandje zie ik mezelf en denk, dat kan anders. Beter.

Op een ochtend kom ik, mijn haren nog nat, beneden en Tijm stuitert me toe.
‘Mama, de zon schijnt, mama, kom kijken. Het is mooi weer.’
Naar buiten kijkend knipper ik mijn ogen. Verdraaid. Een strakblauwe hemel grijnst me toe. Tijm heeft zijn laarzen al aan. ‘Kom mama, naar buiten!’
Ik zet water op. ‘Zullen we eerst ontbijten?’

Niet veel later lopen we naar het park. De lucht kraakt, rijp schittert op het gras en de zon laat de wereld glanzen. We hebben mutsen op en handschoenen aan. In het park wijs ik opzij, een modderig pad in. Het is pas negen uur en alle geluid lijkt bevroren. We klimmen over de sluis, langs de aarden wal en stoppen bij de waterval. Ondanks de kou straalt de zon de grauwsluier weg van mijn hoofd. Ik adem de scherpe lucht in en voel mijn zintuigen wakker worden. In mijn hoofd maak ik een blije buiteling. Hé, ik ben er weer.
Tijm rent rond en verzamelt stokken. We spelen poeh-stokjes, we gooien twijgen en takken in de stroom en kijken welke het eerst beneden is. Linde’s tak blijft steken langs de kant en Tijm wint. We spelen opnieuw, en opnieuw. De kinderen rennen af en aan en verzamelen meer. Het water bruist, de bomen suizen en de wereld schittert.
Linde valt in de modder en krijst. Ik hijs haar overeind en kus het af. Jasmijn urmt onrustig in haar buggy, met koude vingers. Met koekjes koop ik haar om. Als kleine witte wolkjes zeilen de oneffenheden door mijn hoofd. Vol vertrouwen blaas ik ze weg en de lucht blijft blauw. We klimmen over de stapstenen. Een voor een neem ik Linde en Tijm aan mijn hand en dapper, stap voor stap, steken we de rivier over. Ik ga terug, draag Jasmijn en daarna de buggy, over. We vallen, rollen en lachen. Mijn broek en jas zitten vol modder maar de spinrag is uit mijn hoofd.

Die middag trekt de lucht weer dicht. De wolken hangen laag, de zon is diep verstopt, alsof hij er nooit was. Ik sta in de kamer, de klok slaat vier en ik knip het licht aan. De nacht komt eraan en bedtijd is nog ver weg. Tijm en Linde springen gillend van de bank naar de stoelen en Jasmijn brult hongerig in de box. Ik tel langzaam tot tien en weet dat ik terug moet naar het park. Terug naar die plek in mezelf waar ik vanochtend was en waar de zon schijnt. Waar ik een leuke moeder kan zijn en kan genieten, zonder mezelf kwijt te raken. Ik weet dat ik het kan. Maar het is zo verrekte moeilijk.

donderdag 1 december 2011

Druk en rust

Ik ben een beetje moe. Ik neem een weekje rust. Deze week en mijn hoofd zijn te vol, te veel, te van alles. Maar, ik ben er snel weer, dat beloof ik!

In de tussentijd, neem eens een kijkje op mijn twee nieuwe websites. In het engels deze keer. Stuur de links door aan al je vrienden en vriendinnen die geen Nederlands lezen. Graag. Dankjewel.

Voor vertalingen van stukjes eerder verschenen op deze site:
http://kamel-mail.blogspot.com/

Voor stukjes over creatief koken met kleine kinderen:
http://kamel-food.blogspot.com/

Heb je een facebook account? Kom dan eens kijken op de nieuwe Kamel pagina! 'Like' hem en je krijgt vanzelf updates van alle K-meel en Kamel sites in je news feed.

En, allerlaatst, als je iets dan wel niet ván mij, maar wel óver mij wilt lezen, lees dan de Quote van deze maand. Er staat een interview met mij in!

donderdag 24 november 2011

O, kom er eens kijken

Ze staat stil, midden in de kamer. Haar ogen staren wazig in het niets.
‘Linde,’ roep ik.
Geen reactie.
‘Linde,’ probeer ik nog eens. Ze blijft staren een buigt een beetje door de knieën.
Pas als ik mijn hand voor haar neus wapper kijkt ze op. Ze loopt weg, wijdbeens, mijn blik ontwijkend. Ik snuif de lucht op en zucht. ‘Linde, nee!’

‘Kom, we gaan eten. Moet je nog plassen Linde?’
Ze schudt haar hoofd, boven de pot worstelt ze zich los en rent weg. Aan tafel wiebelt ze op haar stoel, smeert overal eten en stopt haar waterbeker vol erwtjes. Water petst op de grond. Als ik terug kom met een doekje zie ik pas dat haar beker vol water zit. ‘Niet weer,’ steun ik.

Nog geen twee was ze, nog lang niet, toen ze op een dag besloot geen luiers meer te willen dragen. En het ging eigenlijk best goed. Ondanks ongelukjes, af en toe, waren we maar wat trots op onze jonge dochter, parmantig op haar potje. Ze was nog zo jong, het zou vanzelf beter gaan. Maar het ging niet beter. Het ging steeds slechter. Van eens in de week ging naar een paar keer mis. Per week, of zelfs per dag. Ze komt thuis van de oppas in een luier, de onderbroeken waren op. Thuis draait de wasmachine overuren.

We blijven vriendelijk. We worden boos. Niets helpt. We beloven stickers, en even werkt het, voor Hello Kitty wil ze op de pot en de ijskastdeur raakt vol. Dan gaat het weer mis, en in nieuwe broek staat ze bij de kast, stampvoetend om haar sticker. We beloven kadootjes, voor een dag lang schoon, maar nog altijd ligt het pakje onuitgepakt in de kast. We zetten haar op de pot, elk half uur, we dreigen, we drammen, als je nu niet gaat mag je niet mee, geen eten, geen tv. We straffen, we zetten haar op haar kamer, waar ze het met grote ogen op een krijsen zet tot ik haar wegdraag uit een zich uitbreidende plas op het parket. We negeren, laten haar rondlopen met stinkende billen tot ik haar in de wc vind met haar broek om de enkels en de poep aan de muren. We zetten de allerlaatste troef in. ‘Ben je een baby?’ vraag ik. ‘Wil je een luier aan?’
‘Nee,’ huilt ze, ‘ik ben een meisje. Ik wil geen luier. Ik wil een onderbroek.’
Met tegenzin hijs ik haar in een schone.
‘En waar poep je dan?’ vraag ik, haar streng in de ogen kijkend.
‘In de onderbroek,’ grinnikt ze en rent weg.

Op een avond staan we bij de haard voor drie lege schoentjes. We kijken elkaar aan. We vullen de blauwe schoen en het roze slofje. Dan twijfelen we, wie zoet is krijgt lekkers, maar wie in zijn broek poept? We pakken een onderbroek van de waslijn en proppen hem in de turkooizen schoen met de roze bloem. Ik wil het licht al uitdoen, maar we kijken elkaar nog eens aan en schudden ons hoofd. Ze is pas twee. Naast de onderbroek stoppen we een grote Zwarte Piet. Van chocolade.

donderdag 17 november 2011

Kleuterfeest

Engelse kinderfeestjes zijn een serieuze aangelegenheid. Het begint al met de gastenlijst. Iedereen nodigt vijftien vriendjes en vriendinnetjes uit, jouw kind is immers op vijftien feestjes geweest, en niet terugvragen is niet beleefd. Ook de juiste locatie is essentieel, de kleine engelse huizen zijn niet bestand tegen zoveel kleutergeweld. Een gymzaal, binnenspeeltuin of de peutergym heeft de voorkeur.
Bij binnenkomst worden kadootjes meteen onzichtbaar weggesluisd. Die worden achteraf, in privacy, uitgepakt, zodat ongemakkelijke onbeleefdheden worden vermeden. Vergeet dus nooit, zoals ik, de verjaardagskaart, want dan kan de moeder op het bedankkaartje niet vermelden hoe geweldig jouw kado ontvangen werd.
Dan wordt er gespeeld. Geen kinderfeest gaat voorbij zonder ‘Pass the parcel,’ waarbij pakjes onhandig worden rondgegeven, lagen papier worden gescheurd, tot de muziek de winnaar onthult. Er is, meestal, een springkussen, en tijd voor vrij spelen.
Helemaal aan het einde, moegespeeld, komt de tea op tafel. In Engeland wordt tea niet gedronken maar gegeten. De kinderverjaardag-tea bestaat uit witte en bruine driehoekjes, belegd met kaas, ham en marmite. Pindakaas wordt geschuwd, er zal er maar een allergisch zijn. Daarnaast staan bakjes met worteltjes, komkommer, chipjes, koekjes en worstjes. Kannen ranja vullen plastic bekertjes. Terwijl de kinderen zich volstoppen met chips en de zachte binnenkant van het brood kijken de moeders bescheiden toe. Soms, als je geluk hebt, krijg je een kopje thee. Wie een worteltje, dat de kinderen toch niet eten, meegraait kan rekenen op ontwijkende blikken. Als de tea verorberd is wordt het pronkstuk van het feest, de taart, plechtig binnengebracht. Na het Happy Birthday wordt hij behendig weer weggesluisd. Bij de deur deelt de jarige het allerbelangrijkste, de party bags, uit. Hierin, in een servetje gerold, een stuk van de verjaardagstaart, en heel veel snoep en plastic speeltjes die dagen door het huis zullen slingeren tot ze op een avond schielijk in de vuilnisbak verdwijnen.

Als buitenlander ging ik het even helemaal anders doen. Nou, ja, ik kon mijn zoon’s sociale status niet riskeren, dus nodigde braaf al zijn vriendjes uit. En de kadootjes onderschepten we toch maar bij de deur, eigenlijk wel zo makkelijk. Maar we hielden het feest thuis, in onze ruime, onengelse, open woon-eet-speelkamer-keuken, hopend op goed weer zodat het kleutergedruis door de achterdeur over kon lopen, de tuin in. Ik trok alle registers open. Na wat gevloek op de oven en plakkerige cakevormen werd een in blokken gesneden kant-en-klare cake met behulp van vijftien kleuters, vijf kleuren glazuur en heel veel snoep een prachtige trein. De moeders maakten hun eigen thee en aten zelfgebakken muffins. In de zich speciaal vertonende zon werd zakgelopen. Tijdens het bakken van door de kleuters zelfbelegde pizza’s werd er gejoeld en gegild bij de poppenkast waarin Sinterklaas voor Kerstman speelde. Aan de deur keek niemand bedremmeld toen ze geen zakje maar een boek in de handen gedrukt kregen. Met in een servetje gerold hun eigengemaakte wagonnetje, want die waren we vergeten op te eten. We zongen Happy Birthday en Lang zal ze leven en het was het beste feest aan elke kant van het kanaal. Volgens Tijm.

De Engelse moeders complimenteerden uitputtend. De Hollandse moeder plofte moe maar voldaan neer op de bank en fantaseerde over binnenspeeltuinen met kant en klaar vermaak en witte driehoekjes die ze niet zelf hoefde te bakken.

donderdag 10 november 2011

Willen of kunnen

Ik lig op mijn buik en ik duw, ik duw de vloer, met mijn voeten, en ik schuif. Mijn armen trekken mee. Onder mijn buik is het kleed ruw en langzaam, trek na duw, ga ik vooruit. Dan opeens voel ik glad hout en nu kan ik hard. Ik ben een raceauto, mijn benen duwen sneller, mijn handen zetten af op de stevige vloer en vliegensvlug scheer ik door de kamer. Lachend glijd ik de bank rond tot ik de borstelige wol weer voel. Dan bots ik met mijn hoofd tegen iets zachts. De bank. Tastend schuif ik er langs tot ik een voet vind en een broek. Ik klauw me vast aan de stof en handje voor handje sleep ik omhoog. Ik wiebel, zwiep met mijn kont maar trek door, ik wil er komen, ik moet. Ik zal. Verbeten trappen mijn benen omhoog, en ja. Ik sta.
Trots kijk ik rond, aan de knie geklemd, zo hoog dat ik alles kan zien. Ik zwaai en grijns. Mama ziet me niet staan. Ik mep haar knie. Ze kijkt op, glimlacht, en aait mijn hoofd. Dan typt ze verder.

