woensdag 22 december 2010

Wachten

Ik heb de laatste dagen een liedje in mijn hoofd. Een liedje van Bert en Ernie. De vriendjes wachten op Sinterklaas, en om de tijd te doden zingen ze.
Eerst Bert met zijn lage bromstem: ‘Wachten duurt laaaaaang, laaaaaaaang, laaaaaaaaang, wat duurt dat wachten lang.’
Ernie is het er niet mee eens. Het líjkt maar lang te duren. Hij zingt: ‘Wachten duurt kort, kort, kort, wat duurt dat wachten kort.’ De ‘kort’ zingt hij zo kort en ingeslikt dat de ‘r’ nauwelijks te horen is. Mijn broertje lag vroeger met zijn vriendje rollend van het lachen op de grond het liedje na te zingen: ‘Wachten duurt kut, kut, kut, wat duurt dat wachten kut.’

Het is mijn broertjes versie die ik de laatste dagen in mijn hoofd heb. Het wachten valt me zwaar. Wist ik het grootste deel van mijn zwangerschap hooguit afgerond in maanden hoe zwanger ik was, nu tel ik de dagen. Uren. Minuten. Zesendertig weken en vijf dagen. Overmorgen is de mijlpaal bereikt. Met zevenendertig weken mag ik thuis bevallen. Het voelt als toestemming, baby, je bent klaar, je mag komen. Kerstavond is het dan. Een kerstkindje. Dat het vanaf dan zomaar nog vijf weken kan duren, daar denk ik niet aan. Eén stapje tegelijk. Mijn lichaam is op. Klaar. Al maanden kan ik mijn verkoudheid niet afschudden. Na een kleine boodschap moet ik uren uitrusten. Elke keer dat ik opsta, iets of iemand til, de trap op loop, spant mijn buik zich samen in een pijnlijke wee. Misschien was het te snel. Te veel. Drie kinderen in drie jaar. Toch zo gezellig. Ik verheug me op het kind. Maar het wachten valt me kut.

Ook Tijm en Linde zijn er klaar voor. Als een ui pellen ze de lagen van mijn buik. Trui, shirt, hemd, broekband, tot de blote dikke buik. Allebei aan een kant geven ze kusjes. Linde blaast bellen en schaterlacht. Tijm geeft kopjes, wrijft als een poes. ‘Lieve baby, hier is je grote broer.’
Ook ik wrijf de dikke buik. Ledematen en harde stukken butsen naar buiten.
‘Ja, dat is jullie broertje of zusje.’
‘Dat weten we niet, hè mama?’ zegt Tijm.
‘Nee, dat weten we pas als ie eruit komt.’
Tijm maakt het niet uit. Soms wil hij een broertje, soms een zusje. Hij heeft al een zusje en dat vindt hij leuk. Maar een broertje heeft hij nog niet.
Dan worden de kussen grover, lomper, de kopjes geduw. Ze buitelen over mijn buik. Mijn baarmoeder spant zich samen. Een voetbal verhardt zich van binnen. Pijnscheuten trekken door mijn rug. Ik verlies mijn geduld.
‘Eraf, eraf, je doet me pijn.’

Na wat duw en trekwerk druipen ze af. Het is niet makkelijk, leven met een hormonale, vermoeide moeder. Die het even allemaal niet meer trekt. Soms zijn ze lief, zo lief, en zwijmel ik weg bij de gedachte dat ik er nog een krijg. Ze spelen samen. Klimmen in de kinderwagenbak. Verkleden zich als kerstman en trekken sneeuwpakken en mutsen aan. Dan weer voelen ze feilloos aan hoe op ik ben en jengelen ze, krijsen ze, huilen ze en willen niets. Althans niets wat ik wil. Maar net als ik de rollen behang en lijm heb besteld komen ze aanlopen, de liefste glimlach, een glinster in de ogen. Vier armpjes om mijn nek. ‘Mama, ik hou van jou,’ fluistert Tijm in mijn oor. De slijmballen. Maar ik trap erin, met open ogen. Ik wil er nog een. Hij of zij mag komen. Ik ben er klaar voor.

zondag 12 december 2010

Tijm’s blonde vriendinnen

Allereerst is er Jenna, met blonde krullen en guitige wipneus. Tijm kent haar al sinds ze, een paar weken oud, samen op het speelkleed lagen. Met vijf maanden leerde Tijm kruipen en gaf hij haar zijn eerste kusje. Vanaf toen was het aan. Samen spelen gaat met veel gebakkelei, want ze laten zich allebei niet door de ander op de kop zitten. Op een feestje speelt Tijm wat verloren tussen vooral vreemde kindertjes. Totdat zijn vriendin, kordaat op haar stevige korte beentjes, binnenstapt. Ze zien elkaar meteen, staan stil. Dan wijzen ze. Lopen op elkaar af. Een meter uit elkaar blijven ze staan. Even kijken ze elkaar aan, het hoofdje scheef. Dan gaan de armen om elkaar heen en rennen ze gebroederlijk weg. Niet veel later is het weer mot. Tijm wil in het springkussen. Jenna niet. Jenna rent weg. Tijm erachter aan. ‘Jenna, Jenna, come.’
Jenna kijkt om, grijnst, zet de versnelling erin. Een paar minuten houden ze het vol. Jenna sprint, Tijm achtervolgt. Dan geeft Tijm het op. Hij gaat alleen springen. Jenna kijkt vertwijfeld, haar rug tegen de muur. ‘Tijm,’ roept ze zachtjes. Dan iets harder. Ze loopt naar het springkussen. ‘Tijm,’ roept ze. ‘Jenna,’ roept Tijm. Het is weer goed. Samen gaan ze springen.

Dan is er Tamsin met de steile blonde pony. Ook dat was liefde op het eerste gezicht. Elke week gaan ze samen naar de gym. Hebben ze elkaar gevonden dan bestaan andere kinderen niet meer. Een keer komen we laat en hijgend binnen. We zijn een paar weken niet geweest, we waren op vakantie. Nu zitten alle kindertjes al klaar in de kring, teacher Hannah voert het woord, ze hangen aan haar lippen. Dan ziet Tamsin Tijm bij de deur. Ze springt op, juicht ‘Tijm,’ en rent op hem af. Een omhelzing volgt. ‘Ah,’ zegt teacher Hannah, ‘Tamsin’s boyfriend is back.’

De kleine Sophie moet het afleggen, ondanks haar lange blonde krullen en poppenogen. Is ze te lief voor Tijm? Niet bijdehand genoeg? Gelukkig vindt Sophie een speelmaatje in Linde.

Minouk, met blond piekhaar, noemt hij liefkozend ‘Pinoek.’ Ze moeten altijd weer wennen, ze zien elkaar niet zo vaak. Even spelen ze apart, Minoek stuurs haar duim in de mond. Dan barst het los. Minouk leert Tijm wilde spelletjes. Klimmen, schreeuwen, van de trap af stuiteren. Vechten om beer. Tijm geniet en praat er dagen over na.

Op een dag hebben we het over trouwen. Tijm weet het precies. Papa is met mama getrouwd. Opa met oma. ‘En Tijm?’ vraag ik. ‘Met wie wil jij trouwen?’
Nieuwsgierig wacht ik op het antwoord. Wie van de dames wordt de gelukkige? Tijm denkt even na. ‘Met Flor,’ zegt hij dan stellig.
Nederlandse stepvriend Flor. Ik schiet in de lach. Maar we zijn moderne ouders. Dus ik knik: ‘Dat kan. Maar misschien wil je daar nog even over denken als je groot bent.’

dinsdag 7 december 2010

Sinterklaas surprise


Normaal plaats ik geen plaatjes op deze blog, maar voor deze maak ik graag een uitzondering. Ik deed mee aan de Sinterklaas actie van medeblogster Cisca. En wat vond ik vanmiddag op de mat, een pakje, uit Nederland!
Tijm riep meteen: 'Wauw'
Het rood met wit gestipte pak was zo al mooi.
'Voor Tijm?' vroeg hij.
'Nee, deze is voor mama.'
Maar binnenin zaten zowaar ook pakjes voor Tijm en Linde. Ze kregen prachtige Pietenmutsen. Dat Sinterklaas ondertussen alweer naar Spanje was vertrokken vonden ze niet erg, meteen moesten de mutsen op en niet meer af. Zodat mama vanmiddag op de peuterschool moest uitleggen waar het vreemde hoofddeksel van Tijm vandaan kwam.

En wat kreeg mama? Deze prachtige prent. De trouwe lezers zullen vast van alles herkennen. Sanneke, heel erg bedankt, hij krijgt een mooi plekje!

maandag 6 december 2010

Hij kwam, hij kwam...

Weken hadden we geoefend. Met pepernoten eten. Met schoen zetten. Met zingen. En springen. Met blij zijn. Eindelijk was het zover. Want de stoomboot van Sint is vlug. Op vijf december komt hij niet alleen naar Nederland, ook Engeland wordt bezocht. Zo kwam het dat in een stadje in Hertfordshire een heleboel Nederlandse kindertjes met kloppend hart zaten te wachten op de goedheiligman. Ze zongen en ze sprongen en ze waren zo blij. Natuurlijk waren er geen stoute kindertjes bij. Vooral de moeders zongen. Sommige kindertjes. De meeste vaders keken geamuseerd toe. Ze wiegelden met hun voeten op de maat. Ze kenden geen Nederlands. De papa van Tijm en Linde gelukkig wel. In zijn mooie door oma genaaide Pietenpak zong Tijm naast papa mee. Hoorden we daar iets bij de deur? Hoorden we voetstappen op het dak? Was die zwarte schim een Piet? Nog harder zongen we. Over de stoomboot, Sint Nicolaas en zijn knecht. Hij komt!

Al snel zijn Tijm en Linde aan de beurt om bij Sinterklaas te komen. Een beetje verlegen blikt het zwart-geel gestreepte Pietje de Sint aan. Zijn vingers in zijn mond. Gelukkig komen papa en Linde er ook bij. Tijm kruipt in het holletje van papa’s arm. Want Tijm weet, dat hij soms wel eens een beetje stout geweest is. Hij heeft Linde gepest. Haar in haar wang gebeten. Mama had gezegd, dat hij als hij het weer deed, hij geen kadootje zou krijgen van Sinterklaas. Maar hij deed het toch. Weer. En Tijm wil heel graag een kadootje. Hij houdt heel erg van kadootjes. Sinterklaas slaat zijn grote boek open. Hmmmm, doet hij en wrijft door zijn lange witte baard. Tijm siddert. Sinterklaas kijkt hem vriendelijk toe over zijn bril. ‘Ik lees hier dat jij zo van treinen houdt, klopt dat?’
Ja, denkt Tijm blij. Treinen, daar houdt hij van. En, vervolgt Sinterklaas, dat hij naar school gaat nu hij een grote jongen van drie is. Vindt hij het leuk op school? Tijm knikt verlegen. Maar dan kijkt Sinterklaas serieus. Hij zegt dat Tijm niet zijn zusje mag plagen. Bedremmeld kijkt Tijm naar zijn schoenen. Nee, dat mag niet. Zou Sinterklaas boos zijn? De Pieten kijken streng. Tijm weet niet, dat ze geen Nederlands verstaan. Zouden ze hem meenemen in de zak? Nee, gelukkig, Sinterklaas slaat het grote boek dicht en kijkt weer lief. Opgelucht haalt Tijm adem. Sinterklaas kijkt Linde aan. Maar Linde kijkt vanaf papa’s schouder achteruit, de kamer in. Ze is een beetje bang. Onder haar groen-zwart gestreepte Pietenmuts kijkt ze weg, weg van Sinterklaas. Sinterklaas glimlacht papa toe. Dan is het al afgelopen. Zwarte Piet geeft Tijm en Linde een handje pepernoten en muizen.

Blij huppelt Tijm naar mama. ‘Kijk, van Sinterklaas!’ Hij kruipt naast mama op de grond en peutert zijn muis open. Linde eet nog een mandarijn. Als alle kinderen bij Sinterklaas geweest zijn deelt Piet de pakjes uit. Ja, voor Tijm is er ook één bij! Rails voor de trein. En een helikopter. Linde krijgt een mooie bezem. Kan ze mooi mama helpen thuis.

zondag 28 november 2010

Uit

Ik keek al weken uit naar de verjaardag die een vriendin dit weekend vierde in een hippe club in Noord Londen. Zo vaak ga je als zwangere mama van twee peuters niet uit. Linde gooide bijna roet in het eten door ziek en verkouden te worden. Maar net op tijd genas ze. Net genoeg. Bijna een hele dag koortsvrij. Daar zei ik mijn uitje niet voor af. Volgende kwestie. Wat te dragen. Wat past? Mijn hippe felgroene jaren zestig jurkje uit de vintage winkel in datzelfde Noord Londen. Wijd en bloezend van boven doch kort en strak om de benen. Met mijn zwangere decolleté erboven sexy genoeg, leek me. Leren witte laarzen. Make-up. Mama is er klaar voor.

De club is rijk en overdadig versierd met oriëntaals houtsnijwerk. Rijen flessen fonkelen achter de gebeeldhouwde bar. Overal lopen meisjes met oortelefoontjes druk redderend rond. Ik geniet. Ik voel me weer mens, geen mama of broedstoof. Ik negeer buik en voet, nee joh, ik hoef niet te zitten. Bijna acht maanden zwanger? Ik voel me prima!

Het wordt drukker. Een man worstelt langs me naar de bar. Hij draagt een zwart pak, vet achterovergekamd haar. Een gouden ketting. Hij kan er niet door. Zijn buik, dikker dan de mijne, botst me. Zijn blik buigt zich neer, naar míjn buik.
‘Dit is geen plek voor zwangere vrouwen,’ hoofdschudt hij.
Ik wil hem naroepen: ‘Jij neemt drie keer zo veel plek in als ik. Pooier.’
Maar ook de hormonen hebben vanavond vrij.

Nippend aan mijn virgin mojito kijk ik om me heen. Naar de Engelse meisjes. De meisjes uit Essex, opgedoft als pauwen, naar Londen gekomen om een rijke man aan de haak te slaan. Hun haar vol extensions lijkt wel een pruik. Hun gelaat is onzichtbaar dichtgesausd. Van een afstandje zien ze er allemaal hetzelfde uit. Er is meer huid te zien dan een gemiddelde bikini toelaat. Dansen kan niet op hun hakken. Terwijl mijn vriendinnen en ik rondhupsen op de dansvloer zitten ze aan hun tafeltje en maken foto’s. Foto’s van elkaar, in steeds andere groepssamenstelling. Steeds weer foto’s, met camera’s en telefoons. Als de club voller wordt kijken ze om zich heen. Een voor een vlinderen ze uit.

