dinsdag 20 juli 2010

Langzaam leerde Linde lopen

Wiebelig staat ze op haar beentjes. Een beetje scheef, de voetjes naar buiten gedraaid. Onzeker kijkt ze om zich heen. Dan ziet ze papa. Papa strekt zijn armen uit. Kom maar liefje. Ze lacht een brede lach. Langzaam tilt ze een been op en zet het een stukje verder weer neer. Haar teen gestrekt als een prima ballerina. ‘Whaah!’ roept ze vrolijk.
Stapje voor stapje gaat ze door de kamer, met schuine slingerpassen. Opeens gaat het mis. Een grote wiebel, haar handen richting de grond. Ze vangt de zwiep op. Omhoog gaat ze weer, en verder. Papa’s armen komen dichterbij. Nee, toch niet. Nog een stapje, nog een, de laatste, of niet? Papa is steeds verder weg. Gierend van de lach slingert ze rennend en stortend het laatste stukje tot in papa’s armen. Die geeft haar een grote knuffel, houdt haar omhoog. Mama en Tijm juichen en klappen. Linde kijkt trots. Innig trots.

Mama strekt haar armen uit. Nu terug. Linde wiebelt weer vooruit. Mama zegt: ‘Goed zo Linde, wat kun je mooi lopen!’
Tijm springt op. ‘Tijm ook mooi lopen.’
Hij rent op Linde af, rent om haar heen. Linde kijkt op. Linde kijkt om. Linde raakt uit balans. Ze zwiept en zwiebelt. Nog een stap vooruit. Poef, daar gaat ze, op haar kont. Verbaasd kijkt ze omhoog. Dan krabbelt ze overeind. Tot halverwege. Ze gaat verder, op handen en voeten, in een schuivende driehoek.

‘Nee, Linde, niet goed,’ roept Tijm. ‘Zo moet het.’
Met grote passen struint hij om haar heen. Linde’s bewonderende ogen kijken hem aan. Tijm pakt haar hand en daar staat ze weer. Tijm duwt en trekt. Linde wankelt. Nu grijpt papa Tijm en houdt hem stevig vast. Rustig stapt Linde de laatste stapjes.

De volgende dag kruipt Linde minder en minder. Immer trots kijkend stiefelt ze door het huis. Minstens zo trots kijken we haar na. Het werd tijd. Waar Tijm na de eerste stapjes zijn kruipknieën aan de wilgen hing staat zij al maanden met haar ballerinavoetje zwaaiend te twijfelen. Waagt ze het erop? Ze loopt achter alles wat los en duwbaar is. Staan doet ze zonder handen, maar wil ze ergens heen dan zakt ze neer en kruipt verder. Nu ze weet dat ze het kan, het lopen, is ze op pad. Nu is het een kwestie van oefenen. Veel oefenen. We moeten weer eens naar het park. Daar is een lange lindelaan.

vrijdag 16 juli 2010

Mars, Venus en de hormonen

Mijn humeur is op het moment grilliger dan de Himalaya. Van hoge pieken duikel ik in een oogwenk in onpeilbare dieptes. Hormonen, moeheid en lage bloeddruk regeren mijn lichaam en mijn leven. Uitrusten, is het devies. Maar hoe? Alleen Barbapapa biedt soms uitkomst. Nadat Linde geboren was zwoor ik minstens drie jaar te wachten met de volgende. Een snel vergeten voornemen. Onze kinderen zijn zo leuk, zo lief. Nee, ik kon makkelijk drie kinderen in drie jaar aan. Mogelijk terecht, echter zwanger zijn met een tweejarige peuterpuber en een dreutelende dreumes is andere koek. En de koek is op. Mijn koek. Maar ik ben de mama. Ik moet me groot houden. Tot ze in bed liggen. Dan barst de bom. Wie in het schootsveld staat krijgt de volle laag. Dat is papa. Maar papa is een man. Papa snapt het niet. Hij is van de ratio. Hij gelooft niet in hormonen. Met enige moeite ziet hij het probleem – moe, pijn, drukte – maar niet waarom dat zijn avond moet vergallen. Het is immers een gegeven. Niet oplosbaar, althans niet de komende zes maanden. Ik heb hier toch zelf voor gekozen? Erover praten heeft geen zin. Dus praat ik niet. Ik schreeuw. Ik stampvoet. Ik maak uit voor rotte vis. Laat mijn hormonen schaamteloos het hoogste woord voeren. In plaats van uit te rusten op de bank verspil ik mijn laatste restje energie aan nutteloze boosheid. Om de volgende ochtend de dag met te weinig slaap en barstende koppijn te moeten beginnen.

