woensdag 25 januari 2012

Hersenverweking

Langzaam steek ik achteruit, rustig manoeuvrerend om loslopende peuters te ontwijken. De parkeerplaats van de peuterschool is klein en overvol. Achterin sta ik stil. Even moet ik schakelen, de auto maar ook mezelf. Voor ik weer kan optrekken schuift een auto voor me langzaam achteruit. Ik wacht. De auto rijdt, verder, verder. Ik schrik. Ziet ze me niet? Echt niet? Mijn handen wapperen om het stuur, moet ik toeteren, snel achteruit? Er kan van alles achter me lopen en voor ik iets heb kunnen doen voel ik een zachte dreun. We botsen bumper aan bumper. In de auto voor me zie ik een silhouet vertwijfeld stil zitten, gebogen over het stuur, met de handen in het haar. Dan stapt ze uit. Ze put zich uit in excuses. Ik glimlach, maak je niet druk. Zenuwachtig bestudeert ze mijn bumper, zoekend naar krassen. Ik zie genoeg krassen. De auto zit er vol mee. Maar niet op de bumper die zij zojuist raakte. Ze blijft excuseren en ik blijf afwimpelen, lachend. Na veel zoeken vindt ze een miniscuul breukje in het nummerbord. Ze vraagt om papier, een pen, en of ik haar nummer wil, voor de schade. Ik lach weer, en wijs naar alle krassen, groter dan de hare. Als het de hare al is. Och, ik vind je wel, zeg ik, mocht mijn meer kritische man dat nodig achten. Ze kijkt wanhopig. Of geef je naam anders, zeg ik, om van haar af te zijn. Ze is Lucy, mama van James, uit de blauwe groep.

Op weg naar huis blijf ik lachen. Wat is dat met moeders dat ze hun verstand verliezen in de chaos van alledag? Zwangerschapsdementie, noemen we het, maar dat is het niet. Het verdwijnt niet met de baby uit je buik. Ik loop ze na, in mijn hoofd, mijn ontelbare incidenten. De auto die ik laatst schampte bij het benzinestation, in haast, al te laat voor school. De zijspiegel die ik van een auto aan de kant van de weg afreed, onder invloed van een krijsende achterbank. Waarna ik een uur later met het schaamrood op mijn kaken terug reed met een briefje voor onder de ruitenwisser. Een verjaardagsfeestje van een van Tijm’s beste vriendjes dat ik gewoonweg vergat. Van mijn mobiele telefoon heb ik nu twee identieke exemplaren, omdat ik hem afgelopen jaar niet een, niet twee en zelfs niet drie keer kwijtraakte. En weer terugvond. Aan de keren dat ik de verkeerde kant opreed, al naar de peutergym, totdat Tijm vroeg of we niet eerst Linde zouden ophalen bij de oppas. En zo gaat het door, en door. Het valt me mee dat ik al mijn kinderen nog heb.

Als je als moeder een kind hoort, krijsend, schoppend en tierend in de supermarkt, dan kun je maar een ding kunt denken: Gelukkig. Het is de mijne niet. Precies zo voelde ik me toen Lucy vanmorgen tegen mijn bumper stootte. Gelukkig. Ik deed het niet. Althans. Vandaag niet.