Mijn vriendinnen en ik bespreken ze. Waren wij ook zo? Lopen onze dochters er over vijftien, twintig jaar zo bij? We halen de schouders op en dansen verder. De baby in mijn buik hopst mee. Even puf ik uit. Dan valt me wat op. Aan de meisjes, maar ook mijn vriendinnen. Iedereen is in het zwart. Hier en daar een zweempje grijs, crème of zilver. Wat glitters. Mijn felgroen springt eruit. Toch voel ik me onzichtbaar. Geen flirtende blikken, geen sluikse ogen glijden over mijn lijf. Ben ik het, of is het die buik? Mijn ogen dwalen rond. Zal ik eens proberen? Kan ik het nog? Nee, te nuchter. Te dik. De mannen hier zijn mijn type niet. Klein en gladjes. Ik zie maar één aantrekkelijke man. En daar ben ik al jaren mee getrouwd.

Opeens is het laat. Thuis nog een uur over ijzige wegen ver. Geen idee hoe laat de babysitter bedoelde toen ze zei dat het niet erg was als het later werd. Volgend jaar weer. Dan zonder buik. Met echte mojito. En ik weer in mijn groene jurk.

dinsdag 23 november 2010

Grote jongens school

Peinzend kijkt Tijm naar zijn boterham.
‘Ik wil niet naar school,’ zegt hij zachtjes.
‘We gaan wel. Je vindt school toch leuk?’
Hij denkt even na.
‘Mama, ik wil naar de grote jongens school,’ zegt hij dan.
‘Ja, we gaan zo, eet nou je boterham op, we moeten weg,’ antwoord ik ongeduldig.
‘Niet naar de kleine jongens school,’ jammert Tijm.
‘Nee,’ schud ik afwezig mijn hoofd en probeer Linde ervan te weerhouden zichzelf de kaas van het brood te eten.
‘Niet de kleine jongens school mama,’ zegt hij nog eens.
‘We gaan naar Tijm’s school, dezelfde als vorige week. Jij bent toch een grote jongen? Je bent al drie jaar.’
Tijm kijkt bedenkelijk maar propt de laatste stukjes brood snel naar binnen.
‘Kom op, schoenen en jassen aan. Gaan we lopen of met de auto?’
Ik kijk twijfelend naar de grijze wolken.
‘Met de step,’ roept Tijm.
‘Ok, opschieten dan, schoenen aan.’

Puffend duw ik Linde in de buggy de heuvel op. Tijm stept ijverig maar het is steil. Dan stopt hij en draalt. ‘Mama, ik wil niet naar de kleine jongens school.’
‘Nee, dat weet ik,’ puf ik en duw verder.
‘Mama, ik wil naar de grote jongens school,’ jengelt hij achter mij.
‘Gaan we ook, schiet op!’ roep ik over mijn schouder.
Op het platte stuk haalt hij mij in. Voor me stopt hij weer.
‘Mama, ik wil niet naar de kleine jongensschool.’
‘Jaha.’
‘Ik wil naar de grote jongens school.’
Ik zucht. Ik wijs: ‘Kijk, daar is de school. Voor grote jongens als Tijm. Linde is te klein. Een klein meisje, die mag nog niet. Als ze groot is gaat ze ook. Zo groot als jij.’
Tijm stept een paar meter.
‘Mama, niet naar de kleine school.’
Ik grom wat onduidelijks en duw stug door. Aarzelend volgt hij me.

Bij de deur van de peuterschool kijkt Tijm boos. ‘Nee, mama, dit is de kleine school, ik wil naar de grote school.’
‘Dan heb je pech, we gaan naar deze, en nu stoppen met zeuren,’ snauw ik, mijn geduld een paar kleine of grote scholen geleden verloren hebbend. Schuldig kijk ik om me heen. Gelukkig vinden Engelsen alle Nederlands klinken als vloeken.
We hangen zijn jas en tas op. Treuzelend en twijfelend gaat hij aan de rand van de kring zitten voor het verhaal. Zijn gezicht staat zielig en bedremmeld. Ik geef hem een knuffel en een zoen. ‘Straks kom ik je weer ophalen.’
Tijm knikt zachtjes.

Uren later kom ik weer binnen. Aandachtig zit een groep kindjes te luisteren naar de juf. Tijm in het midden. Stilletjes sla ik het gade. Zijn geconcentreerde blik, zijn onspannen lijfje. Dan ziet hij me, springt op.
‘Mama,’ rent hij grijnzend op me af.
Op weg naar huis vraag ik: ‘En, was het leuk op school?’
Hij glundert. ‘Ja mama. Het was leuk. Wanneer gaan we weer?’

dinsdag 16 november 2010

Eindelijk

Bijna elke avond vraagt hij: ‘Morgen ben ik jarig, mama? Toch?’
‘Nee schat, over twee weken.’
Nog één week. Nog vijf nachten. Vier. Drie. Overmorgen. Mórgen.
Eindelijk is het zo ver. Als elke ochtend kruipt hij het grote bed in en wurmt zich tussen papa en mama in. Drinkt zijn melk. Gelukkig wordt Linde vandaag vroeg wakker.
‘Kom mee, naar beneden,’ roepen we.
Beneden is een verrassing. Allemaal gaan we mee. Papa, oma, opa, Linde slaperig in mama’s armen. Bil voor bil bonst Tijm de trap af. Boem. Boem. Halverwege stopt hij.
‘Ooh, wat is dat?’
Hij wijst naar de ballonnen, de slingers in de gang.
‘Voor mijn verjaardag!’ roept hij uit.
Stilletjes loopt hij de hoek om, de kamer in. Zijn mond valt open. Hij weet niet waar hij het eerst moet kijken. Verbouwereerd loopt hij rond. Gaat zitten.
Dan: ‘Dat vind ik mooi, die trein.’
Hij rijdt een locomotief een stukje vooruit. ‘Ik vind het mooi, ik vind dat mooi. Die trein.’
Hij loopt verder, wijst weer, wijst alles aan. ‘Die vind ik mooi.’

Ook Linde loopt wijzend rond. Ze pakt een treintje op. ‘Oh.’
Tijm merkt het niet. Hij bewondert zijn hijskraan. De hijskraan kan echt hijsen. Hij hijst de lading van de wagens. Op de houten baan staan een heleboel treintjes. Een hele, hele boel. Tijm verzameld ze. Hij maakt een lange trein. De trein is haast nog langer dan het spoor. De trein gaat de bocht om, over de brug, langs de draaischijf, onder de brug en langs de wissel. Tijm trekt de trein vooruit. Steeds breekt de trein. Hij is te lang. Papa helpt. ‘Kijk, we maken er twee treinen van. Dan kan hij over de brug.’
‘Nee,’ roept Tijm, ‘nee papa.’
Hij maakt weer een lange trein. De hele ochtend speelt Tijm met de trein. Even komt hij aan tafel voor ontbijt met gebakken eieren en sinaasappelsap. Van opa en oma krijgt hij een mooi station. Van Linde poppetjes en een brug. Met zijn nieuwe schatten rent Tijm snel terug naar het spoor. Te opgewonden om te spelen. Gelukkig helpt iedereen mee. Papa bouwt lange banen en Linde sloopt bruggen. ‘Nee, Linde, nee, nee,’ gilt Tijm.
Oma maakt de brug weer en Linde rijdt haar trein er rustig overheen.
‘Kijk, Linde kan het ook,’ zegt oma.
Linde zet de poppetjes op de brug. Tijm rijdt, en bouwt en hijst.

’s Middags is het feest. Al Tijm’s vriendjes en vriendinnetjes komen op bezoek. Er worden treintaartjes versierd, liedjes gezongen, kaarsjes geblazen, kadootjes gegeven, maskers gemaakt en vooral wordt er heel veel gespeeld. Met de trein. Iedereen bewonderd Tijm’s trein, en iedereen mag meedoen. De studeerkamer wordt treinenkamer.

’s Avonds ligt Tijm op de bank. Hij gaapt en heeft rode koontjes van de lange dag. Zijn bad slaat hij over. Als papa hem in bed stopt vraagt hij Tijm wat hij het mooiste vond van de dag. Wat antwoord Tijm? Tijm antwoord: ‘Dat al mijn vriendjes op bezoek waren. Dat vond ik leuk.’

zondag 7 november 2010

Stippe steppe stap

Er heerst hier een rage. De Micro step. Of, in goed engels, de Micro scooter, spreek uit ‘scootah’. Op zijn scootmobiel schiet Tijm door het dorp, het park, het museum, de Londense Underground. Samen met alle andere Engelse peuters. Iemand in Zwitserland vond hem uit, een Brit zag hem, kocht de rechten, sloeg aan het importeren en nu heeft elke peuter in Engeland er een. Ergonomisch verantwoord, ruinschoots gekeurmerkt. Twee wielen voor, één, met rem, achter. Een hendel met lekkere grippen. Leun je naar links dan stuurt de step mee. Hard dat ze kunnen. Overal zie je moeders met buggies hijgend achter hun rondscootende nageslacht aanrennen. Scholen hebben verzamelplekken waar de kinderen gezamenlijk achter juf op haar megastep naar school steppen.

Tijm moest er even inkomen. Ik kocht de step een half jaar geleden, Tijm tweeëneenhalf, dus dicht genoeg bij de voorgeschreven drie jaar. Een gele, limited edition, extra speciaal. Alleen, Tijm wilde een blauwe. Alle engelse jongetjes hebben een blauwe. Alle meisjes een roze. Maar mama is niet engels. Na een dag gillen besloot hij: geel is mooi. En probeerde het steppen. De wegen in Engeland zitten vol hobbels en gaten. Dus Tijm stepte en scootte en boem. Onderuit. Weer proberen en weer, boem. Een paar dagen liep hij mank. De step bleef mooi, moest altijd mee, maar Tijm liep ernaast, de gele step aan zijn hand.

Tot we op vakantie gingen. Het vakantiehuisje in Friesland lag aan een geweldige steprotonde. Een oase van ovaal, spiegelglad asfalt. Terwijl Linde haar looptechnieken oefende stepte Tijm rond en rond. Linde liep weg, weg van huis, tot aan de brug, maar niet terug. Tijm stepte mee, naar de brug, de blauwe brug, en weer terug. Linde op papa’s nek.

Terug in Engeland bleef hij onvervaard. Stoer laveerde hij om gaten, langs modderplassen en over hobbels. Op stepuitje naar het winkelcentrum raceten Tijm en zijn vriendin rondjes op de spekgladde marmeren vloer terwijl de kleine zusjes hun weglooptechnieken vervolmaakten. Toen zijn Nederlandse vriend Flor op bezoek kwam ontstonden er strubbelingen. Om en om stepten ze. Tijm tot de lantaarnpaal. Flor tot de hoek. De volgende wandeling waarschuwde Flor Tijm vooraf: ‘Je gaat zo niet weer piepen als ik jouw step wil.’

Maar twee jongetjes piepten. Piepten om de step. Lang duurde het niet voor Flor’s ouders overstag gingen. Een blauwe Micro werd gekocht. Dat weekend raceten twee blonde koppies over de straten, zoefden om hoeken als volleerde coureurs. Stuurden, hingen, remden en scheurden. Gebroederlijk, de ganse dag. Toen ging de blauwe step terug op de boot. De stepvriend wordt gemist maar het steppen gaat door. Mijn leven is er makkelijker op. In plaats van een dreutelende, draaiende, rondkijkende Tijm, kijkt híj nu over zijn schouder, ‘Mama, schiet op!’

Linde heeft haar lopen inmiddels meer dan geperfectioneerd. En Tijm het steppen. Af en toe loopt Linde naar de step. Aarzelend stapt ze erop. Voor ze kan proberen jaagt Tijm haar eraf. Ik kijk het aan. Twee belangrijke vragen rijzen in me op. Wanneer? En: welke kleur?

dinsdag 2 november 2010

Kamelenvoer

Na bijna een jaar als bloggende huisvrouw ben ik wel toe aan een nieuwe uitdaging. De functie bevalt zo goed dat ik mezelf een promotie gun. Ik bedenk graag recepten en ik schrijf graag. De oplossing ligt dus voor de hand: ik begin een kookblog!

Met fijne verhaaltjes over eten en recepten voor iedereen. Dat is immers wat ik deed in mijn vorige baan, recepten ontwikkelen. Alleen kreeg ik er toen voor betaald. Betaling hoef ik deze keer niet, lezers wel graag! Dus ga snel kijken op http://kamelenvoer.blogspot.com.

De recepten zijn makkelijk, dagen uit tot creativiteit en zijn boordevol smakelijke gezonde ingrediënten. (Hmm, ik moet toch maar eens een oud collega marketeer vragen om een beter verhaal. Zelf ben ik te veel techneut. Maar lekkere dingen bedenken dat kan ik gelukkig wel!)

maandag 25 oktober 2010

Linde en de appels

Beentje voor beentje klimt ze op het krukje bij het aanrecht. Als ze staat kijkt ze zoekend om zich heen. Dan steekt ze haar vingertje uit.
‘Appel. Mama, appel.’
Ik kom aanlopen en het vingertje wijst dringender. ‘Appel. Dees.’
Ik pak de appel, was hem onder de kraan.
‘Pak maar een bakje, dan schil ik hem voor je.’
‘Neehee,’ schudt ze. ‘Bal.’
Ik weet wat ze bedoelt. De appel moet niet geschild en in stukjes. Linde wil een mooie ronde appel in haar handjes. Het liefst één in elke hand.
Linde houdt van ronde dingen. Van ballen en van appels.
Grijnzend klimt ze het trapje af, de ronde appel in haar knuistje. Tevreden loopt ze weg, haar doel bereikt. Ze wandelt rond met haar bal. Dan zet ze haar tandjes in de appel. Langzaam kauwt ze en knaagt het sappige vruchtvlees van de schil. De schil blieft ze niet. Als Grietje uit het sprookje laat ze een spoor achter, een spoor van appelschilletjes.

Toch geef ik haar de appel. Steeds weer. Het staat zo lief. En doe ik het niet dan pikt grote broer er wel een voor haar. Of vier. En graait handenvol mandarijntjes mee. Tijm laat oranje schilletjes achter, netjes op hoopjes. Hans zou verdwalen in het bos.

Appels dus. Er staat een boomvol in de tuin. De onderste takken leeg, onrijp geplukt, maar uit de kruin vallen er nog genoeg op de grond. Glunderend stuitert Linde door haar luilekkerland. In hun rode kruiwagen verzamelen Tijm en Linde de buit. Linde zet vrolijk haar tanden in allemaal. Butsen, bruine plekken en wormen doen haar niets.
‘Appel,’ roept ze blij. ‘Bal.’
Tijm kijkt op. Ja! De appels worden ballen en stuiteren door de tuin. Over het terras, het gras en de trap af. Nog bruiner en nog gebutster blijft Linde ze lusten.

Appels dus. Toen ik het stofje zag met de roze en rode appeltjes wist ik het meteen. Voor Linde’s kinderwagen. Terwijl Linde slaapt helpt Tijm met naaien. We maken een appelmatrasje. Een rood fleece appeldekentje. Een appelbies voor de kap. En, op Tijm’s aandringen, een appelkussentje. Als Linde wakker wordt volgt er een langgerekt wauw. Het vingertje wijst. ‘Poppa.’
Poppa wordt snel gehaald en als een volleerd poppenmoeder vlijt Linde haar in haar appelwagen. Trots stapt ze rond en rond. Tijm staat er bij en kijkt er naar. Hij staat het toe, voor het eerst. De boodschappen doet hij voortaan met de brandweerwagen.