Het is stil in huis, mijn grote broer en zus zijn weg. Niemand die op me springt, me duwt of me port. Niemand die me kust of aan het lachen maakt. Mama is druk, altijd druk, ze werkt, ze typt, alleen haar ooghoek kijkt schuin naar mij.
Ik kruip naar de box en grijp de spijlen. Opnieuw trek ik, naar boven, maar het lukt niet. Ik zet mijn voeten af en wip omhoog, maar niet genoeg, ik zwalk en zwier en val brullend om. Mama kijkt op. Ze helpt me, en ik pak de spijlen stevig beet. Zo sta ik even ferm. Dan pakken mama’s handen me over, en ik mag lopen, tot aan de bank maar niet verder. Ze zet me op mijn billen, een stapel bekers voor mijn neus. Ik maai ze om. Klaar.
Ik roep mama, kom. Ze kijkt op maar typt verder. Ik buig voorover, wat verder, tot ik val. Ik kruip weer, pak de broek en trek me op. Eerst kijk ik blij, lach mijn twee tanden bloot. Mama lacht terug. Dan word ik boos. Ik wil lopen en mama moet helpen. Ik mep haar knie. Nu lacht ze niet. Ze laat me lopen, naar het midden van het kleed waar ik moet zitten. Ik strek mijn benen, stijf als een plank. Boos buig ik mijn rug, hangend naar achter want ik wil niet. Ik wil lopen, brul ik. Heel even ontspan ik en mama grijpt haar kans. Ik zit weer. Een stapel blokken, een buitelnijntje, wat dieren. Ik wil ze niet, ik gooi ze om en weg en roep mama. Och, wat ben je moe, zegt die, we gaan naar bed. Maar ik ben niet moe, ik wil lopen, mama, snap me dan. Nee. Mama luistert niet, ze legt me in bed en ik huil. Slaap lekker, zegt ze zoetjes, maar ik wil niet slapen, ik wil lopen, en ik schreeuw mijn longen eruit tot mama het snapt en me ophaalt.

maandag 7 november 2011

Gezellig

Op peuterochtenden en speelgroepen heb je altijd van die diepgaande gesprekken.
Een moeder kijkt me aan, kijkt naar mijn kinderen, dan weer naar mij, en vraagt of ze allemaal van mij zijn. Als ik ja knik is de volgende vraag hoe oud ze zijn. Op het antwoord, respectievelijk drie jaar, twee jaar en negen maanden, krijg ik steevast dezelfde reactie. Dat ik mijn handen wel vol moet hebben dan. Inderdaad, beaam ik. Dan kletsen we wat, over haar kinderen, hoe oud die zijn, totdat de andere moeder vraagt hoe ik dat toch doe, drie kinderen thuis en er ook nog eens zo goed uitzien. Ik glimlach wat, haal mijn schouders op. En ben benieuwd hoe het gesprek zou verlopen als ik echt, eerlijk en oprecht, antwoord zou geven op haar vraag.

‘Wat bedoel je precies met er goed uitzien? Dat die wallen in mijn bleke gezicht en die schreeuwerig vertrokken mond me zo goed staan? Of dat ik de afgelopen maanden zo afgevallen ben, omdat ik steeds vergeet te eten terwijl ik de hele dag op mijn benen sta en bezig ben, met wassen, opruimen, zorgen en heen en weer draven?’
De moeder kijkt me verbaasd aan dus ik raak op dreef.
‘Ik heb sowieso niet zoveel eetlust op het moment. Ik heb de ziekte van Bechterew, reuma in je rug, en de meeste dagen heb ik meer pijn dan honger. De herfstige kou maakt mijn gewrichten stijf en branderig. Ik zou ze moeten ontlasten, maar ja, de jongste kan nog niet lopen. En jij? Nog iets leuks gedaan het weekend?’
De moeder kijkt wat geschokt, dan huilt haar baby en ze legt hem aan de borst.
‘Wat drinkt hij lief,’ merk ik op. ‘Ik moest stoppen met de borstvoeding, en dat voor stomme medicijnen die niet eens helpen. Bijt hij je wel eens, heeft hij al tanden? De mijne slaapt al weken slecht. We zijn niet streng genoeg, maar ja. Straks huilt ze de anderen wakker. Ik functioneer niet op vijf uur slaap, jij wel?’
De moeder schudt zenuwachtig haar hoofd, frummelt aan het blauwe sokje van haar kind. Ze wil wat zeggen maar ik laat het niet toe.
‘Ik sta er ook helemaal alleen voor door de week. Ja, er is de peuterspeelzaal voor de oudsten. En af en toe de oppas. Maar mijn man werkt lange dagen, die is op zijn vroegst met voorlezen thuis. Vaak later. En mijn familie woont aan de andere kant van het kanaal.’
De andere moeder stamelt wat.
‘Ik zou natuurlijk meer moeten rusten, en meer sporten, en verhuizen naar een warm klimaat.’
Ik ratel door, als een op hol geslagen paard, over winter en kou, stress en schreeuwen en economische recessie en gebrek aan banen in warme landen, over werksters die nooit die rottige hoekjes doen waar mijn stijve rug niet bij kan, over treiterende jongetjes en in hun broek poepende meisjes, totdat de zaal leegloopt en ik me zelf ook begin te ergeren aan mijn gezanik.
Ik staar en peins, en ik schrik op van haar stem.
‘En je ziet er ook zo vrolijk uit. Ja, ik vind het echt knap wat je doet. Wil je nog een kopje thee?’
Ik recht mijn rug. ‘Vind je? Ja, je doet toch je best, als moeder. Thee, lekker, graag.’

woensdag 2 november 2011

Tovernacht

Met drie kleine heksen, een tovenaar en een babypompoen in een buggy gaan we op pad. In het donker loopt van alles over straat. Toverkollen, vampiers, spoken. Monsters en lugubere lijken. Ondanks het milde oktoberweer rillen we, maar we pakken onze zakken en stappen op onze bezems. We volgen de pompoenen, want een pompoen voor het huis laat zien dat toverbezoek welkom is. Bij de buren prijkt een groot, oranjerond exemplaar. Kaarslicht sijpelt door zijn puntige tandengrijns en sluwe spitse ogen. Voor de ramen hangen spinnenwebben, heksenbezems en witte kale botten. Uit de brievenbus steken vijf bleke vingers. Het is duidelijk dat we verwacht worden dus slaan we drie keer met de klopper. De deur zwaait open en een griezelige gedaante verschijnt uit een donkere gang. Boven een zwarte cape vol spinnenwebben zien we een in ijselijke gil vertrokken hoofd. Bloed stoomt langs de wangen. Ook een rammelend geraamte doemt op uit het donker. Hij giechelt als hij ons ziet en zwaait met zijn piratenhoed. Achter me barst de kleinste heks in huilen uit. Ook de op een na kleinste heks geeft een angstig gilletje. De grootste, maar toch nog kleine heks en de niet veel grotere tovenaar verstijven, en kijken huiverig om, naar hun moeders.
Dan komt een witte hand uit de cape en trekt het masker af. Het grijnzende gezicht van onze tienjarige buurjongen verschijnt. Achter hem knipt het licht aan en komt zijn moeder aanrennen, aangetrokken door het geschreeuw en uitputtend in excuses. We wimpelen de excuses af, niet nodig, onze heksen zijn nog zo klein. We strooien complimenten terug, wat mooi zien de jongens eruit. De heksen en de tovenaar ontdooien langzaam, alleen de kleinste heks kermt nog na. Gelukkig steekt het bloederige lijk een schaal naar voren, een schaal vol snoep. Aarzelend zet de tovenaar een stapje vooruit. Ook de heksen durven nu, snel graaien ze het lekkers weg. Alleen de kleinste heks durft niet, hoe zoet het snoep ook lonkt.
De moeders kletsen wat. De buurjongen laat trots zijn masker zien, de ingenieuze buisjes door zijn mouw en het ballontje met bloed. De tovenaar vind het machtig mooi. Maar het snoepgoed roept, we moeten door, de pompoenen achterna. Een paar huizen verderop zien we er een flikkeren, en op onze bezems vliegen we verder, de babypompoen erachteraan in haar buggy.

Achter de volgende deur staat een lieve, roze heks. Opgelucht roepen de heksen, na enig aandringen, ‘trick or treat’, bijna hoorbaar. Ze krijgen de smaak te pakken, de suiker maakt moedig en onverschrokken kloppen en bellen we, huis na huis. Steeds minder verlegen roepen ze in koor om treats. Dapper lopen de heksen en de tovenaar de straat door. Alleen de kleinste heks dreutelt en draalt, ondanks chocola en snoep. Ze huilt en dreint, moe en bang, tot haar moeder haar en heksenzus meeneemt naar huis. Ook wij gaan naar huis, met volle zakken. Bij de voordeur steken we de kaarsjes in onze eigen pompoenen aan. De babypompoen moet naar haar bed, de kleine tovenaar en heks staan in de deurpost en wachten. Happy Halloween!

donderdag 27 oktober 2011

Mamathee

Het moet maar eens afgelopen zijn met dat overspannen gedoe, besluit ik. Ik ga er wat aan doen. Dromend achter mijn laptop weet ik wat ik wil. Een week lang in een verwenresort, met yoga, sauna en massage. Ik lig gestrekt, omwikkeld met een lavendel-chocolade wrap, luisterend naar rustige muzak, knabbelend aan selderij en sushi. Roel is thuis, met de kinderen, een extra dimensie aan mijn ontspannen, omdat ik me kan verkneukelen over hoe hij zal worstelen om een week lang twee peuters en een baby te verzorgen. Te zorgen voor twee wassen per dag, gezonde maaltijden en een huis waar je twee voeten voor elkaar kunt zetten zonder te struikelen. Ik zie het helemaal voor me en mijmer verder, tot de zeepbel met een pets barst. Roel ziet me aankomen. Hij zal lachen, en zeggen dat het precies één dag zou duren voor mijn bloed weer gaat borrelen. Ik heb een beter plan nodig, want natuurlijk heeft hij gelijk. Ik peins weer door. Als ook een persoonlijke masseur niet haalbaar is, wat dan wel? Pillen, liever niet, en homeopathie, ik weet het niet. Kruidenmengsels, daar houd ik van. Kruiden bevatten genoeg moleculen om mijn scheikundig hart sneller te doen kloppen en genoeg natuur en poëzie om het te verwarmen. Ik haal opgelucht adem. Eindelijk een plan: ik ga een thee maken. Enthousiast zet ik mijn potjes op een rij en denk na. Kalmeren moet ik, dat kokende bloed moet gekoeld. En meer energie graag, om de stuiterbommen bij te kunnen houden. Om de dagen na slaaploze nachten door te komen. Dat is het, ik moet tot rust komen en opgepept worden tegelijk. Is dat de paradox van het moeder zijn? Is het daarom zo moeilijk? Ik blader door boeken, neem lijsten door, maak aantekeningen. Zoveel kruiden, zoveel beloftes. Wat werkt? Wat kies ik? Opeens zie ik wat ik nodig heb: Een flinke dosis van mijn eigen kinderen.

Ik begin met drie flinke scheppen Lindebloesem. Linde werkt ontspannend, tegen nervositeit, spanningen en slapeloosheid. Dan drie scheppen Jasmijnbloemen. Jasmijn werkt op je emoties, het vrolijkt je op, helpt tegen depressieve gevoelens en schok. En, leuk voor papa, het werkt als afrodisiac. Dan een theelepeltje Tijm. Tijm is sterk, je hebt niet veel nodig voor het effect. Tijm is verfrissend en oppeppend. Goed voor je weerstand, tegen verkoudheid en het helpt je stofwisseling. Ik roer door en adem de geur vast in. Ik maak het brouwsel af met vier grote scheppen citroenmelisse, balsem voor de mamaziel. Citroenmelisse is een zacht kruid dat het hart kalmeert en versterkt. Het maakt grote en kleine zorgen dragelijk. Mijn thee is compleet en heerlijk van smaak.

Zittend op de bank adem ik de damp in die uit mijn beker omhoog cirkelt. Zonder een slok genomen te hebben voel ik me al beter. Mijn mamathee is speciaal voor mij, en heel eventjes, zolang het drinken van een kop thee duurt, kom ík op de eerste plaats. Terwijl de hete vloeistof weldadig mijn aderen door kabbelt worden om me heen knikkerbanen gebouwd en gesloopt. Er wordt gemept en geschreeuwd en ik negeer het. Drie koppen per dag, denk ik. Minstens.

donderdag 20 oktober 2011

Overspannen

Er is zo veel geschreeuw. In mijn huis, in mijn hoofd, in mijn oren en in mijn mond. Net uit de douche, nog nat, begint het al, ze willen de blauwe handdoek met de oranje ster. Allebei, en er is er maar een. Hij krijst, gromt en brult, stampvoetend. Zij blèrt met lange uithalen, krokodillentranen springen uit haar ogen. Ze druppen de gang vol, laten natte voetstappen achter en heel veel lawaai. De baby, nog in haar bedje, wordt er wakker van en huilt mee. De herrie resoneert door het huis, de druk bouwt op in mijn hersenpan en voor ik het weet schreeuw ik mee. Ik kijf, scheld en gil. Ik duw kinderen kamers in, bloot en nat en strooi nare kreten in het rond. Het lawaai is nu ook van mij. Ergens diep in mijn hoofd klinkt een klein stemmetje. Zachtjes, dan iets harder, probeert het stemmetje over het lawaai heen te komen. ‘Niet schreeuwen,’ roept het stemmetje. ‘Dat werkt alleen averechts. Loop nou even weg, naar beneden, bedaar. Tel tot tien en kom rustig terug. Stop met schreeuwen. Stop met schreeuwen. Stop met schreeuwen.’ Ik hoor het stemmetje wel, maar de goede raad wordt niet verwerkt en mijn mond schreeuwt door. Hoe de razende schreeuwpartij eindigt gaat verloren in een zee van geluid. Opeens zit ik daar, met twee blote, nog glimmend natte kinderlijfjes tegen me aangedrukt. Nahikkend legt zij haar hoofd in mijn nek. Hij klemt zijn armen stevig om ons drieën heen. Het is stil en ik weet niet wat ik moet zeggen dus knuffel ik maar.