woensdag 18 januari 2012

De vieze prinses

Ooit, in een ver, ver land, woonde eens een prinsesje. Ze had lange blonde haren, grote blauwe ogen en wangen zo wit als sneeuw, met appelrode blosjes. En een echte prinsessenjurk, van geplooide, roze zijde, met een krullerige goudomrande strook om het middel, en bovenop een roos. Kortom, ze was een echte prinses. Ze woonde in een groot paleis, met de koning, de koningin, de prins en een heleboel lakeien. Die lakeien deden alles voor het prinsesje. Ze veegden haar billen schoon en de grond als ze kruimelend haar koninklijke koekjes at. Ze maakten haar bed op, kookten haar eten en wasten haar onderbroeken. Gelukkig maar voor de koningin, want deze prinses was een verschrikkelijke smeerpoets. Altijd zat haar mond vol chocolade, haar nagels vol zand en haar haren vol klitten. En haar jurk, o, o, die jurk. Die prachtige roze jurk. Van zijde, gesponnen door duizenden rupsen, geweven door elfjes tot het fijnste satijn en genaaid tot hij zwierde. Want zwieren deed de prinses zo graag. Met haar hofdames danste ze door de zalen van het paleis naar de tuin. Daar zwierde ze verder, door het bedauwde gras, langs de prikkelige rozenstruiken, de modderige kikkervijver, tot aan de klimboom. Want de prinses hield ook heel erg van klimmen.
En van snoepen. Ze dronk zoete melk met anijs, at boterhammen met chocoladepasta en koekjes met marsepein. Als de kok poffertjes ging maken rende ze snel de keuken in. Want het was een vriendelijke prinses en helpen deed ze graag. De kok liet haar, ze was immers de prinses. Ze bakte tot haar jurk en haren glinsterden en glommen van het vet.

De roze zijden jurk werd smoezeliger. Er kwamen scheuren in de plooien. Vlekken op de goudomrande strook en modder rond de zoom. Stug van vuil en vet zwierden de rokken steeds stijver. Zuchtend zag de koningin het aan. Kun je geen broek dragen, als je gaat klimmen, vroeg ze? Als je gaat eten, spelen en rennen? Een degelijke, van spijkerstof. Maar dan schudde de prinses boos haar blonde lokken. Een spijkerbroek? Dat droeg een echte prinses niet. Ze nam haar rokken op en rende weg om te gaan verven.

De koningin wist zich geen raad. Ze stuurde boodschappers naar alle hoeken van het land. Ze beloofde gouden bergen voor wie de oplossing wist. De onderdanen kwamen in drommen naar het paleis. Met jurken van jute, en spijkerstof. Met schorten, papjassen, morsmouwen en overalls. Met opvoedkundige raad, en lessen in manieren. De prinses gilde het uit. Ze gooide de jurken van de toren, nee, roze moest het wezen, en zijde. Krijsend sloeg ze de wijze raad in de wind. De prinses was een échte prinses. En echte prinsessen droegen een echte prinsessenjurk. Alleen ’s avonds, voor het slapen gaan trok ze haar jurk uit. In haar flanellen pyjama met rode roosjes was ze gewoon een klein meisje. Vanonder haar donzen dek stak ze haar armpjes uit voor de laatste knuffel. De koningin pakte de jurk op, en nam hem mee naar beneden. Ze schudde hem uit en poetste hem wat op. Het bleef een vies vuil vod. Moest ze de lakeien opdracht geven de rupsen aan het werk te zetten? Elke dag een nieuwe jurk. Zoveel zijde konden de koninklijke rupsen niet spinnen. Nee. De koningin pakte een groot vel perkament. Wet betreffende zijden jurken, schreef ze bovenaan het vel. Vanaf nu was het verboden zijden jurken te dragen in de tuin, in de keuken en aan tafel. Punt. Met een grijns tekende de koningin de wet, met een lange, krullende K. En dat was dat. Want zelfs prinsesjes moeten zich houden aan de wet. En ze deed het, maar in de balzaal zwierde zij, met haar hofdames, nog lang, en heel gelukkig in haar roze zijden jurk.

donderdag 12 januari 2012

Hier en nu

Een jaar geleden, ongeveer rond deze tijd, hing ik, vlak naast waar ik nu zit, gebogen over mijn fitbal. De deurbel ging. Nooit leefde ik zo intens in het moment. Ik greep Roel vast. Ik liet hem niet los, zelfs niet om de deur open te doen voor de midwife. Woord voor woord, beeld voor beeld kan ik me herinneren wat er vervolgens gebeurde. Niet de pijn, maar ik in het bad en op de bank, Jasmijn op mijn buik. Tijm en Linde met Roel naast ons, breed lachend. Mijn familie en ik. Verder bestond er niets. De volgende dag vloeide alles vanzelf op papier.

