dinsdag 31 mei 2011

Melk en honing

Er drijft een boot over de Middellandse Zee. Stuurloos dobbert hij, de wankele koers naar het noorden zoekend, voort, in de zachte lentewind. De boot is vol. Te vol. In het donker van de nacht zijn de bruine lijven amper te onderscheiden, één zijn ze, met elkaar en met de kuip van de boot. Diep ligt de boot, diep door te veel lijven, teveel gewicht. Eén windvlaag, één golf, en de boot zal zinken. De boot is te zwaar beladen, met lijven, met angst en met hoop. De boot is op weg naar het beloofde land.

Aan boord zit een meisje. Ze is een lange weg gegaan. Van de warme oerwouden van haar geboorteland, door de hete woestijn. Door de kampen aan de kust. Kampen, gerund door brute arabieren, met europees geld. Het ging er hard aan toe in het kamp. Haar ene hand rust op haar buik, de andere omklemt die van een man. Haar man. Samen gaven ze hun laatste restje geld aan de kapitein van de boot. De kapitein die hen naar de overkant loodst. Het meisje, de man en haar bolle buik.

Zullen ze het halen, de overtocht? Of zal hun boot als een van velen kapseizen in het zoute water van de Middellandse Zee? En wat als ze het wel haalt? Ze hoeft niet veel. Geen melk en honing, geen overvloed. Veiligheid wil ze. Een bestaan zonder angst voor het leven van haar kind. Werk wil ze. Brood verdienen, brood voor haar kind. Luxe hoeft ze niet, ze weet niet wat dat is. Haar handen zijn sterk. Ze kunnen werken, op het land, in een huis, een fabriek. Het maakt niet uit. Ze kan lezen, een beetje schrijven. Spreekt wat woordjes engels. Ze is niet dom. Ze heeft niet veel nodig.

De boot kreunt onder het gewicht van de donkere lijven. Pionnen zijn ze, in een schaakspel dat het hunne niet is. Eerst waren ze welkom, aan de kust, in Libië. Er was werk. Europa hielp graag ze daar te houden. Opvang in de regio. Makkelijk. Goedkoper. Geen gezeur van lastige, dure regels en mensenrechten. Maar Khadaffi is boos. Boos op de westerse bombardementen. Hij bombardeert terug, hij laat de vluchtelingen gaan. Laat de kapiteins hun boten en zakken vullen.

En wat doet Europa? Ze sluit de grenzen. Laat de vluchtelingen gaarkoken in hun eigen sop, erger nog, laat ze verdrinken in het ruime sop van de Middellandse Zee. En ik? Ik wil weg. Weg uit dit continent van overvloed, van luxe, van hebberigheid en niet willen delen. Ik sta graag mijn plekje af. Aan haar.

De boot wiebelt op de golven. Een golf water en een golf angst slaan over het dek. Gegil snerpt over zee. De reis is gevaarlijk. De reis is ijselijk beangstigend en ellendig. Alleen diegenen durven het aan, die voor iets vluchten dat erger is dan dit.
Deze mensen vluchten niet alleen weg. Ze vluchten ook ergens naartoe. Naar een toekomst. Laten we ze die geven.

dinsdag 24 mei 2011

Rustpunt

Ik heb reuma. Vervelend. Meer dan vervelend, slopend. Alsof drie kinderen van nul tot drie niet genoeg zijn, er moet nog wat pijn bij. Zwangerschapshormonen zijn een weldaad voor de reumapatiënt. Jammer van de misselijkheid en moeheid, maar wat een luxe, pijnvrij zijn. Werd ik daarom steeds weer zo snel weer zwanger? Wellicht. Hoe dan ook, de ziekte is grillig, en nu, vier maanden na de bevalling, zijn de hormonen uitgewerkt en steekt het brute beest heftig zijn kop op. Bechterew. Het klinkt zo mooi. Chic. Maar dat is niet.

Er is weinig aan te doen. Medicijnen mogen niet, die sijpelen door in de borstvoeding. Stoppen met borstvoeding? Nee. Ik weet wel, poedermelk is prima, een waardig alternatief. Maar, net als kant en klaar maaltijden, babyvoeding uit potjes en wegwerpluiers, niets mis mee, gemak dient de mens, ook ik grijp er wel eens naar als het zo uitkomt, maar niet voor elke dag. Borstvoeden past bij mij. Ik geniet, ik ontspan, van die eet en knuffelsessies. Het gesmak. Het warme lijfje tegen me aan. Puur natuur. Ook Jasmijn geniet. Denk ik. Eigenlijk weet ik wel, als ik weg ben sabbelt ze met hetzelfde gemak en genot flessen leeg. Het maakt haar weinig uit. Nee, het is voor mezelf dat ik de brui niet aan de borst wil geven. Egoïsme. Ik, de altruïstische moeder.