Ik droog ze af en kleed ze aan. Ze spelen, dan weer leuk, dan weer boos schreeuwend. De baby krijst mee, moe van gemiste slaap. Ik negeer het, met tuitende oren. Ik weet wel waardoor het komt. We zijn niet uitgeslapen, want baby’s tanden staan op het punt van doorbreken en ook de nacht was vol gehuil. We zijn uitgeput van het geschreeuw. En ik schaam me. Nooit meer, neem ik me voor, nooit meer laat ik me zo gaan. Ik word een goede moeder.

Een paar uur later sta ik bij de deur, jas aan, we moeten weg, de peuterschool wacht. Ze komen niet, al roep ik ietsje harder. Dan komen ze de trap af, op hun billen, hun meest ondeugende blik in hun ogen. Ik loop naar boven, de overloop op en stuit op een berg. Een hele hoge berg. Alle kleren, uit alle kasten, liggen op deze berg. Ik zie mijn drie peutervrije uren verdampen, opgaan in uitzoeken, vouwen en opruimen en de stoppen slaan weer door. Heel ijl klinkt nog het stemmetje, het zijn peuters, zie er de lol nou van in, maar het vervliegt in de denderende tirade die volgt.

Anderhalf uur later, de peuters op de peuterschool, de baby in bed en de kleren weer in de kast, is het stil in huis. In mijn hoofd tettert en schettert het door, tot in mijn trillende vingertoppen echoot het geschreeuw na. De rust komt niet, het werk blijft liggen en voor ik het weet is het tijd de peuters weer op te halen.

donderdag 13 oktober 2011

Zoete slaap

Het verhaal is uit. ‘Kom op jongens, je bed in,’ zeg ik.
Linde gaat liggen. Het puntje van haar kin net boven de deken. Tijm gaat ook liggen, op de grond, middenin de kamer. Ik frons mijn wenkbrauwen. ‘Naar je bed Tijm, en snel.’
Tijm grijnst en blijft liggen. ‘Of zal ik je je bed in kietelen?’ roep ik.
Hij blijft liggen en ik val aan. Ik kietel en kriebel, Tijm giechelt en wriemelt. Ik pak hem op, zijn voeten in één hand, zijn handen in de andere. Ik zwaai hem omhoog en jonas hem zijn bed in. ‘Wil je nog een kusje?’
‘Nee,’ roept Tijm en kruipt onder de deken.
Linde wil er wel een. Zoetjes kust ze terug, maar het halfdonker verhult de ondeugende twinkel in haar ogen niet.
Ik laat de deur op een kier en loop naar beneden. Even negeer ik het gemompel, het gesluip, de stappen door de gang. De lopende kraan. Dan hoor ik geroep. ‘Mama!’
‘Mahama!’
Ik zucht naar boven. ‘Mama, we hadden dorst. We zijn nat.’
De plas op de vloer en de doorweekte pyjama’s, ik zie het. Ik droog af, kleed om en stop weer in. Ik ben de trap nog niet af of er klinkt opnieuw geroep. ‘Mama!’
‘Mama, we moeten plassen.’

Een half uur en veel op en neer later ben ik het beu. Ik bulder de trap op. ‘Als jullie nu niet gaan slapen dan zwaait er wat. Dan, eh, dan...’ Dan wat? Ik spuug eruit: ‘Dan gaan we morgen niet naar de speelgroep. Slapen. Nu.’ De deur slaat achter me dicht. Die zit, denk ik nog. Het duurt niet lang voor ik mijn fout besef. Ik had me op de speelgroep verheugd. Even probeer ik de herrie te negeren, murw geschreeuwd, moe. De herrie wordt harder, gestommel klinkt, gebons en dan een harde knal. Ik stamp naar boven, open nijdig de deur en zie een berg knuffels, speelgoed en boeken. Bovenop twee dekens en twee peuters. Mijn buik proest, mijn mond trekt, maar ik lach niet. Ik tel tot tien, kijk nog eens goed en de boosheid komt vanzelf. ‘Oké. Geen speelgroep morgen. In. Jullie. Bed. Nu!’
Het speelgoed schuif ik willekeurig in dozen en kasten. Ze liggen, maar ik ben de deur nog niet uit of ik hoor alweer beweging. Ik draai me om, gris Tijm uit bed en draag hem naar ons grote bed. Hij sputtert tegen, wil niet alleen, niet zonder zijn zusje. Ik zwijg, stop hem in, kus hem, doe lichten uit en deuren dicht. Linde ligt stil, met grote ogen. Ik aai over haar haar en sluit ook haar deur. Het blijft stil.

Niet veel later ga ook ik, afgemat, naar bed. In het donker tast ik rond. Waar is die jongen? Ik knip het licht aan. Het bed is leeg. Ik sluip de kinderkamer in, tuur door het duister, maar ook Tijm’s bed blijkt leeg. Beduusd kijk ik om me heen. Ik vind hem in Linde’s bed, broer en zus innig verstrengeld, in diepe rust. Even aanschouw ik het zoete tafereel. Dan, heel gemeen, peuter ik ze uit elkaar.

woensdag 12 oktober 2011

Moodkids


Een hele leuke nieuwe site, voor moeders, voor kinderen: Moodkids.

Op MoodKids lees je iedere dag de leukste zaken die jou en je kind (-eren) aangaan. Ze delen met jou trends, DIY tutorials, nieuwe producten, downloads, recepten, kinderboekrecensies, fashion, design en nog heel veel meer op kindergebied. Er komen leuke give away acties, kortingen en een geselecteerde groep MoodKids Members staan straks speciaal voor jou klaar in de shoppingguide. En daar verzamelen ze natuurlijk alleen de meest bijzondere webshops voor je kids en jou zelf! Er komt geregeld een Moodies Magazine uit met bijzondere producten, weetjes, fashion, interviews en andere leuke dingen die je niet mag missen.

En, om de week op woensdag vind je een bijdrage van mij, over koken met kleine kinderen. De eerste twee staan er al op, dus ga snel kijken!

donderdag 6 oktober 2011

Wachten op weer

Met sippe, druipende, tegen vensterglas gedrukte neuzen wachtten we op de zomer. Hij kwam maar niet. Het was grijs en grauw, bar, nat en boos. Soms was hij er even en renden we schielijk door zonnestralen over het gras. We gooiden truien en schoenen uit en smeten met water. Snel en haastig genoten we, tot de wind wolken voor de zon blies en we onze jassen tegenstribbelend weer aansjorden. We stampten op laarzen door plassen, droogden de glijbaan met luiers en speelden door. We vermaakten ons wel, deze herfstige zomer. Toch misten we wat. Wanneer de zomer komt, zeiden we, als hij komt, dan gaan we naar het strand. Dan rijden we vanuit ons middelste middelpunt van Engeland naar de kust, een weekend lang.

We wachtten, we wachtten. Juli kwam en ging, augustus zwaaide nog even. September druilde mismoedig voort tot opeens, op een haar na oktober, de computer de voorspelling uitschreeuwde: zonnig! warm! zesentwintig graden! We boekten bed & breakfast, laadden de auto vol kinderen en genoeg spullen voor een maandenlange trektocht door donker Afrika en togen naar Devon. Om zes uur, nou ja, half zeven, wreven we het herfstige donker uit onze ogen en draaiden de snelweg op. Achterin soesden de kinderen en tevreden neuriënd legde ik mijn blote voeten op het dashboard. We’re on the road again. Vier uur en een korte plasstop later was het gebrul op de achterbank niet meer te sussen met ‘we zijn er bijna’ en rijstecrackers en waren we er gelukkig. Bijna. Een picknick, eiste de achterbank. Dat hadden we gepland, aangekomen op onze bestemming zouden we het eerste strand opdraaien, picknickkleed, koelbox, handdoeken, emmers, schepjes, visnetten, luiertassen, zwembroeken en zonnebrillen opgraven uit de overvolle achterbak en ons de rest van de dag niet meer verplaatsen. Daar, wees ik met het bordje mee, daar is het strand. Voor ons rees een hoge berg op. Achter de berg de zee.

Het gebrul op de achterbank zwol aan. Daar, wees ik wat mensen met schepnetjes na. We parkeerden en laadden de buggy vol. De schepnetjes verdwenen in de berg en wij ook, door tunnels gingen we er in en er door, tot aan een piepklein strandje. Het was hoog water. We schudden het picknickkleed uit en aten. De kinderen speelden in de branding en liepen blauw aan. Klappertandend keken we omhoog, naar de klif en naar de zon die er op zijn tenen overheen gluurde. Nog even, hoopten we, de lichte plekken bestuderend die schoorvoetend over de rotsen naderbij kwamen. Nauwlettend hielden we de zee in de gaten die zich terugtrok om ruimte te maken voor kiezel en zon. We hadden al zo lang gewacht. Het kon er nog wel bij. Toen, toch nog opeens, stroomde de zon de berg over en creëerde een gouden paradijs. De terugtrekkende zee liet een zwembad achter en poeltjes vol vis, krabbetjes, garnalen, zeewier en stenen. We zonnebaadden, zwommen, schepten, zochten schelpen, klommen op rotsen en aten steentjes. We smeerden geen zonnecrème en verbrandden niet. We hadden lang gewacht. We hebben in tijden niet zo genoten.

donderdag 29 september 2011

Melk zonder melk

Ze is terug, de lieve, blije Jasmijn. De vrolijke baby, de lachebek. Levendig schuift ze door het huis, vastberaden haar energie, nu ze die niet meer kwijt raakt aan huilen, stuipen en trekken, te besteden aan het leren kruipen. Ze strekt haar armpjes uit, duwt haar kont omhoog en als een rups schuifelt ze voort. Ze trekt, ze duwt, vastberaden ploetert ze door, ze geeft niet op tot ze haar doel heeft bereikt: De oranje auto, de tuinboon, de ballon. Tijm vindt het prachtig, deze mobiele zus. Hij rent om haar heen en juicht haar toe. Tijm oefent mee, ook hij wil leren kruipen. Hij sjeest voorbij op zijn knieën en graait de oranje auto vlak voor Jasmijn’s verbijsterde ogen weg. ‘Kijk eens mama, kijk eens hoe goed ik het kan!’

Ook Linde vindt de levende babypop die steeds meer kan machtig interessant.
‘Ik Jamijn eten geven mama? Ik haar melk geven?’
‘Nee,’ gil ik en net op tijd graai ik de melkbeker voor Jasmijn’s lippen weg. Even later trek ik op het nippertje Linde’s toast, rijkelijk belegd met boter en Marmite, weg uit Jasmijn’s vuistje.
‘Nee Linde, dat is jouw boterham. Jasmijn mag die niet.’
‘Ja,’ houdt Linde vol. ‘Vindt Jamijn wél lekker.’
Jasmijn’s grissende armen en wijdopen mond vallen haar bij.
Kijk maar, wijst Linde. ‘Jamijn wél botaham lekker.’

Maar ze mag niet, echt niet. Geen melk en geen boter. Althans niet van de koe. Alleen haar eigen speciale melk, die uit het roze blik. Melk zonder melk. Melk waarvan de melkeiwitten waar ze zo slecht tegen kan kleingeknipt zijn tot stukjes die ze kan verdragen. De melk zonder melk is een zegen. Weg zijn de krampen, het spugen en de rare dunne poep. Weg is het slechte slapen en de ellendige huilbuien. Niet alleen Jasmijn maar wij allemaal doen het er goed op. Toch is het is niet makkelijk. Ze mag geen melk, maar ook niets waar melk in zit. Koekjes, toetjes, boter, overal dreigt gevaar. Leg dat maar eens uit aan een acht maanden oude baby, haar driejarige broer en haar tweejarige zus. Jasmijn, veel te nieuwsgierig om iets te laten, stopt alles binnen het bereik van haar graaivingers in haar happende mond. Jasmijn’s ontdekkingsreizen worden langer, haar bereik groter, en niets is meer veilig in huis. We moeten aan het werk. Rondslingerende lego, knikkers en pennen moeten het veld ruimen. Deuren moeten dicht en het traphek weer op de trap. Rondslingerende lego en knikkers moeten nog een keer opgeruimd, want ze vinden keer op keer opnieuw hun weg naar de grond en Jasmijn’s mond. We weten hoe het werkt, zo’n kruiper in huis, maar er moet meer weg. De verdwaalde melkbekers in de speelgoedkist. De halve boterhammen met kaas op de bank. De koekkruimels onder de stoelen. De parmezaanse kaas in de pastasaus.

Terwijl Jasmijn almaar sneller rondschuifelt wennen wij langzaam aan een koemelkvrije baby. Ze vaart er wel bij. Ze groeit er goed op. Hopelijk groeit ze er ook snel overheen.

woensdag 21 september 2011

Naar huis

Ik ren op mama af. Ze aait over mijn haar.
‘Dag Tijm, leuke dag gehad op school? Ja? Kom, we gaan naar huis.’
Op onze steppen schieten mijn zusje en ik de parkeerplaats af, de weg op.
‘Die kant?’ wijs ik.
‘Naar huis is toch die kant?’ probeert mama.
‘We willen niet naar huis, we willen een blokje om!’ roepen Linde en ik.
Mama geeft toe. We gaan een blokje om.