Wat ik gisteren deed is vaag en grijs en wat ik morgen ga doen weet ik nog niet. Van de toekomst kan ik alleen dromen. Mijn brein bevind zich in Maleisië, dertig jaar geleden, in mijn nieuwe boek. Het afgelopen jaar bestaat uit snippers. Kiekjes. Een breeduit lachende baby op het strand. Een meisje met twee blonde staartjes en een mond vol bramensap. Een jongetje roerend in een kom pannenkoekenbeslag. Roel en ik in de zon op een rots, de kinderen op schoot, lachend naar de camera. Klik. De foto ving ons geluk.

Heerlijk is het, als je niet droomt maar bent. Hier bent en nu bent. Hier en nu spelen een prinses en een koning in een tent. De prinses, in een roze glimjurk, stalt haar hofdames op een rijtje uit. Poppa, Pop, Nelly en Upsiedaisy. De tent is haar kasteel. Dan trekt ze aan mijn mouw. Honger. Ze wil brood, met chocopasta. Nog even, wijs ik naar de klok. Over een uurtje. De koning rent naar de achterdeur, om te kijken of de boontjes die we gister zaaiden al opgekomen zijn. Nog even, zeg ik, als de lente komt. Morgen kijken we weer. Maar het hier en nu kent geen morgen.
Langs de bank loopt een wezentje met een grote grijns. Vandaag is het een jaar geleden dat ze geboren werd. Het jaar is weg maar niet kwijt. Het was een zwaar jaar vol mooie dingen. Ik berg het op, in een laatje. De moeilijkheden onderop, uit het zicht. De betere dingen erover, om ze af te dekken. De allermooiste herinneringen mogen aan de muur, in een lijstje. Ik wil zoveel vastleggen en bewaren. De vieze monden vol appelstroop. Die brede grijns met maar een paar tanden. De peinzende blik waarmee hij een damsteen verschuift. De twee uitgestoken armpjes in bed die een nuffel eisen. Samen ’s avonds op de bank. Het huppelende jongetje met de rugzak op weg naar de peuterschool. Het badeendje, vastgeklemd in twee knuistjes. De oneindige spelletjes die we spelen. Alle koekjes die we bakken. De eieren bij het ontbijt met papa. Rennen door de tuin. Lavendelzakjes maken. Borstvoeden op een klif aan zee. Het tuintje van Tijm, met ijsstokjes. Een roze flanellen pyjama met rozen. De snelste kruiper. Modderige laarzen. Eikels zoeken ~n het bos. De klimboom. Bramen plukken. Een lijfje dat zich in duizend bochten wringt.

De muur hangt vol. Ik draai hem de rug toe en kruip de tent in om het hier en nu te zoeken. We gaan taart eten.

donderdag 5 januari 2012

De Keuze

Bij het aankleden trekt Tijm zijn groene trui uit de kast. ‘Kijk mama, voor mijn nieuwe school!’ Ik knik, de trui lijkt precies op het uniform van de lagere school die we gisteren bekeken hebben. Tijm is er klaar voor.

Nu er gekozen moet worden begint het ondoorgrondelijke engelse schoolsysteem zich heel langzaam te ontrafelen. Niet dat er veel te kiezen valt. Er is het privé onderwijs, de public schools. Als je vierjarige het toelatingsexamen haalt tenminste. Maar met een prijskaartje van elfduizend pond per jaar, per kind, is die keuze niet voor iedereen weggelegd. Er zijn er genoeg die deze optie kiezen, er kleiner voor gaan wonen, vakanties voor laten. Je kans op een goede universiteit en dus baan wordt er ook in de eenentwintigste eeuw nog door vergroot. Een vriendin verzuchtte, na een rondleiding, diep onder de indruk, hoe alle kleuters in doodse stilte in hun klas zaten en leerden schrijven. Mijn perplexe ‘Nee, niet waar,’ werd niet begrepen. ‘Ja, goed hè,’ antwoordde ze. Academisch gezien scoren deze scholen uitmuntend. Toch lijkt hun rigide omgeving, zonder meisjes, me niet de beste voor mijn levendige zoon.