Blij en moe van het succes ga ik opruimen. Als ik terug kom in de kamer staat de wagen aan de kant. Poppa’s been bungelt eruit. Van de kar naar de bank loopt een spoor schilletjes. Op de bank ligt Linde. In haar armen vier aangevreten appels. Rond haar mond haar gelukzaligste glimlach. Als ze me ziet slaat ze beschermend haar armen om de appels. ‘Nee,’ schudt ze. ‘Appel.’
Ik leg Poppa’s been recht en stop haar in onder haar appeldekentje. Linde neemt nog een hap en kijkt me aan. Ik knik en ga een bakje halen. Voor de schilletjes. Een heel klein beetje opvoeden af en toe is misschien wel verstandig.

vrijdag 22 oktober 2010

Waarom ik niet wil werken

Op de voorpagina van Vrij Nederland staat deze week de knallende kop ‘Waarom vrouwen niet willen werken (behalve als ze het ‘leuk’ vinden)’
Natuurlijk sloeg ik meteen het bijbehorende artikel open. Volgens de heersende normen werk ik immers niet. Hoe ‘leuk’ ik het ook zou vinden.
Het artikel is geschreven door Elma Drayer, naar aanleiding van haar nieuwe boek ‘Verwende prinsesjes. Portret van de Nederlandse vrouw.’ Om mijn zwangere lijf te ontzien besloot ik voorlopig het boek niet te gaan lezen, want van het artikel alleen al kreeg ik spontaan harde buiken. De strekking is kort door de bocht dat vrouwen in Nederland luxepoppetjes zijn die liever niet dan wel werken. Wat ze tot zinloze wezens maakt, want immers alleen iemand met een voltijds betaalde baan is een volwaardig lid van onze maatschappij. Op de VN site is het artikel helaas niet te vinden, ander zou ik het linken. Wel wil ik jullie de eerste ingezonden brief die ik ooit schreef niet onthouden. Hoe groot is de kans dat VN hem publiceert? De verder geïnteresseerde kan met enig googlewerk vast wat meer moois vinden van deze vriendelijke dame.

Geachte redactie,

Met groeiend afgrijzen las ik het artikel ‘De ma-di-do vrouw’ van Elma Drayer in VN 42, waar zij mijns inziens twee van de grootste verworvenheden van de Nederlandse cultuur aanvalt, de keuzevrijheid en het deeltijd werken. Zelf woon ik in Engeland, waar ik een aantal maanden geleden mijn betaalde baan heb moeten opzeggen. Simpelweg omdat de ongesubsidieerde kinderopvang meer kost dan ik verdien.

Vind ik het erg tot huisvrouw te zijn ‘gedegradeerd’? Eerlijk gezegd niet. Ik zie het meer als een (tijdelijke) carrière switch, waarbij ik geen internationale projecten meer leid maar een huishouden. Geeft me dit minder zelfrespect, zoals mevrouw Drayer suggereert? Nee. Maakt me dit minder nuttig voor de maatschappij? Ik vind van niet. Het kost de overheid wat inkomstenbelasting, ja. Maar kinderen grootbrengen is ook zinvol. Toegegeven, het maakt me voorlopig financieel afhankelijk van mijn man. Maar hem net zo goed van mij, het zijn immers ook zíjn kinderen waar ik voor zorg. Andersom had ook gekund, maar na drie achtereenvolgende zwangerschapsverloven verdiende hij een stuk meer dan ik. Dus maakten we samen deze keuze. Wij noemen dat een partnerschap. Of simpeler: een gezin.

Mevrouw Drayer stelt dat een betaalde baan de enige manier is om nuttig te zijn voor de maatschappij. Ze suggereert dat alle deeltijd of niet werkende vrouwen ‘prinsesjes’ zijn. Die thuis op de bank naar Oprah kijken en chocolaatjes eten? Via vrijwilligerswerk op scholen, thuis of elders bijdragen, wat veel van deze vrouwen doen, is vaak minstens zo zinvol. De wereld draait om meer dan geld.

Ik zou dus willen zeggen dat ik gelukkig ben met mijn keuze. Maar daar wringt het hem juist: het was geen keuze. Woonde ik in Nederland dan had ik gekozen voor een deeltijdbaan. En mijn man ook. Het beste van twee werelden. Is dat een luxe? Deels wel. Vrouwen in minder bevoordeelde landen moeten hun kinderen bij oma of op straat achterlaten om geld te verdienen, uit bittere noodzaak. Of kunnen het zich juist niet permitteren te werken, zoals hier in Engeland. Oneerlijk? Jazeker. Net zoals het oneerlijk is dat wij biefstuk eten terwijl mensen in Afrika honger lijden.

Ik vind het teleurstellend dat VN dit ongenuanceerde stuk plaatst, erger nog, het boek cadeau geeft aan nieuwe abonnees. Mevrouw Drayer, en velen met haar, moeten leren andermans keuzes te respecteren. In Nederland moeten we dankbaar zijn voor de keuzevrijheden die we hebben verworven en ons hiervoor blijven inzetten, niet alleen voor onszelf maar ook voor de rest van de wereld. Dan zal vrijheid hopelijk ooit geen luxe meer zijn.


Naschrift: De brief werd geplaatst! Bijna helemaal, alleen de laatste twee alinea's niet maar dat hij te lang was had ik wel verwacht. Ook nog eens bovenaan, op de mooiste plek. Vrij Nederland bedankt!

woensdag 20 oktober 2010

De terrible tank engine

Gek word ik van Thomas. Tijm’s Barbapapafase is grotendeels voorbij en hij is, als alle Engelse jongetjes, nu fan van Thomas the Tank Engine. En niet zo’n beetje ook. Horendol word ik van het keer op keer voorlezen van de duffe boekjes. Van het eeuwige gejengel hem op tv te willen zien. Nergens ben je veilig voor de blauwe locomotief. Slimme marketeers is de uitwerking van het treintje op kleine jongetjes niet ontgaan en overal grijnst zijn grijze bolle kop je toe. Ik ben al gezwicht voor onderbroeken, een po, een opstapkrukje, sloffen, en in de supermarkt durf ik amper nog langs het yoghurtschap om de keuze tussen vieze synthetische Thomas toetjes en peuterdriftaanval te vermijden.

Nu is hij bijna jarig. Hij wordt drie. Hij weet precies hoe verjaardagen werken. Er komt een feest, taart en kadootjes. En wat wil hij hebben? Juist.
Hij praat over niets anders. Al maanden is zijn favoriete lectuur de folder van de Thomas trein set. Het is een mooi ding, met houten rails en leuke treintjes, klein genoeg dat de grijns van Thomas me niet teveel irriteert. Dat die set er komt is al lang geleden besloten. Maar vooralsnog moet Tijm wachten. En wachten duurt lang. Dagelijks wijst hij aan wat hij wil. Thomas, uiteraard. Maar ook James, Clarabel, Annie, Henry, Gordon, Toby, Emily, Percy en Mavis. Ja, hij kent ze allemaal. En hij wil een tunnel, een station, een brug, een hijskraan. Karretjes. Een olieboortoren. O ja, en rails. Veel rails. Fijntjes leg ik uit dat hij niet te hebberig moet zijn. Dat hij dan niets krijgt. En dat hij lief moet zijn en niet zijn zusje pesten, anders krijgt hij helemaal niets. Hij knikt serieus. Hij zal Linde niet meer pesten. Nog eens wijst hij. Hij wil ook een Spencer. Ik zeg dat het een beetje te veel wordt. Nee, antwoordt hij sluw, die is voor Linde. Mag Linde er ook mee spelen dan? Hij kijkt bedenkelijk.

Soms, heel soms, ben ik blij met Thomas. Soms is hij nuttig. Zo leren de treinen ons tellen. Thomas is één. Edward is twee. Henry is drie. Gordon is vier. James is vijf. Percy is zes. Toby is zeven. Tijm telt mee.

En nu de lepel tijdens het eten niet meer enkel tjoeke tjoeke zegt maar Thomas, Gordon of Percy, gaat Tijm’s mond ineens wijd open. Linde giechelt mee. Ook Tijm’s eigen hand stuurt Henry en Spencer in sneltreinvaart de mond in. Alwaar de trein in de wang gerangeerd wordt. Want doorslikken, dat doen treinen niet. Tijm loopt uren na het eten als hamster rond, met een bolle volle wang. Hoe vaak ik ook in de wang prik en duw en dreig. Dan opeens weet ik wat ik moet toevoegen aan de doos die op de kast staat te wachten tot dertien november. Thomas en de mijnschacht. Waar Thomas langzaam verdwijnt in een diep gat. Of het gaat werken tegen de hamsterwang? Waarschijnlijk niet. Maar Thomas zien verdwijnen in een diep gat, daar kun je je geen buil aan vallen. Hoe dan ook.

vrijdag 15 oktober 2010

Ochtend

Ik poef het dekbed op en scherm me af van de donkere kamer. Stap, stap op de houten vloer. Een kus, een fijne dag, een werk ze. Stap, stap. Een doffer geplof op de trap. De voordeur slaat dicht. Ik tel de minuten af, de seconden, die me nog resten. Hoor ik een hoest? Een deurklink? Ik trek het dekbed over mijn hoofd. Ontkennen kan niet. Trippel, trappel over de houten vloer. De kleine voetjes staan stil. Dan trekt een handje aan mijn arm. ‘Goedemorgen mama!’
Ik sla het dekbed open en een warm klein jongenslijfje kruipt mijn holletje binnen. Twee armpjes klemmen om mijn nek. Een kusje op mijn wang. Even, heel even, ligt hij stil.
Dan, ‘melk, mama?’
‘Op het kastje, kijk maar, daar.’
Trippel, trappel, naar de melk. Terug in bed. Naast me een stil lijfje, alleen het zuigen en slikken is voelbaar. Ik tel weer, de slokken af.
‘Op!’
Nu is het stilliggen voorbij. De energie van de melk stroomt het lijfje binnen en het gewoel, geschop, geduw en getrek begint. Mama wordt een klimrek. Een trampoline. Een trein. Een boot. ‘Pas op, niet op mijn buik!’

Ik reik naar het nachtkastje voor afleiding. We lezen boekjes. We puzzelen. Alles om het onvermijdelijke opstaan uit te stellen. Zelfs een goed gesprek.
‘Heb je pijn in de voet mama?’
‘Ja lieverd.’
‘En een baby in de buik?’
‘Ja, dat ook. Kijk maar hoe dik.’
Ik wrijf over mijn bolle buik.
‘Mama heeft geen piemel.’
‘Nee, dat klopt.’
‘Tijm wel. En papa ook.’
‘Inderdaad.’
‘Maar Linde niet.’
Ik schud mijn hoofd.
‘En de baby?’
‘Dat weet ik niet. Misschien. Misschien ook niet.’
Hij kijkt mijn buik onderzoekend aan.
‘Ik wil de baby kusje geven.’
‘Dat mag, wel voorzichtig zijn, niet te hard.’
Hij trekt mijn pyjama omhoog. Overlaadt de buik met kusjes. Samen voelen we. Kijk, daar zit ie, daar is een rug. Daar steekt iets uit.
‘Het is een hele kleine baby, hè mama,’ vraagt hij.
‘Zo klein?’
Hij strekt zijn armen wijd.
‘Nee joh, veel kleiner, dat past toch nooit. Zo groot is Linde al. Of jij.’
‘Tijm is heel groot. Tijm was ook klein in mama’s buik, ja?’
‘Ja.’
‘En Linde ook?’
‘Ja.’
‘En mama?’
‘Mama was in oma’s buik.’
Hij knikt.
‘En papa?’
‘Papa niet. Papa was in oma José’s buik. Oma José was getrouwd met opi. Maar toen ging ze dood. Dat was niet leuk, toen moesten we heel hard huilen allemaal. En toen kwam opi omi tegen en ging hij met haar trouwen. Dus papa zat niet in omi’s buik. Snap je dat?’
Hij gaat er voor liggen. Heel stil. Denkt een tijdlang na. Dan knikt hij instemmend.
‘Ja. Oma José is op een wolk. Ze kijkt naar Tijm’
Dan peinst hij nog even door.
‘En opa,’ vraagt hij, ‘heeft die ook een piemel?’

dinsdag 12 oktober 2010

Het slaat weer toe

Verveling is een vervelend verschijnsel, dat al te gemakkelijk toeslaat als je thuiszit met kinderen. Ik bedoel niet het huisvrouw zijn op zich, alhoewel ook dan soms wel eens de muren op me af komen, bij gebrek aan menselijk contact boven de drie. Nee, ik bedoel het in de meest letterlijke zin. Het thuis zitten omdat je niet kan lopen of autorijden. En dat dan dus met kleine kinderen. Toegegeven, zitten is er niet echt bij. Dat laten ze niet toe. Het is veelal rondhupsen op één voet en één of meer krukken. Of geen, als haast geboden is. Achter kinderen aan die genadeloos aanvoelen dat mama niet al te mobiel is en daarom wel eens een oogje toeknijpt. Mama die allang blij is als er gezellige speelgeluidjes uit de kamer komen, en zich nog eens even nestelt op de bank omdat er niet geruzied, gegild of met de deuren geslagen wordt. Waarna blijkt dat alle puzzelstukjes uit alle puzzels op de grond op een berg gegooid zijn, met ballpoint op het parket getekend is en al het grind van de tuin naar de woonkamer is getransporteerd. Waarna gillende jongentjes voor straf naar de studeerkamer moeten worden gesleept. En voor de deur moet worden gewaakt om te zorgen dat het gillende jongetje niet naar buiten komt en het nieuwsgierige meisje ervan weerhouden wordt naar binnen te gaan en huilende grote broer omhelzingen en kusjes te geven.

De oplossing is even simpel als onmogelijk. Erop uit trekken. Naar het park, de speeltuin, het bos, of zelfs maar de supermarkt. Ik plan zoveel mogelijk, vriendjes en hun moeders over te spelen, met de taxi naar de gym, verantwoorde yoga dvd’s. Maar elke dag vermaak aan huis lukt gewoonweg niet. Mijn uiterste redder in nood, de minder verantwoorde elektronische babysitter, gaat steeds vaker aan. Ik ben Upsie Daisy, Makka Pakka, Thomas en Barbapapa dankbaar. Maar wil niet al mijn principes laten varen. Dus ik ploeter voort. Pijnlijk. Want zo zonder rust, zonder zitten, en te vaak zonder krukken – wie kan er jongetjes sleuren, puzzels oprapen of parket schoonboenen op krukken - geneest een gebroken voet niet. De pijn wordt erger. Na twee weken zonder gips wens ik dat het er weer om zat. Meer zitten neem ik me voor.
Zitten betekend een gekrioel van kleine lichaampjes op mijn lijf. En een steeds afweren, niet bij mijn voet, pas op, niet op de buik, ga weg. Dus ik worstel weer omhoog. Dan maar de tuin in. Ik kruk verder de dag door. Tot papa thuis is en de kinderen in bad.