We stuiven de helling af. ‘Stop,’ roept mama. We stoppen niet.
Mama roept weer: ‘Pas op voor de auto’s!’
Natuurlijk passen we op, maar we steppen door, we racen om het hardst.
‘Ik ben de snelste stepper,’ roep ik. Ik step met één hand, de andere hef ik hoog in de lucht. ‘Ik ben de beste stepper van de hele wereld!’

Mama holt achter ons aan en duwt mijn kleinste zusje met steeds snellere stappen. Linde en ik zoeven de heuvel af, scheren om bochten, één been omhoog, het ander stevig op het voetenplankje. Links en rechts leunend op het stuur zwieren we krullen over de stoep. Dan staan we stil en wijzen. ‘Mama, we willen in het bospaadje.’
We laden de steppen op de buggy en rennen het brandnetelpaadje in. ‘Pas op de prikplanten,’ roept mama, en wikkelt haar jas om Jasmijn’s blote handen en benen.
Om de hoek wordt het pad breder en we lopen een tunnel van groen in.
Ik kijk omhoog naar het dak van bladeren. ‘Mama, zullen we pruimen plukken?’
Ik schud aan de stam maar er komt niets.
‘We hebben hem al leeggegeten,’ zegt mama.
‘Mama, ik wil bramen eten.’
‘Dan moeten we doorlopen, bij het veldje zijn bramen.’

Ik loop een paar stappen richting het veldje. Op het pad ligt een tak, een hele lange. Met nog wat blaadjes eraan. Ik til hem op en steek hem omhoog, helemaal omhoog naar de lucht.
‘Mama, kijk eens hoe groot. Groter dan ik. Groter dan jij. Ik ga de lucht pakken.’
Ik rek en ik strek, ik duw de stok omhoog.
‘Mama, ik kan er niet bij.’
Mama lacht.

Ik sleep de stok mee het pad over. Linde raapt van de grond, ronde dingen pakt ze. Ronde dingen met een hoedje. ‘Dat zijn eikels, ze komen uit de eikenboom,’ vertelt mama. We rapen handenvol en proppen ze in de buggy. Ik vind twee hazelnoten aan elkaar. Rode puntbessen, rozenbottels, volgens mama. De buggy raakt vol met onze schatten. Linde sliert haar jas door de modder. Twaalf takken later zijn we bij het veldje. We rennen naar de overkant, naar het bramenbos. Jasmijn’s buggy hobbelt erachteraan. We plukken onze buiken vol en onze handen en monden paars. Het veld wordt een weide en als gekke koeien rennen Linde en ik rond, totdat mama ongeduldig wordt en roept dat we naar huis moeten. Dat we al een uur onderweg zijn. Dat ze het zat is. Ze loopt weg maar we gaan niet mee, pas als we haar niet meer kunnen zien rennen we brullend achter de buggy aan het pad over, de weg op en naar huis.

woensdag 14 september 2011

Opschieten!

Ik hoor de klok slaan, twaalf slagen en schrik op. Om half een begint Tijm’s peuterschool. We moeten opschieten.
‘Jongens, schoenen en jassen aan, we moeten gaan!’
Tijm speelt onverstoorbaar door met zijn taxi. Ik roep nog eens.
Dan loop ik naar hem toe, ga voor hem staan en probeer hem aan te kijken. De taxi slaat af naar links en Tijm’s hoofd draait mee.
‘Kijk me aan en luister nou eens,’ zeg ik geïrriteerd.
Hij schudt zijn hoofd en blijft wegkijken.
Ik grijp zijn kin en mijn boze ogen staren in de zijne.
‘Schoenen aantrekken. Nu.’

Een kwartier later heb ik Linde in haar kaplaarzen geworsteld en heeft Tijm schoenen en een trui aan. Linde jengelt bij de deur, met kleine oogjes, en ik pak de dubbele buggy uit het halletje. Meteen barst het gebrul los.
‘Steppen mama, we willen steppen.’
‘Natuurlijk mogen jullie steppen.’
Als we niet steppen komen we nooit op tijd.

Jasmijn gaat met Linde’s rugzak, koffer en jas in de buggy. Tijm hangt zijn tas aan zijn step. Ik kijk op mijn telefoon. Twintig over twaalf. Het wordt krap, het is minstens driehonderd meter lopen. Knerpend duw ik de buggy het grind over, de weg op. Tijm en Linde steppen ervandoor, tot aan de hoek. Om de hoek begint de berg. Tijm vertraagd en komt tot stilstand. Linde stapt af. Ik loop door, duw de buggy omhoog.
‘Mama,’ gilt Tijm, ‘wacht op ons.’

‘Nee,’ roep ik terug, ‘we moeten opschieten.’
Steunend en tergend langzaam stept Tijm door, de helling op.
Linde gaat erbij zitten.
‘Moet ik je step dragen?’ bied ik aan.
Nee, schudt ze koppig.
Ik loop door tot ze roept: ‘Mama, jij mijn tep dagen?’

Ik duw de buggy met de step aan het handvat bungelend verder. Linde treuzelt langzaam omhoog. Tijm is intussen een tiental meters gevorderd. Hij heeft zijn step geparkeerd en is bloemen aan het plukken. ‘Kijk mama, voor jou!’ glundert hij.
Ik pak de bloemen ongeduldig aan en leg ze op de kap van de buggy. ‘Nou je step halen en doorlopen.’
Linde sjokt verder de berg op. Ik duw verder omhoog. Na een tijdje kijk ik om. Linde zit op haar hurken in een bergje grind. De steentjes glijden door haar vingers.
Ik zucht en roep: ‘Linde, kom nou.’
Ze kijkt op maar komt niet.
‘Als je niet komt moet je in de kar.’
‘Niet kar,’ antwoordt ze.
Maar ze komt niet.
Ik zeul haar de buggy in. Ik snoer haar schoppend en protesterend vast. Ik wil verder duwen, Tijm achterna. Waar is Tijm? Op de stoep staat een verlaten gele step. Uit de bosjes zwaait een tak. ‘Kijk mama, mooie stok.’
‘Ja, prachtig,’ roep ik vals vrolijk en trek de stok uit zijn handen. Ik leg hem op de buggy en geef Tijm een duw. ‘Steppen. Hup. Opschieten.’
Gehaast duw ik de afgeladen buggy naar boven en precies om half een draaien we hijgend de parkeerplaats op.

Voor de poort staat een verzameling wachtende moeders en peuters. We puffen uit, en om vijf over half gaat de deur open en mogen we eindelijk naar binnen.

vrijdag 9 september 2011

Over jongens en meisjes

Bergen speelgoed hebben opa en oma klaargezet voor het kleine bezoek. Vier korte beentjes rennen er meteen op af. Tijm grijpt de trein en rijdt rondjes om de bank. Linde stopt Poppa in het stapelbed. Een jongen speelt, een meisje speelt. Of is het toeval? Ik sta erbij en kijk ernaar. Thuis gaat het hetzelfde, Tijm bouwt treinen en vliegtuigen terwijl Linde de poppenwagen vol laadt. Andere voorvallen passeren de revue in mijn hoofd.

Ik denk aan Tijm’s nieuwe vriend, James. Zijn liefde voor zijn vriendinnetjes is wat bekoeld. Stompt hij Jenna vriendschappelijk dan schudt ze hem verontwaardigd af. Duwt hij haar om, dan gilt ze, krabbelt geërgerd op en gaat met Linde spelen. James is er beter voor te porren en vecht lachend terug. Samen rollen ze worstelend over de grond om erna gebroederlijk te gaan kleuren.

Ik denk aan Tijm’s nieuwe onderbroek. Een roze wou hij, wou hij echt, gilde hij. Het mocht, na veel zoeken vond ik ze, boxershorts, fluorescerend roze. Trots deed hij ze aan naar school, maar de volgende dag schudde hij zachtjes zijn hoofd. ‘Ze zeggen dat het een meisjesonderbroek is.'
‘Ze’ bleken zijn vriendjes op school.
'Niet waar,' legde ik uit. 'Kijk maar, dat flapje, speciaal voor jongens, voor je piemel. Dat kan niet voor meisjes zijn.'
'Want die hebben geen piemel!' vulde Tijm aan. Opgelucht trok hij de onderbroek weer aan. Niettemin twijfelt hij. Soms blijft roze zijn lievelingskleur, steeds vaker kiest hij blauw. Een mannenkleur, zeggen ze.

Peuterpsychologie. Ingewikkeld. Opa, de filosoof, citeert Heidegger. Er bestaat geen echte vrijheid, zegt die. Wat je bent en wat je doet wordt bepaald door de anderen, door ‘Men’. Men is alles en iedereen, ook jijzelf. Men is de maatschappij. ‘Ze’, de vriendjes van Tijm, zijn men. “Iedereen is de ander, en niemand is zichzelf.” Een griezelige gedachte.

Ik, de scheikundige, denk aan hormonen en genen. De chemische processen, de stromen moleculen die door cellen en bloedbaan suizen, ook zij bepalen wie je bent. Iedereen is een unieke verzameling atomen, gebouwd naar speciaal ontwerp. Jongens en meisjes net even anders. Toch zijn er ook meisjesachtige jongens en jongensachtige meisjes. Iedereen krijgt een basis mee en heeft het er mee te doen.

Door deze wirwar van biologie, chemie en psychologie moeten onze kinderen een weg banen en zich ontwikkelen tot zelfverzekerde, eigen persoonlijkheden. Als ouder sta ik erbij en kijk toe. Ik voel me angstaanjagend verantwoordelijk, alsof elk gekrijs van mij ze voor altijd zal beschadigen, elke voorleessessie ze een stap dichter bij succes brengt. En tegelijkertijd voel ik me hulpeloos en onmachtig in een grote boze wereld. Tegen ‘men’, tegen ‘ze’, kan ik nooit op. Noch tegen de bruisende testosteron die Tijm’s lijf laat barsten van boze baldadigheid.

Maar dan zie ik ze spelen, mijn zoon en dochter samen, lachend, stuiterend en weet ik dat het goed komt. De biologie gaf hen een goede bouwplaats waarop wij ouders fundamenten kunnen bouwen. Dan moeten we ze loslaten, die grote boze wereld in. En dat is eng. Want het loslaten begon al op het moment dat ze mijn warme buik verlieten en de verloskundige haar deskundige blik over de nog glibberige lijfjes liet glijden. Het loslaten komt altijd te vroeg.

dinsdag 30 augustus 2011

Peuteremancipatie

Ik zit op de bank en geef Jasmijn een fles. Tijm en Linde bouwen een boot.
Opeens kijkt Linde om zich heen.
‘Papa werken?’ vraagt ze.
‘Ja,’ knik ik, ‘papa is werken.’
Tijm komt aangesneld. Vlak voor me blijft hij staan en kijkt me ernstig aan.
‘Mama, jij gaat niet werken, toch?’
‘Nee, ik blijf hier. Mijn werk is op jullie te passen. En voor jullie te zorgen.’
Tijm rent weg en gaat weer spelen. Even later staat hij weer voor mijn neus.

‘Mama, als ik groot ben ga ik ook werken, net als papa.’
‘Dat kan,’ zeg ik.
‘En dan blijven Linde en Jasmijn thuis bij mama.’
‘Maar misschien willen die ook wel werken,’ breng ik in.
‘Nee mama,’ zegt Tijm stellig. ‘Meisjes blijven thuis. Bij mama’s.’
‘Dat hoeft niet perse,’ antwoord ik. ‘Mama’s kunnen ook gaan werken. Weet je nog toen jij klein was, toen je naar de crèche ging bij Lynn? Toen was mama werken. Mama is niet alleen maar mama. Toen jij klein was maakte jouw mama ijsjes. Ik leidde belangrijke projecten in een heleboel landen.’
Aan zijn niet begrijpende hoofd zie ik dat ik te ver ben gegaan.
‘Wat ik bedoel is dat meisjes ook gaan werken. Of niet, soms blijven ze thuis bij de kinderen. Dat mogen ze zelf weten. Jongens ook trouwens. Die kunnen ook thuis voor kinderen zorgen als ze papa zijn.’

Tijm kijkt me bedenkelijk aan. Vooruit, hij bindt in.
‘Ok, mama, meisjes kunnen ook werken. Maar niet buiten.’
‘Jawel hoor, ze kunnen ook buiten werken.’
Tijm schudt zijn hoofd.
‘Maar niet heel ver. Meisjes kunnen niet heel ver werken.’
‘Ook heel ver. Meisjes kunnen werken waar ze willen. Buiten of binnen, ver weg of thuis.’
Nu wordt het Tijm te veel. Hij gaat weer met de lego spelen

Die middag komt hij er op terug.
‘Mama, jouw werk is op Tijm en Linde en Jasmijn letten.’
‘Dat klopt,’ beaam ik.
‘Ja, en eten koken voor ons, en onze billen afvegen.’
Ik knik en even is hij stil.
‘Maar je kan nog veel meer hè mama.’

‘Ja?’ antwoord ik, vol verwachting.
‘Ja,’ straalt Tijm. ‘Je kunt ook heel goed bessen plukken.
En takken knippen en daar een huisje van bouwen.
En jam maken.’