Openbare scholen variëren van uitstekend, goed en voldoende tot matig en zeer slecht. Een overheidsinstantie oordeelt. Alhoewel ook hier het leren begint met vier, verlaat een schrikbarend hoog percentage kinderen de lagere school zonder te kunnen schrijven. Gefrituurd eten staat op het lunchmenu. Toewijzing geschiedt op basis van afstand, in meters, tot aan de school. Je beslist dus op het moment dat je het koopcontract tekent van je huis. Iets wat wij, als buitenlanders, natuurlijk niet beseften. Gelukkig staat ons chique forensendorp bekend om zijn goede scholen. Maar, wegens een recente babyboom barsten de scholen uit hun voegen. Er heerst stress onder de moeders. Wie buiten de boot valt wordt doorverwezen naar een slecht bekend staande school aan de rand van het dorp.

De schoolkeuze is een Zeer Belangrijke Kwestie. Tussen de moeders wordt over weinig anders gepraat. Alle scholen worden bezocht, rapporten bestudeerd, kansen gewogen. Welke zet je op de eerste plek van je voorkeurslijstje? Welke op plaats twee en drie? Niet begrijpend kijk ik toe. Waarom houden ze zo sterk vast aan de illusie van de keuze, willen ze perse het gevoel het beste te zoeken voor hun kind? Ik heb me allang neergelegd bij het feit dat wij, wat ik ook invul, de school in onze wijk krijgen toegewezen. Een school die jarenlang slecht bekend stond, maar die zich onder een nieuw hoofd heeft weten op te werken tot een ‘goed’. Landelijk gezien een prima score, maar in ons dorp van snobs wat magertjes naast de ‘uitstekend’ van de andere scholen. Behalve die ene, de nachtmerrie van de moeders, die slechts ‘voldoende’ scoort.

Nee, onze school is prima. Maar het blijft een engelse school, waar kleuters van vier stil zittend moeten leren schrijven. De school wordt immers op academische waarden afgerekend door de staat. Hij ligt op loopafstand, naast de peuterschool, en heeft een prettige sfeer. En, Tijm kan erheen met zijn vriendje uit de straat, al heeft diens moeder de school op nummer drie gezet. We zijn niet ontevreden.

Maar dan, opeens, is er een keuze. Een alternatief. Een nieuwe school. En niet zomaar een, een Montessori school. Niks geen brits gedril, in de rij lopen, ja meneer en amen. We bezoeken de informatie avonden van de inspirerende oprichters. We vallen ervoor. En nu moeten we kiezen. Maar hoe beoordeel je iets wat niet bestaat? Op praktische gronden? Naar de nieuwe school is niet te lopen, zelfs niet te fietsen over onze heuvels zonder fietspaden. Hij is niet naast de peuterschool. Er is überhaupt geen gebouw, in september zullen ze starten in een bouwkeet. Er is om te beginnen enkel een onderbouw. Daartegenover staat de Montessori filosofie, die mij aanspreekt, zeker vergeleken met het statige, ouderwetse, engelse onderwijs.

De keuze is zo weinig tastbaar. ‘Welke school dan,’ vraagt Tijm, als ik zeg dat we nog niet weten of hij naar de school met de groene truien zal gaan. Ik kan het hem niet goed uitleggen. Ik kan de sfeer niet proeven, de geuren van het eten niet ruiken. De kinderen niet zien, die hopelijk met veel lawaai door de kleuterklas zullen rennen, of beter nog, door de tuin vol groen.

Nu heb ik eindelijk de keuze. Kan ik niet kiezen.