Eindelijk vlij ik me neer op de bank. De pijnlijke voet op een kussen. Het gespetter boven ontspant me verder. Rust. Of toch niet? Binnen in mij gaat het gedruis verder. Met lief, kietelend en wriemelend gekrioel. He, ben jij er ook nog? Een veilig en kalm gevoel. Deze kan niet bij mijn voet. Ik leg mijn hand op mijn deinende buik en langzaam komt het gewriemel tot bedaren. Boven worden de laatste verhaaltjes gelezen en nachtkusjes gegeven. Dan is ook mijn buik stil.

zaterdag 2 oktober 2010

Engelse Moesson

De regentijd is begonnen. De engelse herfst. Bij de achterdeur staan twee kindertjes met hun neus tegen het glas naar buiten te kijken.
‘Beetje nat,’ mompelt Tijm.
Linde schudt haar hoofdje: ‘Neehee.’

Soms stopt de regen eventjes. Tijm komt aanlopen met zijn laarzen. Met mama’s kruk. Ook Linde heeft haar kikkerlaarsjes gepakt. Mama zucht nee. Mama heeft een gebroken voet. Het houten trapje in de tuin ziet er akelig glad uit. Het gras glinstert in het ijle straaltje zon. ‘Het is te nat. Kijk maar. Overal nat.’

Tijm stampt met zijn voet. ‘Het is niet nat.’
‘Misschien strakjes,’ zegt mama, ‘als het gras opgedroogd is.’
Maar strakjes regent het alweer. We blijven binnen.

Als mama weer kan lopen gaan we naar buiten. In nieuwe jassen, schoenen en winterbroeken. Linde heeft al een nieuwe jas. Vanuit opa en oma’s huis zijn we naar het dorp gestrompeld en hebben we degelijke winterschoenen gekocht. En één jas. Linde paradeerde rond als een pauw in de blauwe jas met witte stippen en bontkraagje. Haar ogen straalden erbij. ‘Mooie jas, mooie Linde,’ riep Tijm.
Hij paste precies, de jas. Niet op de groei. We kochten hem toch.
Tijm wil een groene jas. De winkeldame draagt jas na jas aan. Blauwe jassen, rode jassen, bruine jassen, zelfs een gele jas. Tijm wil ze niet passen. Hij wil een groene jas. Boos loopt hij weg.

Weer thuis is er gelukkig internet. Tijm kijkt mee over mama’s schouder. Hij ziet de jas meteen. ‘Die,’ wijst hij. ‘Die wil ik. De groene jas.’
De jas is groen. Heel groen. Mama vind het goed. Passen kan niet. We moeten meten. Tijm doet het zelf. Hij meet zijn hand. Hij meet zijn neus. Hij meet mama’s been. Hij meet Linde’s buik. Maar wat hebben we nodig? Tijm’s lengte. Tijm’s armen. Tijm’s borstomtrek. En zijn middel, we kopen meteen nieuwe broeken. Een kleine worsteling later staan de maten op papier. We klikken op de groene jas in de goede maat. Nu de broeken. Tijm wil de blauwe broek met rode ruiten. Goed. Tijm is precies een meter lang. Maat drie jaar. Tijm’s middel is veertig centimeter. Maat negen maanden. Mama zucht. Ze klikt de drie jaar broek aan.

Een paar dagen later. ‘Ding dong.’
Tijm rent naar de deur. Een man brengt een groot pak. Snel scheuren Tijm en Linde het open. Het lijkt wel Sinterklaas. Er rolt van alles uit het pak. Eerst de groene jas. ‘Prachtig!’ roept Tijm.
Linde’s nieuwe broek is paars met grote roze bloemen. Meteen wil ze hem aan. Tijm grijpt naar de blauwe broek met de rode ruiten. De broek is van zacht flanel. Tijm knuffelt de broek tegen zich aan. Hij trekt zijn te korte broek naar beneden.
We doen de nieuwe broek aan, sjorren het touwtje strak. Strakker. Strakst. Tijm is blij. Hij is een stoere baggy skater. Die dag, de dag erna en de dag daarna. De broek mag niet meer uit.

Elke dag staan twee kindjes bij de achterdeur. Met laarzen, nieuwe jassen en warme broeken. Ze kijken naar de regen. Mama kijkt naar haar gipsloze, pijnlijke voet. Morgen is het zaterdag. Morgen is papa thuis. Misschien regent het morgen even niet. Tijm en Linde zijn er klaar voor.

vrijdag 24 september 2010

Septemberstrand

Ik voel de zon op mijn gezicht. De lauwwarme zilte zeewind. Mijn gegipste voet leunt in het zand. Om mij heen geklets van theedrinkende moeders, gejoel van ijsjesetende kinderen en het gelukkige zwijgen van stellen van middelbare leeftijd in degelijke wandelschoenen. Op mijn schoot een krant maar ik lees niet. Tussen al het lawaai geniet ik in een cocon van rust. Niemand trekt aan mijn arm, niemand staat op mijn voet. Ik hoef niets. Af en toe sta ik op, steunend op mijn kruk, en kijk, over de hoofden van het volle terras, over de duinrand, naar beneden, naar het strand. Daar, aan de vloedlijn, is het een gekrioel vanjewelste. Ik tuur, knijp mijn ogen tot spleetjes. Ik zie een klein mannetje in blauwe broek en geruite bloes. Een meisje in een wit kanten jurkje en witte legging. Het jongetje springt uitbundig op en neer. De schoenen zijn al uit.

Ik ga weer zitten en neem een slokje van mijn ijsthee. Kijk om me heen. Verderop een klimrek. Vol met kindertjes. Kindertjes in onderbroeken, hemden, met scheppen en harken in de weer in het zand. Een wemeldende bende zeer blonde kindertjes. Zijn alle kindertjes in Nederland blond? Of alleen in Bloemendaal aan Zee? Ik sta weer op, om te kijken naar mijn eigen, net zo blonde, kindertjes. Ver weg, tussen heel veel andere kindertjes op het strand. De blauwe broek en de witte legging zijn inmiddels uit. Opa en oma hebben de broekspijpen opgestroopt. Het water spat waar het jongetje springt.

Ik probeer te lezen. Maar mijn ogen blijven de blonde kindertjes zoeken. Die rondom het klimrek en die op het strand. Feilloos passen ze in elkaar, en opeens voel ik me zo Nederlands. Mis ik, terwijl ik er zit, de zee, het zand, de Hollandsheid van de moeders met hun paardestaarten en spijkerrokjes. De uitgeschopte leren laarzen, het is immers september. De fietsen in het rek bij de duinen. Ik, de wereldburger, de globetrotter, die overal wilde wonen behalve in Nederland. Wil ik terug? We hebben net een huis gekocht. Maar meteen twijfel ik al. Het is vast de zon, de nazomer, de vijfentwintig graden in september. Morgen regent het weer. Het is niet overal Bloemendaal aan Zee.

Ik moet even zoeken voor ik ze zie, en lach dan. Door de branding huppelt het jongetje in een blauwe onderbroek tussen spetters van schuim. Het meisje stiefelt rond in haar witte luier en gooit handen zand om zich heen. Vandaag is vandaag en vandaag is het mooi. Heel mooi. Ik wrijf over de bolling van mijn buik. Ik lees de krant. Ik lees over Wilders, over pensioenfondsen en bekende Nederlanders die ik niet ken. Maar mijn hersenen registreren alleen de zon en het zand. Dan komen opa en oma boven met een jongetje met een natte onderbroek en een bloot zanderig meisje met de volste luier ooit. We drinken thee en appelsap. We eten ijsjes. Morgen regent het weer. Overmorgen gaan we naar huis. Vandaag is het mooi.

dinsdag 14 september 2010

Een taal of twee

Sinds we terug zijn van vakantie wil Tijm geen Engels meer praten. ‘Nee, mama,’ roept hij hard als ik hem pols of hij het nog kan, ‘Néderlánds.’
Als zijn half Nederlandse vriendinnetje Tamsin komt spelen zitten ze aan tafel in diepe discussie boven hun boterhammen.
‘English,’ roept Tamsin.
‘Nee, Nederlands,’ roept Tijm.
Tamsin schudt haar hoofd en roept met boterhamvolle mond, ‘English!’
Zo gaat het nog even door. Tamsin heeft een Engelse papa, en gaat naar de crèche. Tijm daarentegen moet het sinds ik een paar maanden geleden ben gestopt met werken hebben van de keren dat ik met Engelse vriendinnen met kindjes afspreek, ontmoetingen in de speeltuin en Thomas the Tank Engine. Desondanks ging het eigenlijk heel goed, en leek hij zijn Engels tegelijk met zijn Nederlands te ontwikkelen. Elke keer als hij in welke taal dan ook mooie volzinnen bezigde voelde ik me trots. Twee weken vakantie in Nederland gaf zijn taalvaardigheid nog eens een geweldige opkikker. Kletsmajoor werd zowaar verstaanbaar.
Hij praat je nu de oren van het hoofd, zelfs ’s avonds in bed hoor je hem nog hardop verhalen vertellen aan zijn kamer. Proberen de volwassenen aan tafel een gesprek te houden dan trekt hij aan mijn mouw. ‘Mama, ik wil ook praten.’
Dat mag. Natuurlijk.

Dus Tijm praat mee. En wij moeten wennen, aan de kleine potjes met de grote oren. Want ze praten alles na. Heel confronterend als ouder. Niet alleen blijk ik onvermoed nare woorden als godverdomme en shit te bezigen, en erger nog, kan hij het nergens ander geleerd hebben, ook wordt mijn neus haarfijn op al mijn stopwoordjes gedrukt. Op de bank schuifelt hij tegen me aan, ‘Gazellig hè mama?’
Vraag je hem of het eten lekker is dan verzucht hij: ‘Heerlijk...’
De mooiste twee zijn wel: ‘O nee, wat’s hier kebeurd?’ en ‘Da’s niet de bedoeling!’ wat hij regelmatig, meestal te pas, gebruikt.
Maar in het Engels zegt hij niets meer. Hij lijkt het nog redelijk te verstaan. En zijn Engelse vriendinnetje Jenna lijkt er geen problemen mee te hebben. Sterker nog, aan het einde van zijn bezoek heet ook haar mummy mama. Ach. Over twee maanden gaat hij naar de Engelse peuterschool. Dan zal het snel gaan.

Kleine Linde is het tweede papagaaitje. Haar eigen vocabulaire gaat nog niet veel verder dan papa, mama, kijk en bye, bye. Maar ze zegt alles na. En begrijpt alles. Ze weet precies wat ze wil. Ze schudt haar steile blonde haren hard heen en weer. ‘Nee, nee, nee,’ ik wil niet.
Krijgt ze haar zin niet dan gaat ze er rustig voor liggen op de grond en zet het op een gillen. Krijsen, hysterisch krijsen. Vermoeid kijk ik het aan. Kon ze maar vast praten. Dan kon ze het uitleggen.
‘Wat is er Linde?’
‘Niets mama, helemaal niets. Ik stel me aan. Ik weet het niet precies meer. Iets met dat ik niet naar buiten mocht, dacht ik. Nu ben ik boos. Gewoon boos’
Wat een verbetering zal dat zijn. In welke taal dan ook.

donderdag 9 september 2010

Krak

Be careful what you wish for, you might get it. Ik weet zo gauw geen Nederlands equivalent, maar het is een waarheid als een koe. Net zoals in sprookjes de drie wensen altijd bedroevend slecht aflopen. Ik droomde de laatste weken van rust. Geen gestolen vijf minuten op de bank, maar wekenlang ongegeneerd liggen en niets hoeven. Het leek me het paradijs. Mijn lichaam was op, zwangerschap, peuters en een slechte rug hadden hun tol geëist. Toen kwam de kwade geest uit de fles en vervulde mijn wens.

Het begon als een heel gewone dag. Een ietwat natte en grauwe dag. Maar dat kwam van pas. Ik sloeg een gat in mijn meterslange to-do lijst en bracht mijn inbox tot overzichtelijke proporties terug. Na de knetterende hagel en onweersbuien tussen de middag klaarde het wonderbaarlijk op. We waagden ons naar het park. Op de terugweg langs de buurtsuper voor brood en melk. Weer thuis, Linde uit de buggy, boodschappen naar binnen. Tijm droeg de melk. Nog even de buggy halen buiten.

‘Krak!’

Ik brul, gil en krijs. Dan is het stil. Ik kijk om me heen. De straat is leeg. Ik zit op het trapje voor het huis. Tijm en Linde staan voor me en kijken me verbouwereerd aan. Ik kijk verbaasd naar mijn voet. Hij tintelt. Dan een stekende pijn. Ik kerm zachtjes. Ik zie Linde de oprit afwandelen en schrik. Ik moet iets doen. Opstaan gaat niet. Tijm kijkt me nog steeds vorsend aan. Paniek welt langzaam in me op. Kalm blijven. Kalm. ‘Tijm, lieverd, wil je mama helpen, kun je mama’s tas halen? Hij ligt binnen.’
Hij doet het meteen. Dankbaar vis ik mijn telefoon eruit. Bel een vriendin een paar huizen verderop. Voicemail. Ik bedenk dat ik verder geen enkel telefoonnummer heb van iemand in de straat. Handig. Ik kijk om me heen. Het is nog steeds stil. Het lijkt of zelfs de tijd stilstaat. Hoe lang zit ik hier al? Niemand is er langsgekomen. Wat moet ik doen? Gillen? Om hulp? Nee. Kalm blijven. Kalm.

Ik zucht. Ik kerm. Ik roep Linde en ze komt. Ik wijs en ze gaat braaf naar binnen. Ik verbaas me niet eens. Tijm heeft een mueslireep uit mijn tas getrokken en loopt haar achterna. Op mijn billen kruip ik het huis in, de bank op. Dan gaat de tijd weer lopen. Ik bel Roel, de oppas. De oppas komt, geeft de kinderen eten, Roel en ik gaan naar de eerste hulp. Daar loopt de klok op zijn eigen tempo. Hij loopt, maar hij loopt traag. Wachten, arts, foto, weer wachten, weer arts, breuk, gips. Weer naar huis.

Nu lig ik op de bank. Ik vroeg om rust en kreeg een gebroken voet. Lopen gaat niet, ondanks het chique loopgips dat ik gisteren kreeg aangemeten. Ik lig en ik baal. De geest is uit de fles. Maar hoe krijg ik hem er weer in? Heb ik nog twee wensen? Dan moet ik eerst heel lang nadenken voor ik ze durf te gebruiken.

dinsdag 7 september 2010

Pop

Linde heeft een nieuwe vriendin. Gevonden in Friesland, een Lytse Pop. Ze lag in een bak met speelgoed van opa en oma. Begraven onder autootjes, puzzels en blokken. Doelgericht trok Linde haar uit de bak en klemde haar tegen zich aan. Verzaligd keek ze erbij. De pop moet van mij geweest zijn, van vroeger, maar ik herinner me haar niet. Het is een heel gewone pop. Haar lijf een lappendeken van blauw en oranjegele bloemetjes en wit met blauwe stipjes. Ze past prachtig bij Linde’s ogen. Gele sprietjes wol, nog strogeler dan Linde’s eigen haar, pieken onder de blauwe muts uit, te weinig om te vlechten. Haar jurk is ze lang geleden verloren. Het was liefde op het eerste gezicht.