Even sta ík met mijn mond vol tanden. Dan kijk ik naar zijn trotse hoofd en geef toe: ‘Dat kan ik allemaal.’
‘En knuffelen,’ vul ik aan, de daad bij het woord voegend.

dinsdag 23 augustus 2011

Huilen, spugen, lachen

Ze kijkt me aan, met grote wijde ogen en een licht vertwijfelde blik. Minstens zo vertwijfeld kijk ik terug. Wat wil je nou?

Haar lip trilt, haar ogen knijpen samen, bijna barst ze uit. Haar armpjes strekken en reiken. Ik pak haar op, knuffel haar tegen me aan en smoor de huil in de kiem. Ik draai haar naar me toe en lach naar haar. Op haar gezicht komt de zon door, er verschijnt een brede grijns. Dan spuit er een straal uit haar mond, in een mooie boog en de kots druipt langs mijn mouw. De vlekken, worteloranje, passen bij die op mijn broek en schoenen. Ik leg haar neer om haar te verschonen en blaas bellen op haar blote buik. Luidkeels schatert ze het uit.

Het is mijn derde baby maar Jasmijn blijft me een raadsel. Ik voel me onzeker, onervaren. En bovenal gefrustreerd. Waarom spuugt ze de ene dag aan een stuk door, de andere dag niet? Waarom houdt ze ons al nachten lang uit onze slaap? De onbedaarlijke huilbuien wisselen zich soepel af met vrolijke ontdekkingtochten door de kamer. Jasje lacht, Jasje huilt. Net als ik denk haar te doorgronden doet ze iets wat mijn nieuwe theorie weer volledig ontkracht. Is het de verkoudheid, de eeuwige snotneus? Het scherpe richeltje tand dat sinds een week door haar onderkaak prikt? Heeft ze buikpijn? Of is er gewoon helemaal niets aan de hand?

De melk uit de fles bevalt Jasmijn niet, zoveel is duidelijk. Ze bleef hem uitspugen en uit wanhoop legde ik haar opnieuw aan de borst. Verzaligd dronk ze me in een dag weer vol melk. Ik probeerde het opnieuw, een paar weken later, rustiger aan, met andere, lichter verteerbare voeding. Het ging een tijdje goed. Nu spuugt ze weer en huilt ons uit onze slaap.

Haar huil werkt op mijn zenuwen en haar kots raakt me trefzeker op mijn zwakke plek: mijn schuldgevoel. Waarom snap ik haar niet, zie ik niet wat ze nodig heeft? Een zeurderige stem zanikt door mijn hoofd, roept dat ik het best weet, dat het mijn melk is die ze nodig heeft, dat ik een egoïst ben, een zelfzuchtige reumamoeder die zonodig pillen wil. Broodnodige pijnstillende pillen, roept een andere stem, vaak de kalme van Roel, soms mijn eigen, onvaste. Uit de discussie die volgt komt nooit een conclusie. Behalve die ene, dat ik baby’s niet snap.

Ze ligt op de grond. Gefrustreerd wiebelt ze op haar handen heen en weer. Ze reikt naar een rammelaar, net buiten bereik. Ze wappert met haar handen en gilt, schopt met haar voeten en knieën maar het kruipen lukt niet. Nog niet. Ze schudt haar bovenlijf. Ze draait, schuift en rolt. Opeens heeft ze de rammelaar te pakken. Tevreden stopt ze hem in haar mond. Jasmijn geeft niet op. Ze werkt door haar frustratie heen, linksom, rechtsom, hoe dan ook. Ze komt er wel. Ik sta naast haar en kijk naar haar neer. Dan trekt ze de rammelaar uit haar mond en trots kijkt ze me aan. Wij komen er wel. De vraag is hoe.

dinsdag 16 augustus 2011

Tinnetaal

'Tinne taat de tinnetaal.' De tinnetaal is een heerlijk, kabbelend taaltje dat het niet zo nauw neemt met de articulatie. De hele dag zingt de taal op hoge toon door ons huis. Helaas brabbelt niet iedereen deze tinnetaal even vloeiend mee. Sommig bezoek begrijpt niets van Linde’s prachtige verhalen. Toch is de taal niet moeilijk. Je vervangt elke j, s, z, l, f, v, w, r of d met een t. Fluitje van een cent. De h’s slik je in. Dan zijn er nog wat grammaticale onregelmatigheden, maar die zijn voor een goede beheersing van de taal niet essentieel. Je kunt ze op je gevoel wel invullen. Met een beetje moeite en niet te veel pietluttigheid heb je hem zo onder de knie, die tinnetaal. Tinne helpt je graag een mondje. Want wat is Linde in tinnetaal? Natuurlijk: Tinne.

We worden er steeds beter in. Sterker nog, wij kletsen gezellig mee.
‘Wat willen jullie drinken jongens,’ vraag ik in de pub. ‘Tinatappeltap? Of liever appeltap?’
Tijm lacht besmuikt achter zijn hand, maar antwoordt keurig. ‘Sinaasappelsap graag mama.’
Linde kiest, verrassend genoeg, voor tinatappeltap.

Soms voel je de zinnen al aankomen. Genietend wacht ik dan af tot ze komen. Vaak als voorzien, zo nu en dan verrassend en onbegrijpelijk. Altijd schattig. In het bos blijft Linde steken, haar spijkerbroek gegrepen door een bramentak. Een tijdje trekt ze, zacht, dan harder aan haar been. Dan kijkt ze vertwijfeld om zich heen. Trekt nog eens. Ik tel af in mijn hoofd, en ja, daar roept ze, keurig op één: ‘Mama. Mama. Ik tit tast!’
Glimlachend bevrijd ik haar van haar braam.

Even later roept ze weer. ‘Mama, mama.’
Ik kom al. ‘Mama. Tiese anden!’
Ze steekt twee modderige pootjes omhoog.

Maar een enkele keer gaat het mis. Dan snap ik de tinnetaal niet. Zoals laatst gebeurde. Linde heeft twee onafscheidelijke vriendinnen. Poppa. En haar rode jas. Overal gaat de jas mee naar toe. Aan wil ze hem zelden, maar regen, zon of hittegolf, ze draagt hem in haar handen mee. Binnen en buiten. De rode jas wordt een dekentje voor Poppa. Een dak voor een tent. Een picknickkleed. Of gewoonweg een jas. Dus toen ze in de kamer vertwijfeld om zich heen keek, ‘Tas, mama, tas, waa is mijn tas?’ wist ik het meteen. Ik haalde haar jas van de kapstok. Helaas. Niet goed. ‘Nee,’ stampvoette ze. ‘Nee mama, mijn tás!’
Ik mijn hoofd liep ik de mogelijkheden na. Haar vas? Haar las? Haar was? Haar sas? Klas? Glas? Ik kon er niets van maken. Krokodillentranen stroomden over Linde’s wangen. ‘Mijn tas mama, mijn tás.’

Grote broer bracht verlossing. Tijm kwam, hij zag, hij luisterde en liep naar de gang. Linde lachte en strekte haar armpjes uit. Ik sloeg me voor het hoofd. Natuurlijk. Haar tas.

maandag 8 augustus 2011

Ontboezeming

Op sommige dingen ben je niet trots. Je vertelt ze hooguit in vertrouwen, of een dronken bui, aan je beste vriendinnen.

Het was een lange ochtend geweest. Jasmijn huilde. Tijm was in een baldadige bui. Zijn slachtoffer, Linde, barstte continu uit in hartverscheurend gekrijs. Uit wanhoop zette ik ze voor de tv. In de kalmte wiegde ik Jasmijn naar een slaapje in de box. De stilte was oorverdovend. Opeens hoorde ik het geknor in mijn maag. In het vliegtuig word je gewaarschuwd eerst je eigen zuurstofmasker op te zetten, voordat je het je kinderen omdoet. Hoeveel moeders zullen zich dit herinneren als het erop aan komt? Thuis hield ik me alvast niet aan het advies. Ik at niet als eerste.

Ik zette hun boterhammen op tafel. En twee bekers melk.
‘Kom jongens, eten,’ riep ik.
‘Nee,’ riep Tijm.
‘Jawel,’ riep ik terug.
‘Nee,’ riep Tijm weer.
‘Weet je wat,’ zei ik sluw. ‘Als we nou eens gaan picknicken?’
Tijm sprong op om het picknickkleed te halen. Ik stapte de tuin in en zoog de frisse lucht diep mijn longen binnen. Een kleine, koude druppel landde op mijn blote arm. Mijn lijf verstarde. O nee. Ik haalde nog een keer diep adem en waagde het erop.
‘Kom Tijm,’ riep ik, ‘het regent. We moeten binnen eten.’
Tijm verstijfde middenin een huppel. Zijn lip begon te trillen. Zijn armen strekten stijf, zijn voet stampte, een, twee, drie. Toen ging hij af. ‘Neeheehee.’
‘Niet naar binnen. Ik wil picknicken.'
‘Maar het regent,’ sputterde ik zwakjes tegen.
Weer stampte hij. Na een kleine pauze ging hij er vol tegenaan. Maximaal volume. Zijn kleine lijfje sidderende van spanning.
Spartelend en schreeuwend droeg ik hem naar binnen. Razend zinderde hij door. Mijn hoofd was licht en leeg. Ik kon hem niet meer horen in alle kabaal.

‘Ga maar,’ riep ik, ‘wordt maar nat, wat jij wilt. Hier is je brood, je melk. Wij eten binnen.’
‘Nee,’ tierde hij, ‘jullie moeten mee.’
‘Nee,’ gilde ik terug.
Tien minuten later stonden we nog pat. Hij schreeuwde, ik negeerde. Hij schreeuwde en ik schreeuwde terug. Nog tien minuten later had ik hem aan tafel.
Maar hij schreeuwde door. De slag was nog niet gewonnen.
Op de rand van de melkbeker parelde een witte druppel. ‘Nat!’ brulde hij. ‘Mijn beker is nat.’

Met de druppel melk loopt mijn hoofd over. Zijn geraas dendert door, terwijl op de achtergrond Linde en Jasmijn het koor compleet maken. Voor mijn ogen wordt het rood. Bloedrood. Beelden spoken door mijn hoofd. Mijn voet, zijn billen, een jongetje dat door de kamer vliegt. Iets stopt me, ik doe het niet. Maar mijn bloed kookt, mijn woede borrelt door. Het is sterker dan ik. De woede stuurt mijn hand, mijn mond.
‘Nat?’ krijst mijn woede. ‘Weet je wat nat is?’
‘Dit!’
Ik trek de hals van zijn T-shirt open. Ik giet, ik giet de melk zijn nek in. Even is het stil.
‘Mama, ik ben nat.’
Daar staat hij, met zijn blote buik, wijdopen ogen. Ik zak op mijn knieën en omarm hem. Ik fluister in zijn oor. ‘Mama is een beetje gek. Sorry.’
Hij kijkt me aan, knuffelt terug. ‘Gekke mama,’ hoofdschudt hij.
Ik pets een zoen op zijn blote buik. ‘Ga maar gauw een T-shirt halen, dan gaan we eten.’ Kalm huppelt hij naar boven.

dinsdag 2 augustus 2011

Het is er!


Het is er, het is er, het is er!

Bestelt allen snel!

Hier, hier, hier of hier.

Of, vraag ernaar in de boekwinkel.

Of, als je een extra speciaal gesigneerd exemplaar wilt, gewoon bij mij, dan stuur ik het je toe! Voor 17,50 euro, inclusief bezorgkosten helemaal over het Kanaal, is het voor jou. Koopje, toch?

maandag 25 juli 2011

Toeristische attractie

We staan op Mount Faber, bovenop op de top. Het uitzicht is fenomenaal. De puntige skyline van Singapore. De zee. De havens. Preteiland Sentosa. Olietankers en opslagtanks. Onmetelijke rijen flats. Tropisch bos. Nog meer flats. We kijken onze ogen uit. Tijm en Linde niet. Tijm en Linde rennen rondjes om de boom op het topje van de berg. Af en toe klimmen ze op het hek, of rennen de trappen op en af. Jasmijn slaapt in de buggy.

Een groep Chinese toeristen beklimt de berg. Ze puffen uit in de tropische hitte. Ook zij kijken niet naar het uitzicht. Ze kijken naar onze kinderen. De beentjes van de slapende Jasmijn worden bewonderd, beknepen en geaaid. ‘How old,’ gebaart een grijze dame. Ik steek zes vingers op. ‘Six,’ zeg ik trots, ‘six months.’
Ze knikt instemmend. Ze wijst nog eens, nu naar Tijm en Linde, en dan naar mij, mijn man, mijn schoonzus, met vragende blik. ‘Yes, mine, all mine,’ knik ik.
Ze schudt haar hoofd.
‘Echt waar,’ herhaal ik. Ik wijs naar Tijm. ‘He is three.’ Dan Linde, ‘She is two,’
De dame roept haar familie erbij. Ze wijzen, grinniken, lachen, snuiven.
Ik lach vriendelijk. De dochter van de grijze dame lacht terug. Ze knijpt Jasmijn in haar wang. Voorzichtig, wil ik roepen, ze slaapt. Maar ik laat het gaan.
‘Where are you from?’ probeer ik.
Ze kijkt me niet begrijpend aan.
Ik probeer nog eens? ‘You are from Singapore?’
Nee, denk ik, dan sprak ze wel Engels.
Nu snapt ze me, en moeizaam ontcijfer ik haar antwoord. Beijing.
‘Ah, China!’ roep ik.
Stralend knikt ze, we gebaren nog wat over en weer, zwaaien naar de kinderen en zeggen gedag. We lopen door, maken foto’s van het uitzicht. De Chinezen maken foto’s van onze kinderen.