Mannen. Al mijn vriendinnen begrijpen meteen wat ik nodig heb. Een arm om mijn schouder. Een ocharme, wat zielig, wat heb je het toch zwaar. Een ga jij lekker op de bank liggen dan was ik af. Maar dat vindt hij onzin. Niet het afwassen, dat doet hij wel, maar het gelul eromheen. Niet zeuren, is zijn stelling. Het is al vervelend genoeg, dus waarom zou je erover zaniken? Dat maakt het alleen maar erger. Dat het mijn uitlaatklep is, ik me daardoor beter voel, een beetje van mijn misère aan hem kan overdragen, dat wil er bij hem niet in. Praten over emoties lost niets op. Hij weet heus wel dat ik het zwaar heb, dat hij veel weg is. Als hij thuis is doet hij extra klusjes om mij te ontlasten, en meer kan hij niet doen. Vindt hij. Is allemaal ook waar. Maar waarom vind ik het dan niet genoeg? Waarom moet ik ook nog zijn medeleven? Omdat ik een vrouw ben. Een zwángere vrouw. Ik voel me rot. En ik wil geen oplossingen. Ik wil zwelgen. Ik wil me ongegeneerd kunnen wentelen in mijn moeheid, mijn misselijkheid en mijn pijn. Ik wil niet horen dat het ooit beter wordt. Nu is nu, en nu is het miserabel. Wie anders beweert wake zich voor mijn hormonen!

vrijdag 9 juli 2010

Een mooie dag

Vandaag was een mooie dag. We brachten de contracten naar de advocaat, de contracten die maken dat we, ijs, weder en engelse advocaten dienende, na vanavond de trotse bezitters zijn van een lapje Engeland, met vlierbomen, pas geplante bessenstruiken, een beukenboshaag, een dor grasveld en een clematis die nodig gesnoeid moet. Slenterend door de stad droomden we over het huis met de mooie serre, en hoe gelukkig we daar zouden worden met zijn vijven. We struinden in de zon over de markt. We kochten franse kazen, worsten en een kilo kersen. We kochten een emmer met kantelen, om in de zandbak eindeloos kastelen mee te bakken. We kochten verjaardagscadeautjes, melk, en nieuwe gordijnen. We vonden niet één maar zelfs twee pennies op de grond. We stopten ze met een glimlach in onze zak, want iedereen weet ‘find a penny, pick it up, and all day long you’ll have good luck.’ Alhoewel we al geluk genoeg hadden op deze zonnige dag.

Moe gelopen en gestept streken we neer op een terrasje. We aten onze handen, monden en kleren paars van de kersen. We hingen ze aan onze oren en spuugden de pitten in het rond. We dronken thee en babychino’s. Op de terugweg haalden we snel nog een kilo aardbeien, voor de jam.

Thuisgekomen belden we oma op om hard en hartelijk happy birthday in de hoorn te schallen. We aten boterhammen met kaas en crackers met appelstroop. We praatten over de baby in Tijm’s buik. We praatten over de baby in mama’s buik, over hoe klein hij was, zeven centimeter, en hoe lief. We keken naar de foto waar een klein marsmannetje ons vrolijk toezwaaide. We speelden in de tuin, onze tuin, bijna, en bakten kastelen met kantelen. We maakten aardbeienjam met basilicum. We aten ijsjes en nog meer kersen. Tot we de misselijkheid weg hadden gegeten. We legden kussens op de stoelen in de tuin terwijl de jam overkookte. Maar zelfs de kleverige keuken kon ons stralende humeur niet verpesten. Pas toen er even later tegelijkertijd gezeur was over de hypotheek, de jam niet dik wilde worden, Linde met koorts uit bed kwam en de visite elk moment op de stoep kon staan ontstond er even heftige stress. Maar het zonnetje straalde uiteindelijk ook die weer weg.