Dus. Medicijnen mogen niet. Fysiotherapie helpt niet. Wat wel? Rust. Die rug niet te zwaar belasten. Ik beloof mezelf, gun mezelf, dat ik mag blijven voeden, als ik minimaal twee keer per dag een half uur op de bank ga liggen. Rusten.

Een geweldig plan. Ik begin meteen. Jasmijn slaapt in de box. Tijm en Linde spelen lief boven. Een half uurtje, meer heb ik niet nodig. Ik zet een kopje thee, gris een tijdschrift van de grond. Wacht even, eerst Linde op het potje, voor het mis gaat. Met het volle potje loop ik richting de wc, langs de wasmachine. Vol natte was. Als ik die te laat buiten hang is hij voor zonsondergang niet droog. O, de wasteil is vol. Ik vouw hem even leeg, berg de was weg. Een kwartier later wappert de was in de wind. Even sta ik stil, geniet van de zon, kijk de tuin rond. Wacht eens. Die net gezaaide plantjes zijn erg droog. Even sproeien. O, het konijn heeft ook al geen water meer. Tien minuten later loop ik naar binnen, ik gris wat speelgoed weg onder de struiken. Pluk wat onkruid. Auw. Een steek in mijn rug. Streng spreek ik mezelf toe. Rusten. Nu!

Ik loop naar binnen, pak de inmiddels koude thee, het tijdschrift en zak neer op de bank. Mijn billen raken de bank en ik hoor gekrijs, boven: ‘Mama, kom hier!’
Ik wervel naar boven, wijs terecht, kus af en spreek streng toe. Weer naar beneden. Nog een gil, nu uit box. Jasmijn heeft dorst. Eindelijk dan, op de bank, Jasmijn aan mijn borst. Hèhè. Ik zit. Rust.

dinsdag 17 mei 2011

Hap

Jasmijn krijgt pap. Perenpap. Vanuit de wipstoel lacht ze breeduit als ze het bakje ziet aankomen. Een wijdopen grijnsmond, vragend om een hap. De hap verdwijnt in de mond. Even kijkt Jasmijn verbaasd, ze fronst, een beetje boos. Ze smakt met haar lippen. Haar tongetje duwt de pap naar buiten, hij druipt over haar kin. Jasmijn heeft een baard. De lepel scheert de hap op, en duwt hem weer naar binnen. Jasmijn smakt, haar tong mummelt en ze slikt. Nu lacht ze weer. Ze doet haar mond open. Nog een hap, mama. Elke hap gaat er in, een paar keer opnieuw. Het bakje is zo leeg. In sneltreinvaart.

Terwijl Jasmijn eet houden Tijm en Linde een picknick. Het tafelkleed ligt op de grond, het eten erop. De blikjes baked beans. De houten ijsjes. Het plastic fruit. De hele winkel is leeg gekocht. Op de bank zitten ze op een rij. Poppa. Rastapoppa. Nelly. Tijm’s baby. Eén voor één worden ze gevoerd. Tijm’s baby krijgt worst, netjes in stukjes, op een bordje. ‘Mama, mijn baby eet worst. Dan wordt mijn baby heel groot.’
Poppa draagt een slab, een heel grote slab. Haar wordt pap gevoerd, met een lepel. Linde is een keurig meisje, ze veegt Poppa’s mond af met een doekje. Rastapoppa krijgt een ui. Nelly een beker drinken.

‘Jasmijn is zo klein, hè mama.’ Tijm houdt zijn duim en wijsvinger vlak bij elkaar. ‘Jasmijn moet eten. Dan wordt ze héél groot.’
‘Zo klein is ze toch niet? Ze is al best groot. Zo groot.’ Mama wijst met haar handen.
‘Nee,’ roept Tijm, ‘ze is zó klein. Ze moet meer eten.’
Jasmijn krijgt een ijsje. Een raketijsje. Ze houdt het stokje vast in haar hand. Ze zwaait het heen en weer. In haar andere hand krijgt ze Tijm’s worst. Linde duwt een blikje baked beans in haar mond. Jasmijn schuift het weg. Liever sabbelt ze op haar hand. Dat mag niet van Tijm, hij duwt de hand weg. ‘Jasmijn moet meer eten. Heel veel dingen.’
Ze krijgt een citroen. En een gebakken ei. Tijm moedigt aan: ‘Mmm. Jasmijn gaat groter worden van al dat ge-eet.’
Hij zingt het uit. ‘Groter, groter, groter, groter. Mmm. ’