Pop moet mee naar bed. Mee op de boot. Mee naar de boerderij. Mee naar de winkel. Mee aan tafel. Met moeite kunnen we Linde overtuigen dat Pop niet van zwemmen houdt. En natuurlijk gaat Pop mee naar de rommelmarkt. Daar wordt mama verliefd. Op een rieten kinderwagen. Een ouderwetse rieten kinderwagen met een roodwit gebloemde bies rond de kap. Al heel lang droomt mama van een dochter achter een rieten kinderwagentje. De wagen zou Linde prachtig staan. En Pop zou de idylle afmaken. Pop maakt de aankoop legitiem. Maar mama heeft niet veel geld meer op zak. En de verkoper is onverbiddelijk. Papa trommelt ongeduldig met zijn voet. Verontschuldigend kijk ik hem aan. Pinautomaat. Ja, echt, het moet.

Blij komen we thuis, in het Frieslandhuis. Pop in de wagen, een oude theedoek als deken. Linde kijkt over de rand, wil gaan duwen. Zal ik de camera halen? Nee, Tijm heeft een ander idee. Hij ging net naar de winkel. Hij zocht nog een winkelwagen. Net op tijd graait Linde Pop uit de bak, voor ze bedolven wordt onder de boodschappen van Tijm. De plastic sinaasappels, bananen en mango’s. De autootjes en de trein. De kar is vol. Samen lopen ze naar het halletje, de lift, Linde met Pop onder de arm. Tijm trekt de deur dicht en ze zwaaien. Dag mama, ‘bye, bye.’ Ik zwaai terug.

Inmiddels zijn we thuis, echt thuis, in Engeland. Pop is mee naar huis. Pop moest mee. Ze is inmiddels al wat gehavend. Ondergeknoeid en gekotst. Met nog minder sprietjes gele wol op haar hoofd. Met wat losse naadjes in haar nek. Maar elke keer als Linde haar ziet breekt een glimlacht door en wijst ze met haar vingertje: ‘Kijk. Kijk. Poppa.’ Ze pakt haar op en klemt haar stevig vast tegen haar borst. Echte liefde.
Ook de kinderwagen ging mee. Tijm gaat weer shoppen, nu voor vissticks, baked beans en auto’s. Maar soms mag Pop in de wagen. Samen met de roze, blote babypop van Tijm. Onder een oude theedoek. Ik moet nodig mijn naaimachine afstoffen. Kan ik meteen een sjaaltje naaien om de slordige hechting in Pop’s nek te camoufleren.

donderdag 2 september 2010

Op de Otter

De boot is rood, van metaal. De kuip is van hout. Achterop, op het grote roer, zit een houten otter. Op een bordje de naam van de boot. Den Otter. Naast de otter prijkt fier de Hollandse driekleur aan een boomtak. Aan de glanzend gelakte houten helmstok staat een klein blond mannetje. Hij draagt een gele zuidwester en een oranje zwemvest met fluorescerend gele sterretjes. Het is de kapitein van de Otter. Kapitein Tijm. Fier stuurt hij de Otter over de baren van het Heerenzijl. Over zijn hoofd tuurt papa in de verte. Langszij, bij mama, zit matroos Linde. Ook zij draagt een gele zuidwester. En een zwemvest. Oranje, zonder sterren.

‘Die kant op,’ stuurt papa bij. Het meer op. Kapitein Tijm schudt zijn hoofd. Hij trekt aan het roer. Resoluut stuurt hij naar de andere kant. ‘Naar de blauwe brug,’ wijst hij.
Papa en mama kijken elkaar aan. Mama schudt haar hoofd. Papa haalt zijn schouders op. ‘De kapitein is de baas.’
Ze varen naar de brug.

Er steekt een briesje op. Het eerst zo vlakke meer roert zich. Kleine kopjes verschijnen op de oppervlakte. Af en toe buizen golfjes water over de rand van de boot. De kapitein schrikt. ‘Nat, ik word nat,’ roept hij uit. ‘Gauw naar binnen.’
Hij rent de boot door, naar voren, naar de tent.
‘Linde, kom, ook in de tent,’ roept hij.
Linde worstelt van mama’s schoot en wankelt naar voren. Op echte zeebenen, net zo wankel als op land. Ze bereikt de voorplecht met de tent. Ze krabbelt en wurmt, de kussens op, de tent in.

Papa stuurt de boot onder de brug door. De boot is klein, de brug hoeft niet open. Tijm en Linde liggen op hun buik op de kussens in de tent en kijken door het plastic ruitje naar buiten. ‘De brug!’ juicht Tijm, en kruipt uit de tent.
Ook Linde worstelt zich weer naar buiten. Ze wijst. ‘Kijk, kijk.’
Tijm pakt haar hand. ‘De blauwe brug, joepie.’
Door de brug, op de poelen, is het water kalmer. De kapitein pakt stoer het roer terug. Ze varen langs het eiland. De huizen. Langs het kanaal. Ze zien heel veel boten. En heel veel eenden. En futen, en meerkoeten. Tijm schudt zijn hoofd. ‘Nee mama, eenden.’

Dan de laatste brug. De kleine brug. De heel erg lage brug. Zo laag, dat de tent omlaag moet. De vlag moet eraf. En iedereen bukt. Zelfs Linde bukt heel laag. De brug is zo laag en zo lang, het is net een tunnel. Dan zijn ze er doorheen en bijna thuis. Tijm ziet het huisje als eerste. Hij springt op en neer, klimt al op de rand van de boot.
‘We zijn er weer,’ zegt mama. ‘We zijn weer thuis.’
Maar Tijm weet beter. ‘Nee mama, niet Tijm’s huis.’
‘Het is botenhuis, opa-, oma huis, Frieslandhuis. Niet Tijm zijn huis.’
‘Helemaal waar Tijm,’ zegt papa, en loodst de Otter de haven in. Nou ja, de steiger. Maar dat weet Tijm niet.

maandag 30 augustus 2010

Vakantieblues

Als je na een afwezigheid van weken weer thuis komt ruikt je huis raar. Vreemd, dor en duf. Niet lekker. Toch maakt juist die vreemde geur thuiskomen, zelfs voor een verstokte reiziger als ik, spannend. Op vakantie zijn was normaal geworden. Thuis is nieuw en interessant. Helaas duurt dit niet lang, dus van het thuiskomen moet snel worden genoten. Tijm en Linde doen dit door uitgelaten hun speelgoed te herontdekken. Tijm heeft geen tijd om te ontbijten, er moeten meterslange treinen en boten worden gemaakt van Duplo. Dan moeten de gekregen boerderijbeesten kennismaken met hun nieuwe vrienden. Het overige speelgoed strooit Linde vrolijk door de kamer. We voelen ons weer helemaal thuis.

Moeiteloos schakelen de kinderen terug van het vakantieleven naar het gewone leven. Mama heeft meer moeite. Na het uitpakken van de koffers bekruipt mij een rusteloosheid. Wat gaan we doen? Natuurlijk is er genoeg te doen. Wassen, boodschappen, opruimen, dode bloemen weggooien, gras maaien, mail checken. Maar ik wil niet. Ik wil varen met de boot, fietsen, koeien kijken, zwemmen, steppen rond het pleintje en musea bezoeken. Of gewoon niets. Want op vakantie is zelfs niets doen leuk. Is juist niets doen leuk. Thuis gaapt de lege week me troosteloos aan in mijn agenda.

We gaan maar aan de slag. Papa gaat het thuiskomen makkelijker af en hij geniet van zijn laatste vrije dag. Hij gaat het gras maaien. In zijn kielzog verdwijnen de kinderen en uiteindelijk ook ik naar buiten. De geur van gemaaid gras prikt in mijn neus. Toch wel een fijne tuin. Zelfs de zon komt even kijken. Wat een onkruid. Ik wied hier, ik wied daar. Tijm trekt de net aangeslagen plantjes eruit. Hij oogst een schootvol overrijpe tomaten. Papa oogst een gele komkommer en een handvol appels. Linde gaat helemaal alleen van de glijbaan af. Ik kijk peinzend rond. De vlierbessen schreeuwen om geplukt te worden en tot jam gemaakt. In het voorjaar moet er een hoop gebeuren. En perkje hier, die thuja eruit, daar wat bloemen, wat meer kleur. Wie at de nieuwe bessenstruiken op? Dan grijnst de nieuwe moestuinbak me leeg lachend toe. Vlak voor de vakantie brak papa zijn rug met het bouwen en vullen met vruchtbare aarde. Toen gingen we weg. We moeten naar het tuincentrum. Zaaien en planten, voorzover mogelijk in de herfst. Langzaamaan verbleken de vakantieblues en ontrollen zich nieuwe plannen. Thuis zijn is zo gek nog niet.

En de vakantie? Daar ga ik nog lekker over nadromen. En schrijven. Over onze avonturen met de Friese koeien, boten, treinen en de regen. Want op vakantie is zelfs regen leuk. Soms.

dinsdag 20 juli 2010

Langzaam leerde Linde lopen

Wiebelig staat ze op haar beentjes. Een beetje scheef, de voetjes naar buiten gedraaid. Onzeker kijkt ze om zich heen. Dan ziet ze papa. Papa strekt zijn armen uit. Kom maar liefje. Ze lacht een brede lach. Langzaam tilt ze een been op en zet het een stukje verder weer neer. Haar teen gestrekt als een prima ballerina. ‘Whaah!’ roept ze vrolijk.
Stapje voor stapje gaat ze door de kamer, met schuine slingerpassen. Opeens gaat het mis. Een grote wiebel, haar handen richting de grond. Ze vangt de zwiep op. Omhoog gaat ze weer, en verder. Papa’s armen komen dichterbij. Nee, toch niet. Nog een stapje, nog een, de laatste, of niet? Papa is steeds verder weg. Gierend van de lach slingert ze rennend en stortend het laatste stukje tot in papa’s armen. Die geeft haar een grote knuffel, houdt haar omhoog. Mama en Tijm juichen en klappen. Linde kijkt trots. Innig trots.

Mama strekt haar armen uit. Nu terug. Linde wiebelt weer vooruit. Mama zegt: ‘Goed zo Linde, wat kun je mooi lopen!’
Tijm springt op. ‘Tijm ook mooi lopen.’
Hij rent op Linde af, rent om haar heen. Linde kijkt op. Linde kijkt om. Linde raakt uit balans. Ze zwiept en zwiebelt. Nog een stap vooruit. Poef, daar gaat ze, op haar kont. Verbaasd kijkt ze omhoog. Dan krabbelt ze overeind. Tot halverwege. Ze gaat verder, op handen en voeten, in een schuivende driehoek.

‘Nee, Linde, niet goed,’ roept Tijm. ‘Zo moet het.’
Met grote passen struint hij om haar heen. Linde’s bewonderende ogen kijken hem aan. Tijm pakt haar hand en daar staat ze weer. Tijm duwt en trekt. Linde wankelt. Nu grijpt papa Tijm en houdt hem stevig vast. Rustig stapt Linde de laatste stapjes.

De volgende dag kruipt Linde minder en minder. Immer trots kijkend stiefelt ze door het huis. Minstens zo trots kijken we haar na. Het werd tijd. Waar Tijm na de eerste stapjes zijn kruipknieën aan de wilgen hing staat zij al maanden met haar ballerinavoetje zwaaiend te twijfelen. Waagt ze het erop? Ze loopt achter alles wat los en duwbaar is. Staan doet ze zonder handen, maar wil ze ergens heen dan zakt ze neer en kruipt verder. Nu ze weet dat ze het kan, het lopen, is ze op pad. Nu is het een kwestie van oefenen. Veel oefenen. We moeten weer eens naar het park. Daar is een lange lindelaan.

vrijdag 16 juli 2010

Mars, Venus en de hormonen

Mijn humeur is op het moment grilliger dan de Himalaya. Van hoge pieken duikel ik in een oogwenk in onpeilbare dieptes. Hormonen, moeheid en lage bloeddruk regeren mijn lichaam en mijn leven. Uitrusten, is het devies. Maar hoe? Alleen Barbapapa biedt soms uitkomst. Nadat Linde geboren was zwoor ik minstens drie jaar te wachten met de volgende. Een snel vergeten voornemen. Onze kinderen zijn zo leuk, zo lief. Nee, ik kon makkelijk drie kinderen in drie jaar aan. Mogelijk terecht, echter zwanger zijn met een tweejarige peuterpuber en een dreutelende dreumes is andere koek. En de koek is op. Mijn koek. Maar ik ben de mama. Ik moet me groot houden. Tot ze in bed liggen. Dan barst de bom. Wie in het schootsveld staat krijgt de volle laag. Dat is papa. Maar papa is een man. Papa snapt het niet. Hij is van de ratio. Hij gelooft niet in hormonen. Met enige moeite ziet hij het probleem – moe, pijn, drukte – maar niet waarom dat zijn avond moet vergallen. Het is immers een gegeven. Niet oplosbaar, althans niet de komende zes maanden. Ik heb hier toch zelf voor gekozen? Erover praten heeft geen zin. Dus praat ik niet. Ik schreeuw. Ik stampvoet. Ik maak uit voor rotte vis. Laat mijn hormonen schaamteloos het hoogste woord voeren. In plaats van uit te rusten op de bank verspil ik mijn laatste restje energie aan nutteloze boosheid. Om de volgende ochtend de dag met te weinig slaap en barstende koppijn te moeten beginnen.

