maandag 19 november 2012

Hij kom, hij komt… ook hier

Op de kade, in de brandende zon, heeft zich een kleurige mensenmassa verzameld. Ook wij wurmen ons ertussen, naar een mooi plekje vooraan. Gelukkig vinden we er een, bij het water, achter het hek. We kijken uit over de jachthaven. Het knalblauwe water en de witte schepen, achter de pier wiegen wat palmbomen. Een heel gewoon tropisch tafereel. Op de pier gaat het er anders aan toe. Over een verhoging bij de jachthaven rent een meneer met een paarsblauwe hoed in de vorm van een boot. Hij roept, gilt, zingt. Hij zweet. Ook de zingende mensenmassa wist zich het voorhoofd af. Wat is het heet. De kinderen, in bonte mutsen en rode mantels, lijken weinig last te hebben. Ongeduldig rennen ze rond.

We wachten. We turen het water af, of kijken naar de druk pratende meneer. Een kindje is zijn ouders kwijt. De boot is vast de weg kwijt. Dan schalt er muziek door de haven.  We zingen, we springen, we zijn zo blij. Ongeduldig rekken we onze halzen. We zingen over donkere nachten en lelijk weer, en we denken aan hagel en wind, aan rijp op het gras en die zwarte, koude ochtenden waar je in het donker naar school fietst. Intussen hamert de zon op onze hoofden en gutst het zweet in dikke stralen over onze ruggen.

Dan zien we, van om de hoek, een boeggolf de haven in rimpelen. We strekken onze nekken verder en jawel: hij komt! Op het dak van de boot dansen kleurige zwarte pieten, in warm fluweel, het zwart stroomt langs hun oren. Handen strooigoed scheren over het water. De goedheiligman en zijn knechten klimmen de kade op en de pepernoten vliegen rond. Grijnzend laat Tijm me de gevangen schat zien, vanonder zijn rode mijter. Linde, met gestreepte muts, heeft haar mond zo vol dat praten teveel is. Glunderend rennen ze rond, rapend en joelend. Zo’n intocht kenden ze alleen van tv. We verhuisden van Engeland naar de tropen en opeens zijn we terug in Nederland. Raar, maar ook weer niet. Ik geniet, want deze hete, bezwete intocht is voor mij precies zoals het hoort. In MaleisiĆ«, in Oman, ook waar ik vroeger woonde  voer de goedheiligman langs, altijd koel en waardig in de hete zon. Net als hier, in Singapore’s Keppel Bay. En dan door, in vliegende vaart, want over acht uur moet hij in Roermond zijn.  Gelukkig maar, dat zijn boot een speedboot is.

Een uurtje later, met vierhonderdvijftig kinderen in de airconditioned zalen van de Hollandse Club hebben we de tropen helemaal afgeschud. Het is, zoals het altijd, overal, is geweest. We wachten, weer, want de oude baas is onveranderlijk te laat. Hij was, per abuis, aanbeland bij de Japanse Club om de hoek. En genoot zo van de sushi aldaar, dat hij bleef lunchen. Er wordt gezongen, gestrooid en er zijn kadootjes.

Die avond lopen, Tijm, Linde en Jasmijn zorgelijk rond met hun schoenen. We hebben geen schoorsteen. De airco, stel ik voor, maar nee, die hangt aan het plafond. Ze kiezen voor de balkondeuren, geopend op een kier. De wortel en de sla liggen klaar in crocs en slippers. En we wachten weer af…

vrijdag 9 november 2012

Rustig vaarwater

Het water kabbelt lustig, het zonnetje schijnt. In een klein bootje tuffen we over het zeegat van Mandurah. Tijm, Linde en Jasmijn zijn om de beurt kapitein, sturend op schoot bij papa. De scheepsmaten zitten braaf op het bankje voorin.
De lucht is blauw, op een paar schapenwolkjes na, en het water voor ons leeg. ‘Wat een rust,’ verzucht ik, en strek mijn benen in de Australische lentezon. Dit is pas vakantie. Ik geniet van de stilte, tot een schel kwetterende meeuw rond ons bootje zweeft. Ik frons hem toe, en hij scheert krijsend weg.  
Niet veel later begint het.
 ‘Mama, ik heb honger.’
Ik zucht. Kunnen ze nou geen vijf minuten zonder eten? Gewoon genieten van de frisse buitenlucht?
‘Nee, nu even niet. We hebben net gegeten.’
Jasmijn rommelt door de tas.
‘Afblijven!’ snauw ik.
Ik spreek mezelf toe. Rustig blijven. Genieten. Niet escaleren. Jij bent de volwassene. Ik adem diep in. De zilte zeelucht doet zijn kalmerende werk.
‘Kijk,’ wijs ik, ‘een pelikaan.’
Het werkt. Vijf hele minuten wordt er gestaard naar de grote witte vogel met zijn lompe snavel. Dan vlieg hij weg. Majestueus zeilt hij over de luifel van ons bootje.
Twee seconden later begint het weer: ‘Mahama.’
‘Ja?’
‘We hebben honger.’
Ik heb er geen zin in. Ik ben ook op vakantie. Ik diep wat mandarijnen uit de tas en deel uit. Zes mandarijnen verder is de trek niet gestild.
Jasmijn heeft de tas weer te pakken. Haar graaiende vingers halen alles overhoop. Beet! Triomfantelijk steekt ze een gele zak omhoog.
Tijm laat zijn kapiteinsplek bij papa in de steek en holt naar achter. Ook Linde komt aangesneld.
‘Bananensnoepjes!’ juichen ze.
Weer geef ik toe. Ik heb nog steeds vakantie.

Met volle monden en handen stuur ik ze weg. ‘Genoeg, ga maar weer spelen. Varen. Kapiteintje spelen. Whatever.’
Maar steeds komen ze terug. ‘Bananensnoepjes, mama. Ik wil snoepjes. Ik wil. Ik wil. Mahama.’
Jasmijn, die nog niet kan praten, steekt haar hand weer in de tas.
‘Nee,’ zeg ik streng. ‘Genoeg. We zitten lekker op een boot. Op een prachtige lagoon. Ga eens rondkijken. Kom. Wie ziet er een dolfijn?’
Maar het azuurblauwe water is strak en leeg.

‘Bananensnoepjes,’ roepen ze, ‘nee!’ roep ik terug, en ze zetten het op een krijsen.

Ik vloek, binnen en buitensmonds. ‘Jullie zijn werkelijk, waar, on-ge-lof-e-lijk. We nemen jullie nog eens mee in een bootje, stelletje verwende snotapen. Je zit in een bootje, in AustraliĆ«, op een prachtige lagoon. En het enige wat jullie kunnen doen is zeuren en zaniken om bananensnoepjes. De volgende keer blijven jullie gewoon thuis. Dan sluiten we jullie op in jullie kamer, met een zak bananensnoepjes. Dat vinden jullie leuker dan varen blijkbaar. Gaan papa en ik lekker samen in de boot.’

Het gekrijs zwelt verder aan, en het idee wordt steeds aantrekkelijker, lijkt steeds uitvoerbaarder. Ik knijp de zak in mijn hand stevig dicht, en overweeg het ding overboord te gooien. Op is op en weg is weg. Maar zolang het snoep in deze boot is zullen we geen rust hebben.

Kinderen, werkelijk waar. Doe mij maar het kalmerende geluid van schetterende zeemeeuwen.