’s Avonds werden we gebeld met de uitslag van de nekplooimeting. De pennies hadden hun werk gedaan. De zon scheen lustig door. De kersenkleren gingen in de biotex, de paarse kindertjes in bad. Weer een dag was voorbij. De nieuwe gordijnen stonden prachtig in de slaapkamer.

maandag 5 juli 2010

Broer en zus

Samen staan ze bij de boekenkast. Voor de kast vormt zich een schuine berg boeken. Als ik aan kom lopen kijken ze gebroederlijk om en grijnzen me aan. Dan draaien ze terug en gaan rustig verder.
‘Stop Tijm, dat mag niet,’ roep ik.
Tijm draait zich om. ‘Linde ook.’
‘Linde moet ook stoppen. Maar jij helemaal. Jij bent groter. Jij moet het goede voorbeeld geven. Kom, opruimen.’

De boeken zijn terug in de kast. Tijm deed er twee, ik de rest. In de kamer wordt lief gespeeld. Met de autootjes. Dan opeens, gekrijs. Ik zie een hoopje spartelend en gillend kind. Eén lacht en één huilt. ‘Tijm, ga van Linde af, onmiddellijk. Naar je kamer.’

Linde speelt verder met haar liefste, groene auto. De auto rijdt rondjes om de bank, Linde op haar knietjes erachteraan. Tijm kijkt aarzelend om de deurpost en sluipt naar binnen. Ik kijk streng. Hij loopt naar Linde en geeft haar een kusje. ‘Solly,’ mompelt hij terwijl hij haar tegen zich platdrukt. Ze ondergaat het met bozige blik. Tijm gaat naast haar zitten, met de blauwe auto. Al snel weer gegil. Tijm is er vandoor met de groene auto. Linde zit met grote ogen op het kleed en strekt haar armpjes uit. Krokodillentranen stromen over haar wangen. Ik duw Tijm en de auto naar haar toe. ‘Geef terug,’ beveel ik. Schoorvoetend staat Tijm het groene autootje af.

Tijm gaat puzzelen. Voorzichtig schuift hij de stukjes aan elkaar. Daar komt Linde aan. Het gekrijs begint weer. ‘Niet eten, Linde, nee, mijn puzzel.’
Tijm springt boos op en neer op de kapotte puzzel. Ik trek de puzzelstukjes uit Linde’s mond en zet haar aan de andere kant van de kamer. Binnen tien seconden is ze weer bij de puzzel. Ik zucht. Kijk op de klok. Ja, het kan net. ‘Kom jongens, we gaan in bad.’
Juichend rennen en kruipen we de trap op.

Na het bad zitten twee pyjamamonsters naast elkaar melk te drinken op het trapje. Allebei het hoofd scheef, de fles schuin naar links. Zachtjes leunen ze tegen elkaar aan. Ik ruim de badkamer en de was op. De melk is op. ‘Kruipen,’ port Tijm Linde in haar zij. Lachend en grinnikend kruipen ze rond. Tijm voorop, Linde erachteraan. Door de badkamer, de logeerkamer en de gang, dan Tijm’s kamer. Tijm doet de deur dicht, zwaait, ‘dag mama.’
Achter de dichte deur hoor ik gerommel. Gegiechel. Gegil. Af en toe zwelt het aan, af en toe verstomd het. Dan een aanhoudend gekrijs. Ik ga kijken. Tijm ligt bovenop een wriemelende hoop laken. Vanonder het laken komt het gekrijs. Grommend trek ik Tijm eraf en geef hem een pets op zijn kont. ‘Mooi geweest, naar bed jullie.’