Mannen. Al mijn vriendinnen begrijpen meteen wat ik nodig heb. Een arm om mijn schouder. Een ocharme, wat zielig, wat heb je het toch zwaar. Een ga jij lekker op de bank liggen dan was ik af. Maar dat vindt hij onzin. Niet het afwassen, dat doet hij wel, maar het gelul eromheen. Niet zeuren, is zijn stelling. Het is al vervelend genoeg, dus waarom zou je erover zaniken? Dat maakt het alleen maar erger. Dat het mijn uitlaatklep is, ik me daardoor beter voel, een beetje van mijn misère aan hem kan overdragen, dat wil er bij hem niet in. Praten over emoties lost niets op. Hij weet heus wel dat ik het zwaar heb, dat hij veel weg is. Als hij thuis is doet hij extra klusjes om mij te ontlasten, en meer kan hij niet doen. Vindt hij. Is allemaal ook waar. Maar waarom vind ik het dan niet genoeg? Waarom moet ik ook nog zijn medeleven? Omdat ik een vrouw ben. Een zwángere vrouw. Ik voel me rot. En ik wil geen oplossingen. Ik wil zwelgen. Ik wil me ongegeneerd kunnen wentelen in mijn moeheid, mijn misselijkheid en mijn pijn. Ik wil niet horen dat het ooit beter wordt. Nu is nu, en nu is het miserabel. Wie anders beweert wake zich voor mijn hormonen!

vrijdag 9 juli 2010

Een mooie dag

Vandaag was een mooie dag. We brachten de contracten naar de advocaat, de contracten die maken dat we, ijs, weder en engelse advocaten dienende, na vanavond de trotse bezitters zijn van een lapje Engeland, met vlierbomen, pas geplante bessenstruiken, een beukenboshaag, een dor grasveld en een clematis die nodig gesnoeid moet. Slenterend door de stad droomden we over het huis met de mooie serre, en hoe gelukkig we daar zouden worden met zijn vijven. We struinden in de zon over de markt. We kochten franse kazen, worsten en een kilo kersen. We kochten een emmer met kantelen, om in de zandbak eindeloos kastelen mee te bakken. We kochten verjaardagscadeautjes, melk, en nieuwe gordijnen. We vonden niet één maar zelfs twee pennies op de grond. We stopten ze met een glimlach in onze zak, want iedereen weet ‘find a penny, pick it up, and all day long you’ll have good luck.’ Alhoewel we al geluk genoeg hadden op deze zonnige dag.

Moe gelopen en gestept streken we neer op een terrasje. We aten onze handen, monden en kleren paars van de kersen. We hingen ze aan onze oren en spuugden de pitten in het rond. We dronken thee en babychino’s. Op de terugweg haalden we snel nog een kilo aardbeien, voor de jam.

Thuisgekomen belden we oma op om hard en hartelijk happy birthday in de hoorn te schallen. We aten boterhammen met kaas en crackers met appelstroop. We praatten over de baby in Tijm’s buik. We praatten over de baby in mama’s buik, over hoe klein hij was, zeven centimeter, en hoe lief. We keken naar de foto waar een klein marsmannetje ons vrolijk toezwaaide. We speelden in de tuin, onze tuin, bijna, en bakten kastelen met kantelen. We maakten aardbeienjam met basilicum. We aten ijsjes en nog meer kersen. Tot we de misselijkheid weg hadden gegeten. We legden kussens op de stoelen in de tuin terwijl de jam overkookte. Maar zelfs de kleverige keuken kon ons stralende humeur niet verpesten. Pas toen er even later tegelijkertijd gezeur was over de hypotheek, de jam niet dik wilde worden, Linde met koorts uit bed kwam en de visite elk moment op de stoep kon staan ontstond er even heftige stress. Maar het zonnetje straalde uiteindelijk ook die weer weg.

’s Avonds werden we gebeld met de uitslag van de nekplooimeting. De pennies hadden hun werk gedaan. De zon scheen lustig door. De kersenkleren gingen in de biotex, de paarse kindertjes in bad. Weer een dag was voorbij. De nieuwe gordijnen stonden prachtig in de slaapkamer.

maandag 5 juli 2010

Broer en zus

Samen staan ze bij de boekenkast. Voor de kast vormt zich een schuine berg boeken. Als ik aan kom lopen kijken ze gebroederlijk om en grijnzen me aan. Dan draaien ze terug en gaan rustig verder.
‘Stop Tijm, dat mag niet,’ roep ik.
Tijm draait zich om. ‘Linde ook.’
‘Linde moet ook stoppen. Maar jij helemaal. Jij bent groter. Jij moet het goede voorbeeld geven. Kom, opruimen.’

De boeken zijn terug in de kast. Tijm deed er twee, ik de rest. In de kamer wordt lief gespeeld. Met de autootjes. Dan opeens, gekrijs. Ik zie een hoopje spartelend en gillend kind. Eén lacht en één huilt. ‘Tijm, ga van Linde af, onmiddellijk. Naar je kamer.’

Linde speelt verder met haar liefste, groene auto. De auto rijdt rondjes om de bank, Linde op haar knietjes erachteraan. Tijm kijkt aarzelend om de deurpost en sluipt naar binnen. Ik kijk streng. Hij loopt naar Linde en geeft haar een kusje. ‘Solly,’ mompelt hij terwijl hij haar tegen zich platdrukt. Ze ondergaat het met bozige blik. Tijm gaat naast haar zitten, met de blauwe auto. Al snel weer gegil. Tijm is er vandoor met de groene auto. Linde zit met grote ogen op het kleed en strekt haar armpjes uit. Krokodillentranen stromen over haar wangen. Ik duw Tijm en de auto naar haar toe. ‘Geef terug,’ beveel ik. Schoorvoetend staat Tijm het groene autootje af.

Tijm gaat puzzelen. Voorzichtig schuift hij de stukjes aan elkaar. Daar komt Linde aan. Het gekrijs begint weer. ‘Niet eten, Linde, nee, mijn puzzel.’
Tijm springt boos op en neer op de kapotte puzzel. Ik trek de puzzelstukjes uit Linde’s mond en zet haar aan de andere kant van de kamer. Binnen tien seconden is ze weer bij de puzzel. Ik zucht. Kijk op de klok. Ja, het kan net. ‘Kom jongens, we gaan in bad.’
Juichend rennen en kruipen we de trap op.

Na het bad zitten twee pyjamamonsters naast elkaar melk te drinken op het trapje. Allebei het hoofd scheef, de fles schuin naar links. Zachtjes leunen ze tegen elkaar aan. Ik ruim de badkamer en de was op. De melk is op. ‘Kruipen,’ port Tijm Linde in haar zij. Lachend en grinnikend kruipen ze rond. Tijm voorop, Linde erachteraan. Door de badkamer, de logeerkamer en de gang, dan Tijm’s kamer. Tijm doet de deur dicht, zwaait, ‘dag mama.’
Achter de dichte deur hoor ik gerommel. Gegiechel. Gegil. Af en toe zwelt het aan, af en toe verstomd het. Dan een aanhoudend gekrijs. Ik ga kijken. Tijm ligt bovenop een wriemelende hoop laken. Vanonder het laken komt het gekrijs. Grommend trek ik Tijm eraf en geef hem een pets op zijn kont. ‘Mooi geweest, naar bed jullie.’

Ik geef Linde een knuffel, een speen, en rits haar in haar slaapzak. Leg haar in bed. Tijm klimt over de spijlen en geeft haar een kusje op haar neus. Een heleboel kusjes. Ik til hem uit het bed en zet hem op de gang. Meteen rent hij terug. ‘Musiek,’ roept hij bezorgd. Hij trekt het muziekschaap aan. ‘Slaap lekker Linde,’ zeggen we in koor, en trekken de deur dicht.

donderdag 1 juli 2010

Doppen

Mama zet een grote, groene zak op tafel. En een pan. ‘Boontjes,’ gromt Tijm. Hij kijkt boos. Tijm lust geen boontjes.
‘Nee, erwtjes,’ zegt mama.
Tijm schudt van nee. Erwtjes zijn klein en rond. Niet lang en dun. Wel groen. Tijm vindt erwtjes lekker. Maar mama laat het zien. Ze breekt een boontje open. Wat rolt daaruit? ‘Erwtjes!’ juicht Tijm.
‘Help je mee?’ vraagt mama.
Tijm knikt. Hij grijpt een boontje en breekt het doormidden. Een klein groen erwtje tuimelt op de grond. En stuitert weg. ‘O jee,’ roept hij.
Daar komt Linde aangekropen. Ze kruipt achter de rollende erwt aan. Haar priegelvingertjes hebben het groene balletje te pakken. Ze steekt hem in haar mond.
Ze smakt en haalt hem weer uit haar mond. Ze bekijkt de erwt goed. Haar hoofd zwaait van links naar rechts. Dan legt ze hem neer op de grond.
‘Nee Linde,’ roept Tijm.
Hij klimt op de grond en raapt het erwtje op. Hij stopt het netjes in de pan.
Dan klimt hij weer op de stoel. Samen met mama dopt hij verder. Steeds meer. Hard smijt Tijm de erwtjes in de pan. Ze buitelen rond. Een paar erwtjes stuiteren eruit. Ze rollen over de tafel. Ze rollen op de grond. Overal rollen de erwtjes. Linde kruipt er achteraan. Ze wijst en lacht.
Tijm heeft een idee. Hij haalt de theekopjes en de schoteltjes. En de lepeltjes. Hij schenkt een kopje erwtjes in voor mama.
‘Suiker en melk?’ vraagt hij.
Met het lepeltje roert Tijm de erwtjes. Ook Linde krijgt een kopje. Ze nipt er keurig aan.
‘Dop je nog mee Tijm?’ vraagt mama. Ze wijst naar de berg boontjes. ‘We moeten nog een heleboel.’
Tijm pakt een schoteltje en dopt het vol erwtjes. Hij giet het schoteltje leeg in de pan. Nog een schoteltje vol dopt hij. Voorzichtig roert hij de erwtjes om. Dan schept hij er een in zijn mond. ‘Pfff,’ spuugt hij, ‘niet lekker.’
‘We moeten ze eerst koken,’ antwoord mama. ‘Kom, doordoppen.’
Eindelijk zijn alle erwtjes gedopt. Tijm, mama en Linde kruipen over de grond om de ontsnapte erwtjes te zoeken. Tijm kruipt onder de tafel. Hij heeft het laatste erwtje te pakken. ‘Kom,’ zegt mama, ‘we gaan ze koken.
Ze doet water in de pan en zet hem op het fornuis.
Tijm gaat tafel dekken. Hij zet de borden op tafel. Zijn eigen vork, mes, lepel. En een lepel voor Linde. Linde en Tijm zitten klaar. Ze trommelen hun bestek op tafel. Steeds harder. Mama, schiet op! Eindelijk is het eten klaar. Vlug wil Tijm een erwtje aan zijn vork prikken. Maar het gaat niet. Steeds rolt het weg. Boos prikt hij op zijn bord.
‘Gebruik dan je lepel, kijk, zo,’ doet mama voor met Linde’s lepel. Eigenwijs schudt Tijm van nee. ‘Met de vork.’
‘Wat je wilt,’ zegt mama en steekt de lepel in Linde’s mond. Linde kijkt verbaasd. Ze smakt hard. Ze kijkt mama schalks aan. Zachtjes duwt haar tong de erwtjes eruit. Linde lacht. Mama zucht.
‘Lukt het, Tijm?’
Tijm heeft drie erwtjes aan zijn vork geprikt. Trots laat hij ze zien. Dan steekt hij de vork in zijn mond. Langzaam rolt hij de erwtjes op zijn tong. ‘Heerlijk,’ zegt hij en slikt ze door.

donderdag 24 juni 2010

Vaderliefde

Hup, hip, weer vliegt een takje de jasmijnstruik binnen. De dikke bruine merel heeft het druk. Af en aan vliegt ze met twijgjes en blaadjes. Ik sla het gebiologeerd gade. Tot er op een dag een dode merel ligt onder het raam van de serre. Te pletter gevlogen. Nog een paar dagen kijk ik, wacht ik, hopend dat zij het niet was. Maar het blijft stil in de struiken. Bij het snoeien vinden we een onberispelijk geregen twijgennest onder de klimopslierten. Leeg. Ik leg het neer op de rand van het terras. Treurige perfectie. In onze tuin geen mereltjes met wijd opensperrende piepende snaveltjes. Geen vlieglessen en gestuntel in het gras.

Maanden later, onverwacht, verschijnt de familie merel in de tuin. Twee bolle bruine dochters met stompe staarten en hun slanke zwarte vader. De dochters hippen en flapperen in het rond. Dat het een lieve lust is. Vliegen lukt nog niet, maar elke dag fladderen ze ietsje hoger in de takken. Elke keer als ik ze tegen het raam hoor bonken houd ik mijn hart vast.
Papa Merel heeft het druk. Haastig hipt hij door de tuin op zoek naar smakelijke hapjes voor de wijd opengesperde snavels van zijn dochters. Leren vliegen kost energie. Om de beurt stopt hij zijn dochters het lekkers in de bek. De zussen worden dikker en ronder, hun afgeknotte staarten langer. Het vliegen wil nog steeds niet vlotten. De snaveltjes blijven sperren en papa’s oranje snavel blijft pikken in het gras.

Daar heeft papa merel een lange, roze, dikke worm te pakken. Allebei de zussen pikken naar het gewriemel in papa’s snavel. Wijd sperren ze de gele bekjes. Weer pikken ze naar de worm, die hulpeloos kronkelt in papa’s snavel. Papa merel kijkt vertwijfeld van de een naar de ander. Kijkt radeloos om zich heen. Hij opent zijn snavel en de worm slingert op de grond. Eén zus is het snelst, pikt de worm op. Met aan beide kanten van haar snavel een bungelend stuk worm kijkt ze haar zus gnuivend aan. De zus kijkt verbouwereerd naar papa. Ze pikt tevergeefs naar de worm in haar zusters snavel. Die laat hem niet los, draait haar kopje weg. Nogmaals spert de andere zus haar bekje piepend open. Papa kijkt van de een naar de ander. Zijn twee mooie dochters. Dan gapt hij de worm uit de bek van de ene en stopt hem in de wijd opengesperde snavel van de ander. Ze slokt hem snel naar binnen.

De bestolen zus kijkt de ander vernietigend aan. Dan kijkt ze haar vader aan, het kopje schuin opzij. Papa en zuslief hippen weg, de tuin in. Als versteend blijft de merel zitten, het schuine kopje starend naar het raam. Dan schudt ze het hoofd en hipt langzaam weg.

Even denk ik terug aan de merel in de jasmijnstruik. Waar is de moeder van deze meisjes? Zou het dan toch? Maar opeens is ze er. Ze vliegt de tuin binnen, hipt een paar keer om haar dochters heen, flapt haar vleugels en vliegt weer weg. Papa kijkt even om. Dan sperren de zusjes hun snavels weer open. Papa moet aan het werk.

zondag 20 juni 2010

Goal!

Ding dong, doet de deurbel. Tijm en ik snellen naar de deur. Het is de postbode. Met een pakje. Tijm pakt het aan en rent terug de kamer in. Hij scheurt het papier eraf. Wat buitelt er uit het bruine papier?
‘Wauw,’ roept Tijm.
‘Het zijn onderbroeken,’ leg ik uit, ‘voor Tijm.’
Tijm houdt er een omhoog: ‘On-der-boek.’
Het is een blauwe onderbroek met een trein erop. Tijm trekt aan zijn spijkerbroek.
‘Onderboek aantrekken,’ bepaalt hij.
Ik aarzel. ‘Nu?’
Tijm heeft zijn broek al uit.
‘Eerst je luier uit. Een onderbroek is voor grote jongens, die hebben geen luier aan.’
Trots draait Tijm rond in zijn nieuwe onderbroek. ‘Tijm is groot.’
Uit de badkamer haal ik het potje. Ik leg uit dat een grote jongen met een blauwe onderbroek op het potje plast. En poept.
Tijm bekijkt het potje argwanend. Hij zat er al eens op, maar aangespoord tot plassen wilde hij toch steeds een luier. Ik herhaal mijn grote-jongens-op-de-pot verhaal. Tijm knikt en roept: ‘Buiten spelen.’
Terwijl ik de achterdeur open doe prakkiseer ik, hoe nu verder? Ik kies voor de we-zien-wel-aanpak. Die dag plast hij twee keer in de tuin en één keer op de bank. Gelukkig is het mooi weer en hoeven we nergens heen. Aan het einde van de dag komen er drie druppels in het potje terecht. Samen juichen we om het hardst.