Tijm wil echt eten. ‘Ik heb honger mama,’ jengelt hij.
‘Wil je een boterham?’ antwoord mama. ‘Of een banaan?’
‘Nee,’ zegt Tijm, en dan, met een flirtende glinster in zijn ogen: ‘Snoepjes?’
‘Nee. Je krijgt nu geen snoepje. We gaan zo eten. Je mag wel vast een boterham.’
‘Nee,’ antwoordt hij boos. Ik wil niets. Ik heb geen honger.’
‘Maar je moet toch eten, dan wordt je ook groot.’
‘Ik ben al groot,’ zegt Tijm. Hij loopt weg.

De picknick gaat verder achter de bank. Er klinkt gesmak en geslurp. Geknabbel en geknaag. Een zakje ritselt. Een zakje ritselt? Snel gaat mama kijken.
Vier ogen kijken schuldig op. Achter Linde’s hand zit een bruine mond verstopt. Mama’s ogen volgen het spoor naar de keuken. Het krukje voor het aanrecht. Het open kastje...

dinsdag 10 mei 2011

Roze

We zijn op vakantie, de zon schijnt. In de HEMA kopen we zonnebrillen. Linde weet het meteen. Die rode, met witte hartjes. Ze zet hem vast op. Tijm weet het ook. ‘Roze is mijn lievelingskleur, mama,’ zegt hij.
Ik kijk moeilijk. ‘Roze is eigenlijk voor meisjes.’
‘Nee,’ stampvoet Tijm, ‘roze is niet voor meisjes. Roze is mijn lievelingskleur.’
Hij wijst naar een lichtroze bril, met bloemetjes. Tijm houdt ook van bloemen.
Ik zucht, wat een gezeur. De jongen houdt van bloemen, van roze. Waarom mag dat niet? Ik kijk Roel schuin aan. Die schudt zijn hoofd. ‘Nee, Tijm,’ zeg ik, ‘niet die. Deze?’
Ik wijs een groen-blauwe bril aan.
‘Nee,’ schudt Tijm heftig. ‘Die vind ik niet mooi. Ik vind roze mooi.’
Arme jongen. Hij mocht ook al geen roze jas. Ik aarzel nu.
Tijm wijst naar een andere bril. Een hard roze bril. ‘Ja maar Tijm, die is ook roze. Dat is een meisjesbril.’
‘Nietes. Het is geen meisjesbril.’
Ik twijfel weer, roep Roel erbij. Tijm kijkt naar Roel. Ik kijk naar Roel. Tijm wijst. Ik zie wat hij bedoelt. Roel’s poloshirt. Het is roze. Fuchsia roze met blauwe strepen. Dezelfde kleur als de bril. ‘Papa is geen meisje,’ zegt Tijm.
We kopen de bril.

De volgende dag zijn we in de Efteling. Tijm zit in de trein. De zon schijnt, de roze bril zit stevig op Tijm’s neus. Tijm kijkt blij om zich heen. Tijm is gek op treinen. Vooral stoomtreinen. Auto’s, graafmachines, vliegtuigen. Een echte jongen. Een echte jongen met een roze bril. Tegenover Tijm zitten drie meisjes. Ze zijn een jaar of acht. Ze giechelen. Meisjes van acht giechelen altijd. Tijm geniet zichtbaar. De meisjes giechelen weer. Ze wijzen naar Tijm. Ze grinniken achter hun hand. ‘Hihi,’ ginnegappen ze, ‘dat jongetje heeft een roze bril. Dat jongetje heeft een meisjesbril.’