Het scenario herhaalt zich steeds weer. Linde’s steile blonde haren en Jasmijn’s bolle roze benen trekken de aandacht. We poseren met Chinese, Koreaanse, Javaanse en Balinese gezinnen, breed lachend, omarmend. Linde springt in de houding, ‘cheese,’ als camera’s verschijnen. Jonge Balinese meisjes maken foto’s van Jasmijn op hun telefoon. Twee Balinese puberjongens achtervolgen Linde, een half uur lang, over het zwarte strand. Hun telefoon in de aanslag, zich verlegen verstoppend, giechelend, tot ze hun plaatje hebben. Jasmijn wordt uit de kar getild, geknuffeld, gekust, in slaap gewiegd door Balinese vrouwen.

Keer op keer voer ik het gesprekje.
‘How old?’
‘All yours?’ want ook in Azië is drie kinderen in drie jaar indrukwekkend.

Nooit had ik op reis zoveel aanspraak, zoveel leuke gesprekken, sprak ik met zoveel moeders, vaders, grootouders. Waar taal tekort schiet nemen beeld en gebaar over. En de glimlach. Thuis op de bank bekijk ik de foto’s. De sushi-etende Koreaanse kindertjes in de dierentuin. Nanny’s met Chinese kindertjes op het strand van Sentosa. Balinese peuters in de branding. Tijm, voetballend met schooljongens in Tegallalang. En ik denk aan huizen in Singapore, Beijing, Korea, Bali, waar ze nu kijken naar foto’s van mijn blonde Hollandse kindertjes. Onze vakantie wordt die van hun, hun leven loopt over in dat van ons. Oudertrots kent geen grenzen.

dinsdag 21 juni 2011

Op reis

Ik heb een kadootje voor jullie,’ zeg ik, en houd een grote plastic zak omhoog. Tijm kijkt verbaasd. ‘Ben ik jarig mama?’
‘Nee, je bent toch al jarig geweest? Nee, het is voor Tijm én Linde. Voor de vakantie.’

Tijm graait de tas uit mijn hand. Hij keert hem ondersteboven.
‘Rugzakken!’ juicht Tijm.
‘Tas!’ juicht Linde.
Voor allebei is er één, de aap is voor Tijm, de uil voor Linde.
‘Voor in het vliegtuig,’ leg ik uit. ‘Voor als we naar tante Frederiek gaan. Want tante Frederiek woont héél ver weg. Wel dertien uur vliegen.’

Tijm en Linde rennen meteen naar de speelgoedkast. Ze proppen de rugzakken vol. Tijm stopt rails in zijn tas. Blokken. Een puzzel en een hamer. Een rammelaar voor Jasmijn. Linde stopt autootjes in haar tas. Maar er kan nog meer bij. Tijm vult hem op, met boeken. Tijm’s rugzak gaat op zijn rug. Linde sjort aan de hare. Het lukt niet. Tijm helpt mee. Nog lukt het niet. ‘Mama, help!’ roept Tijm.
‘Tas doet het niet,’ zegt Linde vertwijfeld.
‘Tijm, hij is te vol, te zwaar. Linde is maar een klein meisje.’
Ik haal de tas leeg. Ik stop de kleurpotloden erin. Een kleurboek. Dat is beter. Dan doe ik Poppa in de tas.
‘Neehee,’ krijst Linde. ‘Poppa niet tas mama.’
Ik kijk verbaasd. Poppa moet toch ook mee? Linde schudt resoluut haar hoofd. Natuurlijk. Niet ín de tas. Ik hijs de rugzak op Linde’s rug.

Linde haalt haar onafscheidelijke rode jas, stevig klemt ze hem onder haar arm, onafscheidelijke Poppa onder de andere. Samen staan ze bij de deur. ‘Kom mama, schiet op,’ roept Tijm, ‘we gaan.’
‘Kom, mama,’ roept Linde, ‘naar tante 'iek.’
‘Maar we gaan niet nu,’ antwoord ik. ‘We gaan pas volgende week.’

Even kijken ze beduusd. Dan barst het gebrul los. ‘We willen niet volgende week. We gaan nu. We moeten nu écht weg. Nu, mama, nu, we willen nu.’
‘Dat kan toch niet,’ antwoord ik. ‘Het vliegtuig gaat niet nu. Papa is er niet. Die moet toch ook mee?’

Na een uurtje ebt het gebrul weg. Papa komt thuis. Trots laten Tijm en Linde de rugzakken zien. ‘Voor de vakantie,’ vertelt Tijm. Hij nestelt zich op papa’s schoot. ‘Papa, tante Frederiek heeft een heel groot zwembad, toch? En op vakantie hoef jij niet te werken? En, mama zei, in Bali is de zee heel warm.’

Linde heeft Papa ook gezien. Ze pakt haar rugzak, haar jas, Poppa, en trekt hem aan zijn arm naar de deur. ‘Papa thuis,’ constateert ze. ‘Naar tante 'iek. Nu.’

De volgende ochtend staan ze weer klaar bij de deur. De dag erop ook. Linde met tas, jas en Poppa. Tijm met zijn rugzak vol rails. Elke dag zijn ze weer boos. Nog drie nachtjes slapen. Nog drie dagen, dan gaan we echt. Met de rugzakken. En Poppa ook. Maar de onafscheidelijke jas, daarvan nemen we afscheid. Die blijft thuis. Want in Singapore is het warm. En zonnig. Misschien blijven we wel lekker daar.

dinsdag 14 juni 2011

De zon die zoent

Ik kijk omhoog, boven me, naar een blauwe vlakte. Groene, lange dingen zwiepen op en neer. Ik volg ze met mijn ogen. Heen, weer, soms langzaam, soms snel. Ze maken geluid. Ze ritselen en ruisen. Dan, iets anders, een gil, een lach. Twee paar voeten rennen langs mijn hoofd, langs het kleed waarop ik lig. Rakelings erlangs. Ik kijk opzij en grijns. Ik ben niet bang. Ik kijk weer omhoog, naar de groene takken die nog altijd rustig deinen en suizen in de wind. Ik reik omhoog, mijn armen strekken zich, grijpend, pakkend in de lucht. Maar ik kan er niet bij.

Achter de boom, achter de knisperende bladeren schijnt een gele bal. Een warme gouden zon. Door de gaatjes tussen de takken schieten zonnestraaltjes. Ze dansen, ze buitelen door de lucht, door de bladeren heen die wapperen in de wind. Ze zoenen mij, de straaltjes, op mijn neus en mijn wangen. Ik lach mijn breedste lach, mijn mond wijdopen, zodat de zoentjes van de zon naar binnen kunnen, om mijn tong te kietelen en mijn buik op te warmen. Mijn handen zwaaien, tasten, en vangen de warmte.

Ik kijk weer omhoog. Boven in de blauwe vlakte, de blauwe lucht, drijven wolken voorbij. Zacht, wollig en wit, als de watten waarmee mama mij wast. Een grote komt aangezeild. Een grijze. Opeens is het koud. De groene bladeren schudden harder, het geruis wordt geritsel, geratel. Ik staar omhoog. Ik lach niet meer, ik ril. Ik gil.

Mama buigt over me heen. Haar zachte handen lichten mij van mijn kleed. Ze heffen mij op, hoog naar de hemel. Ik kijk op haar neer. Nu straal ík, glimmend van mijn mooiste lach. Ze knuffelt me tegen haar warme buik. Ik ben stil, nestel me aan haar borst.

We gaan naar binnen en ik lig weer. Boven me is het wit. Een stil wit, dat niet beweegt, geen geluid maakt. Ik zwiep mijn lijf. Ik zwiep opzij. Ik zwiep, grijp en ik pak. Ik heb een ring in mijn hand, een ring aan een touw. Van koud rood. Ik trek, er klinkt een bel. Ik trek weer, ik schud, ik bel, ik rammel. De bodem waarop ik lig, de spijlen langs de rand, alles deint mee. Ik trek en bel en schud. Ik lach, ik grinnik hard. Zij horen het ook, het bellen en het rammelen. Ze komen eraan. Twee paar handen schudden mee, hard, aan de spijlen en aan de rand. De bodem wankelt heen en weer, harder trekken ze, met handen en voeten, het wankelen steeds ruwer, wiegen wordt hard schokken. Nog harder gaat het. Ik lach. Ik vind het leuk. Ik lach harder. Ik brul. Ik brul nog harder en nu schreeuw ik.

Mama kom eraan. Mama kijkt boos, boos naar hun. Ze tilt me op, de box uit. Ik lig op de bank, op mama’s schoot. Drie paar lippen kussen me, kussen het weer goed. Zoenen zo warm als de zon. Het is weer goed maar ik ben moe. Ik drink. Sabbel langzaam in slaap.

zondag 12 juni 2011

Het komt, het komt...


Tromgeroffel, paukenslag. Nog meer tromgeroffel...

Eind juli dit jaar gaat het gebeuren, dan komt mijn eerste boek uit! Een bundeling van columns en verhaaltjes over kinderen, het ouderschap en nog veel meer. Zoek je wat lichte lectuur die je aankunt middenin de drukte van je gezin? Een leuk kadootje voor een zwangere vriendin? Zoek niet verder!

Een mespuntje moeder


Het moederschap is een achtbaan vol hoogte- en dieptepunten. Van vertedering, kusjes en gelach duikel je in vrije val naar frustratie, slapeloosheid en gegil. Maar het zijn juist de kleine dingen die het zo bijzonder maken. Met erwtjes door de kamer gooien. Treinen bouwen van de stoelen. Leren lopen, praten, eten of juist niet. Heel erg vies worden en samen in bad. Daarover, en nog veel meer, gaan de columns in deze bundel. Over hoe het is om peuter te zijn en hoe het is om moeder te zijn. Herkenbaar beschreven voor alle ouders, hartveroverend en hilarisch.

Voor wie zijn ongeduld niet kan bedwingen, het is al verkrijgbaar, in de voorverkoop bij de uitgever. Je krijgt het dan thuisgestuurd zo gauw het beschikbaar is. Klik hier om te bestellen. Eind juli is het algemeen verkrijgbaar. Vraag ernaar in de boekhandel, kijk op internet (bijvoorbeeld via www.bol.com) of bestel direct via de uitgever.

Wil je een gesigneerd exemplaar, of een met een persoonlijke boodschap? Dat kan natuurlijk ook. Via de link rechtsonder kun je me emailen met je verzoek. 

donderdag 9 juni 2011

Rustig dagje

Naar beneden. Ontbijt. Wat willen jullie? Weetabix, toast? Eet eens door. Wacht, Jasmijn is wakker, naar boven. Jasmijn in wipstoel. Linde, wat is er, laat mijn been los. O, je wilt nog een boterham. Hier. Nee, je krijgt Marmite, niet zeuren. Tijm, wil je nog eten? Ja Jasmijn, ik kom eraan, ik ben je banaan al aan het prakken. Hapje voor Jasmijn, hapje, o, wacht, even ontbijt voor mama maken. Niet gillen, ik ben zo terug. Hapje voor Jasmijn. Waar zijn de kommen? Ah, de afwasmachine, die moet uitgeruimd, even snel. De borden, kommen, bekers. Ja, Jasmijn, ik kom eraan, je ontbijt, sorry. Tijm, je wou net niet, ja, ik kom al. Hier, hagelslag, is dat goed?

Allemaal gegeten? Afwasmachine leeg? O, de was, wat een berg, uitsorteren. Gekleurd erin. Ligt er boven nog meer? Even Tijm’s bed afhalen. Wasmachine aan. Is iedereen aangekleed? Knor, knor, mijn maag. O ja, ontbijt. Snel een hap. Waarom gilt Jasmijn nou weer. Schone luier. Nog wat eten, dan, o wacht, Linde, moet je potje plassen? Nee? Ja, je moet wel, kom, hier! Nog een hap, prop, nog een. Tijm, waarom ligt er overal hagelslag? Linde, je hoefde toch niet te plassen? Waarom is je broek dan nat?

Is die was nu al klaar, het wasrek is nog vol. Opvouwen Ja, Jasmijn, je bent moe. Ik zal je zo in slaap knuffelen. Even, wacht, de was...Tijm! Niet op de muur! Hier die potloden. Ga maar een treinbaan maken. Ik kom zo helpen. Of nee, allemaal hier komen, we gaan boodschappen doen. Jassen aan. Linde, schoenen aan, niet uit.

Tijm, ja, zet jij de melk in de ijskast, dank je. Ik weet, jullie hebben dorst, eerst deze spullen naar de bijkeuken. O ja, die was. Jasmijn, ik kom eraan, ik weet dat je melk wilt. Hèhè, even op de bank. Dat is lief van je Linde, dat je de shampoo vast naar boven brengt. Linde, wat ruik ik, mangoshampoo? Linde! Doekje, teiltje, waarom nou op de vloerbedekking van de trap. Jee, wat schuimt dat spul. Ja, Jasmijn, ik kom zo. Tijm, je mag wel een koekje, maar eerst vragen. Nee, geen twee, we gaan zo eten. Ja, ik maak spaghetti. Je lust best spaghetti, niet zeuren. Jasmijn. Die moet ook wat. Wortel dan maar. Koken, een bakje voor nu, voor morgen, vriezerbakjes vullen. Pff. Even zitten. O nee, Jasmijn, je lekt, door. Nou, ja, je gaat bijna naar bed.