De volgende dag wordt hij wakker met een volle luier. Hij wijst erop. ‘Plas, veel plas.’
Hij haalt het potje, wurmt zich uit de luier en doet een grote plas. ‘Grote plas,’ laat hij trots zien, en giet hem dan keurig in de wc. Die dag plast hij vier keer in het potje. Slechts één keertje is hij ietsje te laat en is zijn onderbroek vochtig. De ochtend erna realiseer ik me dat hij al twee dagen niet heeft gepoept. Terwijl ik het denk zie ik Tijm’s gezicht vertrekken. Daarna vlucht hij de tuin in.

Ook de dagen hierna gaan de plassen meestal in het potje. We wagen ons zelfs naar de supermarkt. Elke vijf minuten vraag ik beleefd of Tijm misschien moet plassen. Of poepen. Zelfverzekerd schudt hij van nee. Tot ik opeens zijn gezicht weer zie vertrekken. Ik ren naar hem toe, gris onderweg het potje van de grond en trek zijn broek omlaag. Precies op tijd vang ik de drol op in het potje. ‘Tijm, knapperd, je hebt in het potje gepoept!’
Tijm kijkt even verbaasd, dan breekt een glimlach door. ‘Pottie gepoept!’ Met zijn broek om zijn enkels rent hij door de kamer, wuivend, schreeuwend en dansend als een voetballer die de winnende goal heeft gescoord. Ik juich mee. Die avond vertelt hij aan papa over zijn overwinning, ‘Tijm pottie gepoept!’

De volgende ochtend is papa minder snel en zit de poep weer in de broek. ‘s Middags is het huis vol bezoek. De papa’s zitten op de bank en kijken naar oranje mannetjes die achter een bal aanrennen. De mama’s bakken pannenkoeken. Door alle drukte heen sluipt Tijm met het potje de kamer binnen. Naast de bank gaat hij zitten. Niemand die op hem let. Tot iemand opeens roept, ‘Kijk, Tijm heeft gepoept!’
Triomfantelijk kijkt Tijm van het potje naar het bezoek op de bank. Iedereen joelt en klapt. Tijm trekt zijn oranje shirt omlaag en samen dragen we het potje naar de wc. Gelaten zwaait hij de drol na, ‘bye, bye poep.’

dinsdag 15 juni 2010

Knip, knap!

Linde’s haar hangt als een gordijntje voor haar ogen. Pffff, blaast ze het gordijntje weg. Linde ziet niets. Meteen vallen de vlassige blonde plukjes weer voor haar ogen.
Ik weet wat. Een knipje. Een roze knipje met stipjes knipt de haartjes opzij vast. Tijm keurt het goed: ‘Linde is mooi, mama.’
Linde denkt er anders over. Kordaat trekt ze het knipje eruit. Keer op keer. We proberen iets anders. Een parmantig palmboomstaartje bovenop Linde’s hoofd. ‘Wow,’ roept Tijm. Wekenlang draagt Linde het staartje fier. Soms rechtop, soms naar achter, en soms een beetje scheef. Ineens is het klaar. Ze trekt het elastiekje eruit. Mama maakt een nieuwe staart. Linde trekt hem eruit. Keer op keer. Ik ben het zat. Dan maar geen dochter met lange blonde lokken. Tijm’s eerste knipbeurt deed ik zelf. Het hoongelach dat erna losbarstte echoot nog rond. We gaan naar een echte kapper.

Hoe ik het hebben wil, vraagt de kapster. Ik begin optimistisch. ‘Niet te kort, een pony vind ik niet zo bij zo’n klein meisje. Dan is ze net een jongetje.’
De kapster denkt even na. ‘We kunnen een lok doen, een beetje schuin, zo?’
Ze kamt het haar opzij. Ik knik enthousiast. De kapster gaat aan het werk terwijl ik Linde op mijn schoot in bedwang probeer te houden. Een voor een verdwijnen de potjes en flesjes van het plankje voor de spiegel richting de grond. ‘Misschien kunnen we deze beter even wegzetten?’
De kapster kijkt op van haar werk. ‘Eh, ja, goed.’
Tijm heeft een spuitfles te pakken. ‘Is dat water?’ vraag ik.
‘Ja, gewoon water.’
Ik pak de fles en spuit op Tijm’s hoofd. Met mijn handen vorm ik een natte kuif. Tijm wijst in de spiegel en lacht.
‘Is het zo wat?’ vraagt de kapster.
Linde blikt glimmend in de spiegel. Een vlotte modieuze lok. Dan schudt ze haar hoofd. Het haar valt weer voor haar ogen. ‘Nog wat korter,’ mompel ik.
Met haar kam licht de kapster de plukjes omhoog en knipt ze bij. Linde kijkt me door de lok schuin omhoog aan. ‘Doe nog maar wat korter.’
‘Zo dan?’ kijkt de kapster me vermoeid aan.
‘Nog een heel klein beetje, anders zit ik hier zo weer.’
Het is klaar. Linde wurmt zich omhoog, draait zich om en kijkt me blij aan.
‘Het is eigenlijk wel een beetje een pony nu,’ denk ik hardop.
De kapster zwijgt wijselijk. Ik kijk om me heen. ‘Tijm, kom eens kijken.’
Tijm kijkt verstoord op. Het water druipt in straaltjes over zijn schouders en zijn buik. Ik hijs hem in een kapperstoel. De kapster overhandigt me een handdoek. Ik wrijf Tijm zo goed mogelijk droog. Dan drapeer ik de handdoek om zijn schouders en pak een kam van het plankje. In zijn natte haar kam ik een nette scheiding. De rest van de dag zit zijn haar strak geplakt. Als papa thuiskomt lacht Linde hem toe met haar onbelemmerde blauwe ogen. Tijm rent naar de deur en wijst op zijn haar. ‘Papa, Tijm kapper, knip knip!’

donderdag 10 juni 2010

Tijm de tuinman

We graven een geul. Een geul voor de bessenstruiken. Met de schep. Een pikhouweel zou beter geweest zijn, zo hard is de grond. Papa heeft zijn rug al gebroken op de geul. Maar ik kocht drie, in plaats van vier bessenstruiken. Rode, zwarte, witte én kruisbessen. De geul is te kort. En papa is golfen met opa. Dus graven we verder, oma en ik. Ik graaf en oma krabt de grond los met het harkje. Heel langzaam wordt de geul langer en het hoopje aarde naast de geul hoger.

Daar komt Tijm met zijn schep. Hij helpt. Keurig netjes schept hij de aarde van de hoop in de geul. Nee, Tijm, dat is niet goed! Verbaasd kijkt hij me aan, ‘Niet goed?’
Oma doet het voor. De aarde moet uit de geul, op de hoop. Tijm snapt het. ‘Andersom.’
Ja, andersom. Maar wat is de grond hard. Het lukt niet. Net als mama zet Tijm zijn voet op de schep. Hij duwt de schep hard in de grond. Geen korreltje komt er los.
‘Kom mee,’ zegt oma, ‘we gaan in de zandbak scheppen. Dat gaat beter.’
Linde zit in de zandbak. Linde zit steevast in de zandbak. Ze strooit het zand in het rond. ‘Niet doen, Linde,’ komt Tijm aanrennen, ‘zand in de zandbak!’
Dat is waar, zo moet het, het zand hoort in de zandbak. Tijm schept het zand terug in de zandbak. Hij klimt in de bak. Met de emmer bouwt oma een toren. Linde en Tijm slaan hem kapot, met de schep. Ze lachen hard.

Intussen schep, beitel en bik ik de geul verder uit. Eindelijk is hij lang genoeg. Nu kan de rulle zwarte potgrond erin. Dan de bessenstruiken. Snel komt Tijm aanrennen met zijn schep. Samen scheppen we alle aarde terug in de geul. Tijm schept grote scheppen vol met zijn blauwe schep. Zijn voet stampt de aarde aan. Tijm’s bezem en die van oma vegen de laatste korrels in de geul. Klaar. ‘Nu alleen nog water,’ verzucht ik opgelucht.

Dat kan Tijm goed. Snel haalt hij zijn gieter. Hij giet het water uit over de struiken. Tijm’s gieter is klein. De struiken hebben grote dorst. Tijm weet de oplossing. ‘Slang,’ juicht hij. Samen halen we de tuinslang en spuiten op de geul die nu een richel is. De grond zuigt zich vol.
‘Meer water,’ commandeert Tijm. Hij steekt zijn gieter omhoog. Steeds spuit ik de gieter vol. Tijm de tuinman begiet alle planten in de tuin. En nog een keer.

De volgende dag. Met kermende rugpijn zet ik de zware boodschappentassen op het aanrecht. Wrijf over mijn rug. Had ik maar niet zo eigenwijs geschept. Ik twijfel, eerst even zitten of meteen opruimen? Dan trekt een handje aan mijn rok. ‘Kom, mama, kijk, mama, mooi.’
Het handje trekt harder, al wijzend trekt Tijm me naar buiten. Wat moet ik toch zien? Weer wijst hij, ‘Mooi, mama.’
Zijn vinger wijst naar het pas geplante rijtje bessenstruiken. ‘Wauw,’ verzucht hij, ‘mooie plant, hè mama.’
Ik aai over mijn rug, dan over zijn hoofd. ‘Ja, mooi hè?’

donderdag 3 juni 2010

De laatste dag

Daar zit ik dan. Het bureau opgeruimd, de kasten leeggehaald. In de vriezer thuis een voorraad ijs voor jaren. Ik wacht. Niets meer te doen. Alles overgedragen. Alles uitgezocht. Feitelijk bevind ik mij in een werkend niemandsland. Ik werk al niet meer, maar zal deze laatste dag op kantoor moeten uitzitten, van de ochtendfile tot de afscheidsspeech in de namiddag. De tijd daartussen vul ik met formulieren invullen en praatjes maken. Mijn laatste dag als werkende vrouw. Morgen ben ik huisvrouw.

Ik weet eigenlijk niet wat ik daar bij voel. Opluchting? Anticipatie? Blijheid? Treurigheid? De laatste maanden bestonden vooral uit het uitzitten van mijn ellenlange opzegtermijn, dus opluchting komt het meest in de buurt. Maar opluchting is een vluchtige emotie, morgen is hij weg en moet ik verder met de rest van mijn leven. Morgen verandert het ‘wat ga je nu doen?’ in het minder vrijblijvende ‘wat doe je nu?’

Maar morgen is morgen, vandaag werk ik en is de vraag diep weggestopt. Tot de secretaresse me in de wandelgangen vraagt of ik mijn afscheidsspeech al klaar heb. Het klamme zweet breekt me uit. Ik krijg toch een speech?
Ik ben een makkelijke spreker, uit dit soort situaties klets ik me normaal gesproken soepel. Maar wat als de ‘wat?’ vraag aan bod komt. Hoe geef ik een antwoord dat er niet is? Of dat er wel is maar ik niet durf te geven? Meestal antwoord ik met ontwijkend gemompel, over weetniet, over pauze, over nadenken. Dat ik erover denk, nee, dat ik al besloten heb de komende jaren huisvrouw te worden zou ik nooit toegeven. In ieder geval niet tegen mezelf.
Ik wou dat ik een volmondig en helder verhaal had om zometeen te vertellen.
Bijvoorbeeld ‘Ik heb een hele coole nieuwe baan.’
Of ‘Ik ben zwanger.’
Of ‘Ik word huisvrouw, ik kies ervoor thuis te blijven en voor mijn gezin te zorgen.’

Nee, niets van dat al. Ik twijfel, worstel, dreutel. Vooral wil ik geen etiket. Geen etiket van ‘werkende moeder’ of ‘thuisblijfmoeder.’ Ik wil gewoon mezelf zijn, en doen wat mij goeddunkt zonder dat anderen daar een mening over hoeven te hebben. Eerst werkte ik wel, nu even niet. En straks? De tijd zal het leren.

Wat ik zo meteen ga zeggen weet ik nog niet. Zoals ik al zei, onvoorbereid ben ik op mijn best. Hopelijk zal tijdens mijn speech ook mijzelf een en ander duidelijk worden. Het enige wat ik in ieder geval weet is dat het morgen prachtig zonnig weer wordt, en dat we het zwembadje in de tuin zullen opzetten om in stijl mijn eerste dag als huismoeder te vieren.

maandag 24 mei 2010

De koningin dineert

Aan het hoofd van de tafel zit de koningin in haar troon. Hoog torent de oranje zetel boven de stoelen uit. Vanuit haar verheven positie kijkt Linde neer op het plebs. Met zekere gebaren wijst ze haar bevelen. Lepel, nu. Vork. Ze trommelt ermee op tafel. Mama zet het bordje eten voor haar neus. Linde bekijkt het argwanend. Dan prikt ze voorzichtig een stukje aan haar vork. Een stukje garnaal. Trots zwaait ze de vork in het rond. Gelukt!

Kroonprins Tijm juicht haar toe, 'Linde heeft geprikt.'
Hij demonstreert hoe keurig hij het kan. Aan het puntje van zijn vork prikt hij een hele garnaal. De garnaal verdwijnt in zijn wijdopen mond. Snel prikt hij een nieuwe. Hij zwaait de vork met de geprikte garnaal voor Linde’s neus. ‘Kijk Linde, zo.’
'Goed zo Tijm,’ zegt mama, ‘nu jij Linde, eet hem maar op'
Vertoornd kijkt Linde mama aan. Wat een idioot idee. Ze trommelt weer met de vork op tafel. Dan zwiert de vork met een boogje naar de grond. Ze wijst hem na, oprapen mama!

Mama bukt zich en raapt de vork op. Ze prikt er een vers stukje eten aan. ‘Hier, lekkere zoete aardappel.'
Maar Linde haalt nuffig haar neusje op. Dat blieft de koningin niet. Ze kijkt naar het bordje en veegt het met een gedecideerd gebaar van tafel. Opgewekt kijkt ze het bordje na, dat ondersteboven op de grond beland. Ze lacht hardop. Ze lacht haar onderdanen uit. De koningin doet wat de koningin wil. Anders niet.

Mama snapt het. Ze haalt haar schouders op. Papa, mama en Tijm eten verder. Tijm eet wel zes garnalen en een halve champignon. Linde trommelt met de vork. Gooit de vork op de grond. Eist drinken, om het vervolgens met een snelle handbeweging op de grond te gooien. Mama kreunt en bukt. De nederige dienaar bukt en raapt op, bukt en raapt weer op. Linde lacht in haar vuistje.