Tijm hoort het. Trots wijst hij naar zijn bril. ‘Mooi hè,’ zegt hij. ‘Ik heb een roze bril.’
Zelfverzekerd duwt hij de bril vaster op zijn neus. Schenkt ze een glimlach, ontwapenend en onbevangen als een driejarige dat kan. De meisjes lachen terug. Zetten hún zonnebrillen op. Trekken gekke bekken naar Tijm, en Linde met haar rode bril met witte hartjes. Allemaal schateren ze nu. Het liep goed af, maar ik heb me iets gerealiseerd. Over de boze wereld. Ik houd er een knoop aan over in mijn maag, een knagende onzekerheid. Trots, enerzijds, op mijn stoere zoon. Hij trekt zich nergens iets van aan, is wie hij wil zijn, draagt wat hij mooi vindt, zonder gêne. En het werkt. Maar de wereld is hard, je kunt hem niet blijven zien door een roze bril. Kinderen, vooral, kunnen bikkelhard zijn. Zou ik Tijm moeten beschermen, tegen zichzelf, tegen zijn roze voorkeur? Of moet ik hem vrijlaten nu het nog kan, voordat de wereld hem overneemt en klasgenootjes, televisie en mode zijn smaak zullen bepalen. Zal hij zich braaf conformeren, blauw, groen en rood dragen als alle jongetjes? Waarschijnlijk wel. Maar vergeten zal ik hem nooit, dat stoere jongetje in de trein. Die echte jongen met de roze bril.

dinsdag 3 mei 2011

Honger

Jasmijn gilt. Jasmijn heeft honger. Sliep ze een paar weken geleden nog verzadigd van mama’s melk door van zeven tot zeven, nu gilt ze ’s nachts elke drie uur het huis wakker. Om mama. Melk, melk, meer melk mama. Dus mama geeft, steeds weer. Voeden als beloning voor aanstellerij, aandachtvragen of niet willen slapen doen we niet. Maar echte honger moet gestild. Jasmijn groeit er flink van. Als een reuzenbaby puilt ze uit de kinderwagenbak. De melk lijkt niet langer genoeg. Meer wil ze. Meer dan melk. Boos kijken haar kraaloogjes me aan over mijn borst. Na dagen van veel aanleggen is mijn voorraad weer netjes op peil, toch is het haar niet genoeg. De borst is leeg maar de honger blijft, een nieuwe borst wil ze niet. Tijd voor pap? Voor fruit, groente en ander lekkers? Papa vindt van wel. Hij is de gebroken nachten zat. Maar ze is nog geen vier maanden oud. Mag dat wel?

De wetenschap is verdeeld. Zeer verdeeld. Nadat Tijm was geboren mocht je beginnen tussen de vier en zes maanden. Als je kind eraan toe was. En liever later dan vroeger. Net voor de vijf maanden hield hij, en wij, het niet meer uit. Vanwege de familiegeschiedenis wachtten we tot negen maanden met het geven van gluten. Dat zou de darmen de kans geven verder te rijpen en de kans op allergieën verkleinen. Toen Linde geboren was waren er nieuwe inzichten. Gluten moesten juist vroeg gegeven worden, voor de zes maanden, en dan in kleine beetjes. Nu Jasmijn geboren is zijn er weer nieuwe feiten, nieuwe onderzoeken, nieuwe meningen. Je zou denken dat ik deze kinderen decennia in plaats van ruim een jaar na elkaar heb gekregen. Wachten tot zes maanden met vast voedsel zou juist toch schadelijk kunnen zijn. Duidelijkheid is ver te zoeken. Wetenschappers vechten elkaar de tent uit. Moeders die het beter weten maken de wetenschappers en elkaar af op online fora. Adviezen van instanties zijn tegenstrijdig en onduidelijk. Moeders worden er onzeker van. Ze weten het niet meer. Ik althans. Als Nederlandse in Engeland vraag ik me af: moet ik de Nederlandse adviezen aanhouden of de Engelse? Zijn Engelse babydarmpjes anders dan Nederlandse? Hoeveel van dit soort richtlijnen is überhaupt zinnig, hoeveel is klinkklare onzin?

Na het lezen van weer een welgemeende maar fanatiek expliciete mening welt er een geweldig diepe, wanhopige, schreeuw op uit het diepst van mijn borstkas. Genoeg. Boeken en internet uit. Weg ermee. De enige richtlijn die ik ga volgen is die van het gezonde verstand. Een verwaarloosd instituut in deze tijd van overgeorganiseerde consultatiebureaus, WHO richtlijnen en immer uitdijende stapels baby-verzorgingsboeken. Het ene kind is het andere niet. En ouders kennen hun eigen kind het best. Ik kijk dus naar mijn kind. Heeft ze honger, dan krijgt ze eten. Op de manier die mij goeddunkt. De enige die geraadpleegd wordt is papa. Moeders van nu, gooi ze overboord, de adviezen, de richtlijnen, de wetten en de regels. Vertouw op het oergevoel wat je stelselmatig geleerd hebt te onderdrukken: het moedergevoel. Het moedergevoel is goed. We kunnen het!