Eet eens door jongens. Ja, als je alles opeet mogen jullie tv kijken. Tijm, recht zitten, niet met kussens gooien. Blijf even zitten, dan breng ik Jasmijn naar bed. Kom jongens, naar boven, in bad. In bed. Waar zijn Tijm’s lakens? Tijm, als je nu niet snel je pyjama aandoet krijg je geen verhaaltje. Linde, mond open, zeg eens Aa. Kijk, daar is papa al.

‘Hoi schat.’
Kusje.
‘Hoi. Hier, ze zijn er klaar voor, je kunt voorlezen.’
‘Prima. Leuke dag gehad? Nog iets bijzonders gedaan?’
‘Nah. Gewoon thuis, boodschappen, de was.’
‘Ah. Lekker, rustig.’
‘Ja. Lekker rustig. Ik ga vast koken.’

dinsdag 31 mei 2011

Melk en honing

Er drijft een boot over de Middellandse Zee. Stuurloos dobbert hij, de wankele koers naar het noorden zoekend, voort, in de zachte lentewind. De boot is vol. Te vol. In het donker van de nacht zijn de bruine lijven amper te onderscheiden, één zijn ze, met elkaar en met de kuip van de boot. Diep ligt de boot, diep door te veel lijven, teveel gewicht. Eén windvlaag, één golf, en de boot zal zinken. De boot is te zwaar beladen, met lijven, met angst en met hoop. De boot is op weg naar het beloofde land.

Aan boord zit een meisje. Ze is een lange weg gegaan. Van de warme oerwouden van haar geboorteland, door de hete woestijn. Door de kampen aan de kust. Kampen, gerund door brute arabieren, met europees geld. Het ging er hard aan toe in het kamp. Haar ene hand rust op haar buik, de andere omklemt die van een man. Haar man. Samen gaven ze hun laatste restje geld aan de kapitein van de boot. De kapitein die hen naar de overkant loodst. Het meisje, de man en haar bolle buik.

Zullen ze het halen, de overtocht? Of zal hun boot als een van velen kapseizen in het zoute water van de Middellandse Zee? En wat als ze het wel haalt? Ze hoeft niet veel. Geen melk en honing, geen overvloed. Veiligheid wil ze. Een bestaan zonder angst voor het leven van haar kind. Werk wil ze. Brood verdienen, brood voor haar kind. Luxe hoeft ze niet, ze weet niet wat dat is. Haar handen zijn sterk. Ze kunnen werken, op het land, in een huis, een fabriek. Het maakt niet uit. Ze kan lezen, een beetje schrijven. Spreekt wat woordjes engels. Ze is niet dom. Ze heeft niet veel nodig.

De boot kreunt onder het gewicht van de donkere lijven. Pionnen zijn ze, in een schaakspel dat het hunne niet is. Eerst waren ze welkom, aan de kust, in Libië. Er was werk. Europa hielp graag ze daar te houden. Opvang in de regio. Makkelijk. Goedkoper. Geen gezeur van lastige, dure regels en mensenrechten. Maar Khadaffi is boos. Boos op de westerse bombardementen. Hij bombardeert terug, hij laat de vluchtelingen gaan. Laat de kapiteins hun boten en zakken vullen.

En wat doet Europa? Ze sluit de grenzen. Laat de vluchtelingen gaarkoken in hun eigen sop, erger nog, laat ze verdrinken in het ruime sop van de Middellandse Zee. En ik? Ik wil weg. Weg uit dit continent van overvloed, van luxe, van hebberigheid en niet willen delen. Ik sta graag mijn plekje af. Aan haar.

De boot wiebelt op de golven. Een golf water en een golf angst slaan over het dek. Gegil snerpt over zee. De reis is gevaarlijk. De reis is ijselijk beangstigend en ellendig. Alleen diegenen durven het aan, die voor iets vluchten dat erger is dan dit.
Deze mensen vluchten niet alleen weg. Ze vluchten ook ergens naartoe. Naar een toekomst. Laten we ze die geven.

dinsdag 24 mei 2011

Rustpunt

Ik heb reuma. Vervelend. Meer dan vervelend, slopend. Alsof drie kinderen van nul tot drie niet genoeg zijn, er moet nog wat pijn bij. Zwangerschapshormonen zijn een weldaad voor de reumapatiënt. Jammer van de misselijkheid en moeheid, maar wat een luxe, pijnvrij zijn. Werd ik daarom steeds weer zo snel weer zwanger? Wellicht. Hoe dan ook, de ziekte is grillig, en nu, vier maanden na de bevalling, zijn de hormonen uitgewerkt en steekt het brute beest heftig zijn kop op. Bechterew. Het klinkt zo mooi. Chic. Maar dat is niet.

Er is weinig aan te doen. Medicijnen mogen niet, die sijpelen door in de borstvoeding. Stoppen met borstvoeding? Nee. Ik weet wel, poedermelk is prima, een waardig alternatief. Maar, net als kant en klaar maaltijden, babyvoeding uit potjes en wegwerpluiers, niets mis mee, gemak dient de mens, ook ik grijp er wel eens naar als het zo uitkomt, maar niet voor elke dag. Borstvoeden past bij mij. Ik geniet, ik ontspan, van die eet en knuffelsessies. Het gesmak. Het warme lijfje tegen me aan. Puur natuur. Ook Jasmijn geniet. Denk ik. Eigenlijk weet ik wel, als ik weg ben sabbelt ze met hetzelfde gemak en genot flessen leeg. Het maakt haar weinig uit. Nee, het is voor mezelf dat ik de brui niet aan de borst wil geven. Egoïsme. Ik, de altruïstische moeder.

Dus. Medicijnen mogen niet. Fysiotherapie helpt niet. Wat wel? Rust. Die rug niet te zwaar belasten. Ik beloof mezelf, gun mezelf, dat ik mag blijven voeden, als ik minimaal twee keer per dag een half uur op de bank ga liggen. Rusten.

Een geweldig plan. Ik begin meteen. Jasmijn slaapt in de box. Tijm en Linde spelen lief boven. Een half uurtje, meer heb ik niet nodig. Ik zet een kopje thee, gris een tijdschrift van de grond. Wacht even, eerst Linde op het potje, voor het mis gaat. Met het volle potje loop ik richting de wc, langs de wasmachine. Vol natte was. Als ik die te laat buiten hang is hij voor zonsondergang niet droog. O, de wasteil is vol. Ik vouw hem even leeg, berg de was weg. Een kwartier later wappert de was in de wind. Even sta ik stil, geniet van de zon, kijk de tuin rond. Wacht eens. Die net gezaaide plantjes zijn erg droog. Even sproeien. O, het konijn heeft ook al geen water meer. Tien minuten later loop ik naar binnen, ik gris wat speelgoed weg onder de struiken. Pluk wat onkruid. Auw. Een steek in mijn rug. Streng spreek ik mezelf toe. Rusten. Nu!

Ik loop naar binnen, pak de inmiddels koude thee, het tijdschrift en zak neer op de bank. Mijn billen raken de bank en ik hoor gekrijs, boven: ‘Mama, kom hier!’
Ik wervel naar boven, wijs terecht, kus af en spreek streng toe. Weer naar beneden. Nog een gil, nu uit box. Jasmijn heeft dorst. Eindelijk dan, op de bank, Jasmijn aan mijn borst. Hèhè. Ik zit. Rust.

dinsdag 17 mei 2011

Hap

Jasmijn krijgt pap. Perenpap. Vanuit de wipstoel lacht ze breeduit als ze het bakje ziet aankomen. Een wijdopen grijnsmond, vragend om een hap. De hap verdwijnt in de mond. Even kijkt Jasmijn verbaasd, ze fronst, een beetje boos. Ze smakt met haar lippen. Haar tongetje duwt de pap naar buiten, hij druipt over haar kin. Jasmijn heeft een baard. De lepel scheert de hap op, en duwt hem weer naar binnen. Jasmijn smakt, haar tong mummelt en ze slikt. Nu lacht ze weer. Ze doet haar mond open. Nog een hap, mama. Elke hap gaat er in, een paar keer opnieuw. Het bakje is zo leeg. In sneltreinvaart.

Terwijl Jasmijn eet houden Tijm en Linde een picknick. Het tafelkleed ligt op de grond, het eten erop. De blikjes baked beans. De houten ijsjes. Het plastic fruit. De hele winkel is leeg gekocht. Op de bank zitten ze op een rij. Poppa. Rastapoppa. Nelly. Tijm’s baby. Eén voor één worden ze gevoerd. Tijm’s baby krijgt worst, netjes in stukjes, op een bordje. ‘Mama, mijn baby eet worst. Dan wordt mijn baby heel groot.’
Poppa draagt een slab, een heel grote slab. Haar wordt pap gevoerd, met een lepel. Linde is een keurig meisje, ze veegt Poppa’s mond af met een doekje. Rastapoppa krijgt een ui. Nelly een beker drinken.

‘Jasmijn is zo klein, hè mama.’ Tijm houdt zijn duim en wijsvinger vlak bij elkaar. ‘Jasmijn moet eten. Dan wordt ze héél groot.’
‘Zo klein is ze toch niet? Ze is al best groot. Zo groot.’ Mama wijst met haar handen.
‘Nee,’ roept Tijm, ‘ze is zó klein. Ze moet meer eten.’
Jasmijn krijgt een ijsje. Een raketijsje. Ze houdt het stokje vast in haar hand. Ze zwaait het heen en weer. In haar andere hand krijgt ze Tijm’s worst. Linde duwt een blikje baked beans in haar mond. Jasmijn schuift het weg. Liever sabbelt ze op haar hand. Dat mag niet van Tijm, hij duwt de hand weg. ‘Jasmijn moet meer eten. Heel veel dingen.’
Ze krijgt een citroen. En een gebakken ei. Tijm moedigt aan: ‘Mmm. Jasmijn gaat groter worden van al dat ge-eet.’
Hij zingt het uit. ‘Groter, groter, groter, groter. Mmm. ’

Tijm wil echt eten. ‘Ik heb honger mama,’ jengelt hij.
‘Wil je een boterham?’ antwoord mama. ‘Of een banaan?’
‘Nee,’ zegt Tijm, en dan, met een flirtende glinster in zijn ogen: ‘Snoepjes?’
‘Nee. Je krijgt nu geen snoepje. We gaan zo eten. Je mag wel vast een boterham.’
‘Nee,’ antwoordt hij boos. Ik wil niets. Ik heb geen honger.’
‘Maar je moet toch eten, dan wordt je ook groot.’
‘Ik ben al groot,’ zegt Tijm. Hij loopt weg.

De picknick gaat verder achter de bank. Er klinkt gesmak en geslurp. Geknabbel en geknaag. Een zakje ritselt. Een zakje ritselt? Snel gaat mama kijken.
Vier ogen kijken schuldig op. Achter Linde’s hand zit een bruine mond verstopt. Mama’s ogen volgen het spoor naar de keuken. Het krukje voor het aanrecht. Het open kastje...

dinsdag 10 mei 2011

Roze

We zijn op vakantie, de zon schijnt. In de HEMA kopen we zonnebrillen. Linde weet het meteen. Die rode, met witte hartjes. Ze zet hem vast op. Tijm weet het ook. ‘Roze is mijn lievelingskleur, mama,’ zegt hij.
Ik kijk moeilijk. ‘Roze is eigenlijk voor meisjes.’
‘Nee,’ stampvoet Tijm, ‘roze is niet voor meisjes. Roze is mijn lievelingskleur.’
Hij wijst naar een lichtroze bril, met bloemetjes. Tijm houdt ook van bloemen.
Ik zucht, wat een gezeur. De jongen houdt van bloemen, van roze. Waarom mag dat niet? Ik kijk Roel schuin aan. Die schudt zijn hoofd. ‘Nee, Tijm,’ zeg ik, ‘niet die. Deze?’
Ik wijs een groen-blauwe bril aan.
‘Nee,’ schudt Tijm heftig. ‘Die vind ik niet mooi. Ik vind roze mooi.’
Arme jongen. Hij mocht ook al geen roze jas. Ik aarzel nu.
Tijm wijst naar een andere bril. Een hard roze bril. ‘Ja maar Tijm, die is ook roze. Dat is een meisjesbril.’
‘Nietes. Het is geen meisjesbril.’
Ik twijfel weer, roep Roel erbij. Tijm kijkt naar Roel. Ik kijk naar Roel. Tijm wijst. Ik zie wat hij bedoelt. Roel’s poloshirt. Het is roze. Fuchsia roze met blauwe strepen. Dezelfde kleur als de bril. ‘Papa is geen meisje,’ zegt Tijm.
We kopen de bril.