Eindelijk zijn ze klaar met eten. Mama stapelt de borden op. Maar dat gaat zomaar niet. Linde protesteert met luide stem. Ze heeft honger. Ze wil eten. En snel. Mama prikt een stukje zoete aardappel aan de vork. Tevreden peuzelt Linde het op. En ze wijst. Meer. Nog meer. Als hare majesteit alle zoete aardappel verorberd heeft leunt ze voldaan achterover in haar stoel. En wijst weer. Nu mag er afgeruimd worden. En het dessert geserveerd. Graag.

donderdag 20 mei 2010

Ei bak

Ik sta bij het fornuis en roer in een pan tomatensaus. Tijm schuift een stoel bij, gluurt over de rand, en merkt op: ‘Eten kook.’
‘Ja,’ beaam ik.
‘Tijm ook eten kook,’ commandeert hij, ‘Tijm help.’
Ik dirigeer Tijm weg bij het vuur en geef hem twee kleine pannetjes. Een steelpannetje en een koekenpannetje. Tevreden knikt hij. ‘Tijm zijn pan.’

Ik kook verder. Tijm ook. Na een tijdje laat hij zijn kooksels zien. ‘Tomaat,’ steekt hij parmantig het steelpannetje vooruit. Erin liggen vier rode duplosteentjes. Dan laat hij het koekenpannetje zien. ‘Ei bak!’In het koekenpannetje liggen de ronde, geel plastic castagnetten.

De kleine kok pakt een houten lepel en roert geconcentreerd in zijn saus, het puntje van zijn tong tussen zijn tanden. Trots aai ik de kleine topkok over zijn bol. Die avond vertel ik enthousiast aan een vriendin over zijn creativiteit. Hoe hij alles maakt van duplo. Tomaten, flessen melk, en zelfs hele worsten bouwt hij. Hoe veel leuker dat is dan van dat plastic eten, waar hij op de crèche hele dagen mee rondzeult. Dat duplo veel meer de fantasie prikkelt. Mijn vriendin knikt beamend.

Een paar dagen later slenteren we over de rommelmarkt. Langzaam vult de buggy zich met de aangeschafte prullen. Het oranje retro-jaren-zestig tosti-ijzer dat vast onze stoppen zal doen doorslaan. De mooie geslepen waterglazen. De jaren veertig kinderboeken. De zachte jurk met groene blokjes. Tijm past er niet meer bij. Hij stuitert los over de markt. Tijm mag ook wat uitzoeken, beloof ik gul. Nadat ik hem met vereende krachten bij een grote radiobestuurbare auto, een elektrische trein en een machinegeweer weggesleurd heb rent hij opeens wijzend en gillend naar de overkant. ‘Ei bak!’ juicht hij.

Stralend staat hij bij een doos vol plastic etenswaren. Een gebakken ei. Frietjes. Erwtjes. Een hamburger en zelfs een dikke worst. En als klap op de vuurpijl een heuse fles ketchup. ‘Ketsjup,’ zegt Tijm en aait de fles liefkozend. Het door mijn zoon tegen zijn buik geklemde doosje moet vijftig pence kosten. Ik strijk mijn hand over mijn hart en in mijn zak, en diep de grote zevenhoekige munt op. Zuchtend overhandig ik hem aan de verkoper.

’s Avonds aan tafel heeft Tijm twee borden. Een met echt eten. En een met plastic eten. Het echte eten kijkt hij niet aan. Het plastic eten wordt met smaak verorberd. Wel zesentwintig keer. Bij het naar bed gaan is zijn honger nog niet gestild. Het gebakken ei moet mee naar bed. Als ik later op de avond bij hem ga kijken heeft hij het ei strak in zijn vuistje geklemd. Zijn gelukzalige glimlach verraadt waarvan hij droomt.

zaterdag 15 mei 2010

Het sokkenspel

Mama loopt de kamer binnen met een grote teil. Ze zet de teil op het kleed. Snel loopt Tijm naar de teil. De teil is vol met sokken. Tijm kijkt blij. Tijm is gek op sokken. Daar komt Linde aangekropen. Ook Linde is gek op sokken. Haar hand grijpt in de teil. Daar heeft ze een sok te pakken. Een oranje sok, met rode stippen. Hoepla, de sok zwaait door de lucht.

Tijm doet ook mee. Hij pakt een hand vol sokken. Omhoog gooit hij ze. Helemaal hoog in de lucht. De sokken fladderen weer omlaag. Terug naar de grond. Eentje niet. Eentje valt op Linde, op haar hoofd. Linde kijkt omhoog. Wat is dat nou? Ze ziet niets. Ze schudt met haar hoofd. Nee, nee, schudt ze. En nog een keer. Dan valt de sok eraf. Plof, op de grond. Ze pakt hem op en bijt erin. De sok is rood, met oranje stippen.

Mama heeft een idee. ‘We gaan een spelletje doen. Het sokkenspel. Wie doet er mee?’
Tijm wil wel. Mama legt het uit. ‘Kijk, allemaal sokken. Rode sokken. Blauwe sokken. Gele sokken. Sokken met strepen. Sokken met stippen. En sokken met beestjes. Van allemaal zijn er twee. We zoeken twee sokken die hetzelfde zijn. Twee bij elkaar. Deze is blauw, met rode streepjes. En die ook. Ik maak er een bolletje van. Ziezo, klaar.’

Tijm snapt het. Hij pakt een groene sok. Een groene sok, met een aap erop. ‘Van Tijm!’ roept hij uit.
‘Ja, goed zo,’ zegt mama. ‘Zie je er nog een?’ Tijm heeft de andere sok al. Nu maakt hij een bolletje. Hij propt de ene sok om de andere. Het zit niet goed. Hij propt wat meer. ‘Ziezo,’ zegt hij dan. Een sokkenknoedel. Hij geeft hem trots aan mama. Maar dan valt de knoedel kapot. ‘O jee,’ zegt Tijm. Het geeft niet. Mama doet het nog een keer. Nu is het een mooie bol.

Linde doet ook mee. Ze knoedelt haar sokken samen. ‘Niet goed,’ roept Tijm, ‘niet goed Linde.’
Linde kijkt verbaasd op. Is het geen mooie knoedel? Ze geeft de knoedel aan mama. ‘Kijk,’ mama houdt de sokken omhoog. ‘Deze is oranje met rode stippen. En die is rood met oranje stippen. Bijna hetzelfde, maar niet helemaal.’

Steeds meer bolletjes liggen er naast de teil. Nu wordt het moeilijk. Tijm pakt een grote sok. Een blauwe sok. ‘Van papa,’ roept hij. Hij kijkt in de teil. Er zijn er nog een boel. Maar alle sokken zijn blauw. Donkerblauw. Of zwart. Hij ziet het niet. Mama ook niet. ‘Die mag papa doen,’ zegt ze. En ze maakt een grote blauwe bol.

Nu is er nog één sok over. Een kleine witte sok. ‘Van Linde,’ weet Tijm. Maar waar is de tweede? ‘Kwijt,’ zegt Tijm. Hij steekt zijn handen in de lucht. Hij weet het niet. Alledrie kruipen ze nu over de grond. Ze zoeken. Achter de bank, en onder de stoel. Zelfs onder het kleed. Nergens zien ze een witte sok. Dan kruipt Tijm naar de gang. ‘Gevonden!’ roept hij blij.

zaterdag 8 mei 2010

Een

‘Lang zal ze leven,’ zingt de verzamelde familie in koor. In de armen van haar tante worstelt Linde ongedurig richting de taart, waar de kostelijk rode aardbeien haar toelonken. Wachten, Linde, eerst zingen. Eindelijk is het lied uit. Hoeraaaa. ‘Nee,’ trek ik Linde’s arm weg die al een aardbei te pakken heeft. ‘Eerst blazen.’ Haar ongeduldige geschreeuw dooft het kaarsje niet. Dan blaast Tijm mee en is het uit. Oma komt aanzetten met een kadootje maar het pakje wordt kordaat weggeduwd. Eerst de taart. Veel taart. Je wordt maar één keer één.

Het lijkt tegelijkertijd heel lang geleden en als de dag van gisteren dat ze bloot en glibberig op mijn buik lag, na drie keer persen en een zucht. Dat ze gulzig toehapte en het eerste uur van haar leven vastgezogen zat aan mijn borst. Totdat de verloskundige echt alles opgeruimd had en eindelijk wilde beginnen met het controleren en wegen van het kleine meisje. Dat kleine meisje met de donkere haartjes, diepblauwe ogen en het verfrummelde hoofdje.

Kleine meisjes worden minder klein. Nu heeft ze een gezellig bolle kop en een grote grijns met vijf hompjes tand. Haar steeds blondere piekhaartjes hangen steeds verder voor haar ogen. Die grote, immer diepblauwe ogen die steeds wijzer de wereld in blikken. En eigenwijzer. Mijn rustige, lieve dochter ontwikkelt een eigen willetje. Of zeg maar gerust wil. Krijgt ze haar zin niet dan zullen we het weten. Is ze klaar met eten dan schudt ze resoluut van nee, en maait in één beweging het resterende eten op de grond. Sinds ze het kruipen onder de knie heeft is het huis te klein. Naar buiten wil ze, de tuin en de zandbak in.

Binnen oefent ze achter de loopkar fanatiek tot ze het snel en soepel kan. Alleen de bocht om lukt nog niet. Dan moet mama haar omdraaien zodat ze weer verder kan, de kamer rond. Tijm snelt erachteraan op de brandweerwagen, maar ze is hem te traag, zodat er files ontstaan tussen de poef en de bank.

Trots kijk ik naar het kleine meisje, dat in haar mooie feestjurk die al een beetje te klein wordt, vrolijk rondkruipt tussen de visite. Haar kadootjes interesseren haar maar matig. Ze mag er toch niet mee spelen. De verjaardagsvisite wordt de hele middag door Tijm voorzien van kopjes thee, mét melk en suiker, uit Linde’s nieuwe roze theekopjes, gekregen van overgrootoma. Linde moet er afblijven. Ze vindt het niet erg. Met zoveel visite is er zoveel te doen. Met het inpakpapier spelen, op schoten klimmen, glimlachjes uitdelen en mensen bekoren. Ze blijft de allerliefste. De allerliefste Linde. Hieperdepiep, hoera!

donderdag 6 mei 2010

De boot en de gil

Ik heb een boot gebouwd. Een boot van groene steentjes. En één rood steentje. De boot vaart over het kleed. Daar komt Linde aangekropen. O, nee. Ze grijpt de boot. Ze trekt de blokjes uit elkaar. Ik schreeuw. Nee, Linde, nee. Mijn mooie boot. Ik trek hem uit haar hand. Het is míjn boot.

Linde schreeuwt het uit. Ze huilt en wijst naar mij. Daar komt mama aan. Ze kijkt boos. ‘Wat doe je Tijm,’ vraagt ze. ‘Pest je je zusje weer? Niet doen, geef eens terug.’
Nu gillen we allebei. Om het hardst.

Het is niet eerlijk. Het was mijn boot. Linde maakt alles stuk. Zusjes zijn stom. Dat schreeuw ik, maar mama hoort alleen maar gil.

Mama pakt me op en zet me in de studeerkamer. ‘Gil het maar uit,’ roept ze. ‘Als je klaar bent mag je eruit.’ Ik gil, en ik gil, en ik gil. Mama is stom. Mama is niet eerlijk. Ik gil zo hard dat ik vergeet waarom ik gil. Ik gil nog even door.

Waar blijft ze nou? Schreeuwend rammel ik aan de deur.

Dan komt mama kijken. ‘Ben je weer lief?’ vraagt ze. ‘Ben je weer stil?’
Ik snik hard en schud mijn hoofd. De gil hikt nog na in mijn buik. Toch mag ik eruit. Mijn boot ligt op de grond. Alleen. Ik pak hem op en geef hem aan Linde. Ik hoef hem niet meer. Daar is de bak met duplo. Van rode steentjes bouw ik een nieuwe boot. Een grote boot. Hij vaart over het kleed. En door de lucht.

Linde’s boot streept over de vloer. Daar komt ze weer aan. Nee, Linde, nee. Linde trekt aan de boot. Ik voel de gil weer in mijn keel. Hij borrelt omhoog, hij rolt door mijn mond. Daar is mama al. ‘Nee Linde, afblijven. Tijm was met de boot aan het spelen.’ Linde piept een hoge kreet, maar mama knuffelt het huilen weg. Ik pak mijn boot weer op. Míjn boot. Stilletjes vaart de boot verder over het kleed.

donderdag 29 april 2010

Kusjes

Een wijdopen mond buigt zich langzaam naar mijn gezicht. Erboven twee blije ogen. De mond wordt tegen mijn wang geduwd. Vol overgave leunt Linde als een happende vis tegen me aan. Trots lachen de ogen me toe. Linde kust mama. Mama’s hart smelt. Ik kus Linde terug. Nog een keer wil de mond. Het mag. Zo vaak ze wil. Kijk, zeg ik trots tegen de kamer, Linde kan kusjes geven.

Meteen moet Tijm laten zien dat hij het ook kan. Hij petst drie grote smakkerds op mijn linkerwang, rechterwang en voorhoofd. Dan pakt hij mijn hoofd tussen beide handen. Kus op mond, commandeert hij. Leg je aan een tweejarige uit dat zonen dat zo niet doen bij hun moeders? Welnee, je neemt de kus dankbaar in ontvangst.

Dan gaan we klapzoenen doen. Tijm kan het hard. Maar Linde ook. Smap, smap, smap, grijnst ze, terwijl haar ogen ons vragend aankijken. Moet het zo? Ja, zo moet het. Samen brullen we van het lachen. Wat voor kussen kunnen we nog meer? Tijm weet het. De vliegende kus. Hij blaast er een naar zijn zusje. Mis. Linde kijkt verbaasd om. Waar ging die heen? Ik blaas er een naar Tijm. Hij vangt hem en plant hem op zijn buik. Kus, constateert hij voldaan, hij aait over zijn buik, wrijft de kus in. Ik krijg er een terug. Netjes vang ik hem op het puntje van mijn vinger en zet hem op mijn wang.

Linde snapt het nu. Ze weet er nog een. De klap-smak-kushand. Haar hand gaat naar haar mond. Smak, klapt ze, en ze wuift de kus omhoog. Ze wijst en kijkt hem na. Hij vliegt naar het plafond. Tijm springt op en rent erachteraan. Daar komt hij, langzaam fladdert de kus naar de grond. Tijm duikt, en ja, hij heeft hem. Hij biedt hem mij aan op het plat van zijn hand. Blij aanvaard ik haar kus van hem.

Tijm blaast er nog een. Heel hard, hij stuitert van de muren. De kus is snel, zoeft langs Linde’s oor via de spiegel richting het raam. Richting de kier. Op het nippertje vang ik hem. Dan het is tijd voor de laatste kus. Die voor het slapen gaan. Slaap lekker.