Ik geef Linde een knuffel, een speen, en rits haar in haar slaapzak. Leg haar in bed. Tijm klimt over de spijlen en geeft haar een kusje op haar neus. Een heleboel kusjes. Ik til hem uit het bed en zet hem op de gang. Meteen rent hij terug. ‘Musiek,’ roept hij bezorgd. Hij trekt het muziekschaap aan. ‘Slaap lekker Linde,’ zeggen we in koor, en trekken de deur dicht.

donderdag 1 juli 2010

Doppen

Mama zet een grote, groene zak op tafel. En een pan. ‘Boontjes,’ gromt Tijm. Hij kijkt boos. Tijm lust geen boontjes.
‘Nee, erwtjes,’ zegt mama.
Tijm schudt van nee. Erwtjes zijn klein en rond. Niet lang en dun. Wel groen. Tijm vindt erwtjes lekker. Maar mama laat het zien. Ze breekt een boontje open. Wat rolt daaruit? ‘Erwtjes!’ juicht Tijm.
‘Help je mee?’ vraagt mama.
Tijm knikt. Hij grijpt een boontje en breekt het doormidden. Een klein groen erwtje tuimelt op de grond. En stuitert weg. ‘O jee,’ roept hij.
Daar komt Linde aangekropen. Ze kruipt achter de rollende erwt aan. Haar priegelvingertjes hebben het groene balletje te pakken. Ze steekt hem in haar mond.
Ze smakt en haalt hem weer uit haar mond. Ze bekijkt de erwt goed. Haar hoofd zwaait van links naar rechts. Dan legt ze hem neer op de grond.
‘Nee Linde,’ roept Tijm.
Hij klimt op de grond en raapt het erwtje op. Hij stopt het netjes in de pan.
Dan klimt hij weer op de stoel. Samen met mama dopt hij verder. Steeds meer. Hard smijt Tijm de erwtjes in de pan. Ze buitelen rond. Een paar erwtjes stuiteren eruit. Ze rollen over de tafel. Ze rollen op de grond. Overal rollen de erwtjes. Linde kruipt er achteraan. Ze wijst en lacht.
Tijm heeft een idee. Hij haalt de theekopjes en de schoteltjes. En de lepeltjes. Hij schenkt een kopje erwtjes in voor mama.
‘Suiker en melk?’ vraagt hij.
Met het lepeltje roert Tijm de erwtjes. Ook Linde krijgt een kopje. Ze nipt er keurig aan.
‘Dop je nog mee Tijm?’ vraagt mama. Ze wijst naar de berg boontjes. ‘We moeten nog een heleboel.’
Tijm pakt een schoteltje en dopt het vol erwtjes. Hij giet het schoteltje leeg in de pan. Nog een schoteltje vol dopt hij. Voorzichtig roert hij de erwtjes om. Dan schept hij er een in zijn mond. ‘Pfff,’ spuugt hij, ‘niet lekker.’
‘We moeten ze eerst koken,’ antwoord mama. ‘Kom, doordoppen.’
Eindelijk zijn alle erwtjes gedopt. Tijm, mama en Linde kruipen over de grond om de ontsnapte erwtjes te zoeken. Tijm kruipt onder de tafel. Hij heeft het laatste erwtje te pakken. ‘Kom,’ zegt mama, ‘we gaan ze koken.
Ze doet water in de pan en zet hem op het fornuis.
Tijm gaat tafel dekken. Hij zet de borden op tafel. Zijn eigen vork, mes, lepel. En een lepel voor Linde. Linde en Tijm zitten klaar. Ze trommelen hun bestek op tafel. Steeds harder. Mama, schiet op! Eindelijk is het eten klaar. Vlug wil Tijm een erwtje aan zijn vork prikken. Maar het gaat niet. Steeds rolt het weg. Boos prikt hij op zijn bord.
‘Gebruik dan je lepel, kijk, zo,’ doet mama voor met Linde’s lepel. Eigenwijs schudt Tijm van nee. ‘Met de vork.’
‘Wat je wilt,’ zegt mama en steekt de lepel in Linde’s mond. Linde kijkt verbaasd. Ze smakt hard. Ze kijkt mama schalks aan. Zachtjes duwt haar tong de erwtjes eruit. Linde lacht. Mama zucht.
‘Lukt het, Tijm?’
Tijm heeft drie erwtjes aan zijn vork geprikt. Trots laat hij ze zien. Dan steekt hij de vork in zijn mond. Langzaam rolt hij de erwtjes op zijn tong. ‘Heerlijk,’ zegt hij en slikt ze door.