De volgende dag zijn we in de Efteling. Tijm zit in de trein. De zon schijnt, de roze bril zit stevig op Tijm’s neus. Tijm kijkt blij om zich heen. Tijm is gek op treinen. Vooral stoomtreinen. Auto’s, graafmachines, vliegtuigen. Een echte jongen. Een echte jongen met een roze bril. Tegenover Tijm zitten drie meisjes. Ze zijn een jaar of acht. Ze giechelen. Meisjes van acht giechelen altijd. Tijm geniet zichtbaar. De meisjes giechelen weer. Ze wijzen naar Tijm. Ze grinniken achter hun hand. ‘Hihi,’ ginnegappen ze, ‘dat jongetje heeft een roze bril. Dat jongetje heeft een meisjesbril.’

Tijm hoort het. Trots wijst hij naar zijn bril. ‘Mooi hè,’ zegt hij. ‘Ik heb een roze bril.’
Zelfverzekerd duwt hij de bril vaster op zijn neus. Schenkt ze een glimlach, ontwapenend en onbevangen als een driejarige dat kan. De meisjes lachen terug. Zetten hún zonnebrillen op. Trekken gekke bekken naar Tijm, en Linde met haar rode bril met witte hartjes. Allemaal schateren ze nu. Het liep goed af, maar ik heb me iets gerealiseerd. Over de boze wereld. Ik houd er een knoop aan over in mijn maag, een knagende onzekerheid. Trots, enerzijds, op mijn stoere zoon. Hij trekt zich nergens iets van aan, is wie hij wil zijn, draagt wat hij mooi vindt, zonder gêne. En het werkt. Maar de wereld is hard, je kunt hem niet blijven zien door een roze bril. Kinderen, vooral, kunnen bikkelhard zijn. Zou ik Tijm moeten beschermen, tegen zichzelf, tegen zijn roze voorkeur? Of moet ik hem vrijlaten nu het nog kan, voordat de wereld hem overneemt en klasgenootjes, televisie en mode zijn smaak zullen bepalen. Zal hij zich braaf conformeren, blauw, groen en rood dragen als alle jongetjes? Waarschijnlijk wel. Maar vergeten zal ik hem nooit, dat stoere jongetje in de trein. Die echte jongen met de roze bril.

dinsdag 3 mei 2011

Honger

Jasmijn gilt. Jasmijn heeft honger. Sliep ze een paar weken geleden nog verzadigd van mama’s melk door van zeven tot zeven, nu gilt ze ’s nachts elke drie uur het huis wakker. Om mama. Melk, melk, meer melk mama. Dus mama geeft, steeds weer. Voeden als beloning voor aanstellerij, aandachtvragen of niet willen slapen doen we niet. Maar echte honger moet gestild. Jasmijn groeit er flink van. Als een reuzenbaby puilt ze uit de kinderwagenbak. De melk lijkt niet langer genoeg. Meer wil ze. Meer dan melk. Boos kijken haar kraaloogjes me aan over mijn borst. Na dagen van veel aanleggen is mijn voorraad weer netjes op peil, toch is het haar niet genoeg. De borst is leeg maar de honger blijft, een nieuwe borst wil ze niet. Tijd voor pap? Voor fruit, groente en ander lekkers? Papa vindt van wel. Hij is de gebroken nachten zat. Maar ze is nog geen vier maanden oud. Mag dat wel?

De wetenschap is verdeeld. Zeer verdeeld. Nadat Tijm was geboren mocht je beginnen tussen de vier en zes maanden. Als je kind eraan toe was. En liever later dan vroeger. Net voor de vijf maanden hield hij, en wij, het niet meer uit. Vanwege de familiegeschiedenis wachtten we tot negen maanden met het geven van gluten. Dat zou de darmen de kans geven verder te rijpen en de kans op allergieën verkleinen. Toen Linde geboren was waren er nieuwe inzichten. Gluten moesten juist vroeg gegeven worden, voor de zes maanden, en dan in kleine beetjes. Nu Jasmijn geboren is zijn er weer nieuwe feiten, nieuwe onderzoeken, nieuwe meningen. Je zou denken dat ik deze kinderen decennia in plaats van ruim een jaar na elkaar heb gekregen. Wachten tot zes maanden met vast voedsel zou juist toch schadelijk kunnen zijn. Duidelijkheid is ver te zoeken. Wetenschappers vechten elkaar de tent uit. Moeders die het beter weten maken de wetenschappers en elkaar af op online fora. Adviezen van instanties zijn tegenstrijdig en onduidelijk. Moeders worden er onzeker van. Ze weten het niet meer. Ik althans. Als Nederlandse in Engeland vraag ik me af: moet ik de Nederlandse adviezen aanhouden of de Engelse? Zijn Engelse babydarmpjes anders dan Nederlandse? Hoeveel van dit soort richtlijnen is überhaupt zinnig, hoeveel is klinkklare onzin?

Na het lezen van weer een welgemeende maar fanatiek expliciete mening welt er een geweldig diepe, wanhopige, schreeuw op uit het diepst van mijn borstkas. Genoeg. Boeken en internet uit. Weg ermee. De enige richtlijn die ik ga volgen is die van het gezonde verstand. Een verwaarloosd instituut in deze tijd van overgeorganiseerde consultatiebureaus, WHO richtlijnen en immer uitdijende stapels baby-verzorgingsboeken. Het ene kind is het andere niet. En ouders kennen hun eigen kind het best. Ik kijk dus naar mijn kind. Heeft ze honger, dan krijgt ze eten. Op de manier die mij goeddunkt. De enige die geraadpleegd wordt is papa. Moeders van nu, gooi ze overboord, de adviezen, de richtlijnen, de wetten en de regels. Vertouw op het oergevoel wat je stelselmatig geleerd hebt te onderdrukken: het moedergevoel. Het moedergevoel is goed. We kunnen het!

donderdag 28 april 2011

Ja

Het woord dat tegenwoordig het vaakst over mijn lippen komt is ‘nee’.
‘Nee, niet bovenop je zusje liggen, eraf, nu!’
‘Nee, niet spelen met je eten.’
‘Nee, jullie mogen niet nóg een ijsje.’
Moe word ik van al die negativiteit. Dat moet toch anders kunnen? Beter?
Ik las een artikel in the Times. Het artikel ging over ‘ja.’ De schrijfster experimenteerde, uit pedagogische en journalistieke interesse, met ‘free parenting’. Een hele dag lang antwoordde ze haar kinderen op alles met ‘ja’. En, werd de dag een chaos, een drama? Nee. Haar kinderen bleken verantwoordelijker dan ze dacht. Vrijlaten maakte creatief en avontuurlijk. Ik droom weg. Wat heerlijk, een dag alleen maar positief. Alleen maar ‘ja’. Maar, haar kinderen waren zes en acht. De mijne zijn anderhalf en drie. Ik voer een gedachte experiment uit.
‘Ja, natuurlijk mag je razend hard van de berg afsteppen, recht op die drukke weg af.’
‘Ja, natuurlijk hoef je geen schone luier, loop jij lekker met poepbillen rond tot ze rood en kapot zijn.’
Laffe moeder die ik ben, ik durf het niet aan. Ik besluit tot een selectief ja-beleid. Ik kies het onderwerp met de meeste twist en spanning: eten. Na weken van strijd bij elke maaltijd mogen ze een dag lang alles wat ze willen. Geen discussie aan tafel over nog een hapje, dan krijg je een toetje, nog eentje, toe dan. Ik verheug me op de maaltijd. Geen gegil, geen gezeur, alleen maar tevreden gezichten.
We beginnen met de lunch. De makkelijkste maaltijd van de dag, boterhammen gaan er meestal soepel in.
‘Wat willen jullie eten?’ vraag ik.
Tijm weet het meteen. ‘Eieren, mama.’ Linde knikt mee. ‘Ei. Beans.’
‘Ja,’ juicht Tijm, ‘baked beans, die willen we.’
Glimlachend pak ik de blikopener. Geen slecht begin.
Even later lopen we door de supermarkt. ‘Wat willen jullie vanavond eten?’
Het antwoord komt snel. En unaniem.
‘Frietjes. Vissticks. En erwtjes.’
Ik graai de zakken en dozen uit het vriesvak. Dat valt mee. Een beetje kant en klaar naar mijn smaak, maar er zit zelfs groente bij. ‘En tomatensoep,’ voegt Tijm bij de kassa nog toe. ‘En Thomas toetjes.’
De tomatensoep lepelen ze vlot naar binnen, twee smoeltjes en truien kleuren rood. Tevreden kijk ik toe. Ontspannen zet ik het hoofdgerecht op tafel. Wat vet, wat zout, och. Mijn zenuwen varen wel bij dit dieet. ‘Kijk eens, lekker.’
Met opgehaalde neus kijkt Tijm naar zijn bord. Precies zo keek hij de dag ervoor naar mijn spinazieschotel. ‘Ik heb geen honger,’ verkondigt hij en schuift zijn bord weg. Linde is solidair. ‘Nee,’ schudt ze. ‘Ik wil tv kijken,’ zegt Tijm, zich schrapzettend voor mijn reactie. Ik haal mijn schouders op en knik. Het is ja-dag. Verbaasd schuift Tijm zijn stoel achteruit. Linde volgt. Verbouwereerd laten ze mij achter met twee volle borden. Moedeloos schraap ik ze leeg boven de vuilnisbak. Dan opeens besef ik: Het ligt niet aan mij. Niet aan mijn eten. Niet aan mijn moedermethodes. Het zijn gewoon peuters. Een en drie, gemiddeld zijn ze twee, ze zeggen nee. Ik heb het er maar mee te doen. Ik ben de oudste. De verstandigste. De moeder. Ook ik zeg nee. Toch heb ik wat geleerd. Iets minder nee. Iets vaker ja. Fijn voor de kinderen, nog fijner voor moeder’s gemoed.

(We zijn op vakantie, dus een recycle-column. Deze is eerder verschenen op www.mommyonline.nl)

woensdag 20 april 2011

Groen

Tijm houdt van de tuin, buiten zijn, van spelen in het groen. Het liefst speelt hij tuinman. Het liefst ís hij tuinman. Hij heeft zaadjes gezaaid. Ronde zaadjes. Vierkante. Hele grote, zo groot als het puntje van zijn vinger. En hele, hele kleine, zo klein dat hij ze bijna niet kon zien en moest oppassen dat ze niet wegwoeien van zijn hand. Een paar weken geleden stopte hij met mama de zaadjes in kleine bakjes vol zwarte grond en zette ze op de vensterbank, onder een plastic kap. Elke dag ging hij kijken. Al snel zag hij kleine, groene, puntjes, die zich door de zwarte aarde boorden. Elke dag werden ze ietsje groter. De kromme sprietjes hieven hun kopjes op en langzaam ontvouwden zich tere groene blaadjes. Het leek net toveren, maar Tijm’s toverstaf kwam er niet aan te pas. Wel heel veel gietertjes water.

Toen waren de plantjes groot genoeg, ze barstten uit de bakjes. Ze mochten naar de tuin. Gewapend met scheppen droegen Tijm en Linde de bakjes voorzichtig naar de moestuin. ‘Deze,’ wees Tijm. ‘Radijsjes,’ zei mama. Mama schepte een geul in de vochtige donkere aarde van de groentebak. Linde schepte de geul weer dicht. Tijm mepte Linde met de schep. ‘Rustig, anders mogen jullie niet helpen!’

Tijm hielp met planten. Heel voorzichtig trok mama een plantje uit het bakje. Ze gaf het aan Tijm. Tijm zette het in de grond. Nu moesten ze het aanstampen. Mama deed het voor, rustig en zachtjes. Nu Tijm. Tijm stampte de aarde stevig aan. ‘Zachtjes,’ kreunde mama, ‘zo gaat hij kapot.’
Toen alle plantjes geplant waren kwam het leukste. Water geven. Tijm en Linde kregen elk een grote gieter. Mama de slang. Elke dag kwam Tijm mama halen. ‘Mama, kom je de plantjes water geven? Mama, kom, we gaan in de tuin werken!’
De gieters water, de slang en de zon deden hun werk. De planten werden groot. De moestuin kleurde groen.

Eén voor één wijst Tijm aan. ‘Rodijsjes. Koolrolletjes. Spinazie.’
‘Voor de pannenkoeken,’ voegt hij toe, met een grijns. ‘Die zijn erwtjes. Die vind ik lekker.’ Ook de andere planten kent hij. De narcissen. ‘Dat zijn jouw lievelingsbloemen, mama.’ De jasmijnen, hij kent ze alledrie, de winterjasmijn, de zomerjasmijn en de boerenjasmijn. De viooltjes. De appelboom. En natuurlijk dat ene, hele speciale plantje. Vol trots wijst hij het aan. ‘En die, die heet Tijm. Die is heel lekker.’
Dan denkt hij even na. Twijfelt.
‘En Linde,’ vraagt hij dan, ‘welke heet Linde?’
In het park zijn lindebomen, een hele laan vol. Want dat is Linde, een grote sterke boom. Tijm stampt met zijn voet. ‘Nee, ík ben een grote sterke boom. Niet Linde. Linde is een klein plantje.’

Steeds groter worden de plantjes in de moestuin, het is tijd voor de oogst. Blij stuitert Tijm de tuin door, de slabak als hoed op zijn hoofd. ‘We gaan de kool plukken!’ juicht hij. De bak is snel vol. Niet veel later verschijnt de kool op Tijm’s bord.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee,’ constateert hij. ‘Groen vind ik niet lekker.’