dinsdag 25 december 2012


Iedereen een heel vrolijk kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar gewenst vanuit een heet en regenachtig Singapore

Wij zijn op vakantie, tot volgend jaar!

donderdag 13 december 2012

Sneeuwstorm in Singapore

‘Mama,’ zegt Tijm.
‘Ja, wat is er?’ kijk ik op.
‘Ik vind kerstmis in Singapore helemaal niet leuk,’ zucht hij.
‘Niet leuk? Hoezo?’
‘Nou,’ zegt hij met een frons. ‘Er is geen sneeuw in Singapore met kerst.’
Ik begin uit te leggen dat er in Nederland en Engeland toch ook niet altijd sneeuw is met kerst, dat het soms gewoon regent, net als hier, en dat het vooral gaat om de gezelligheid, samenzijn, vrede op aarde en meer van dat moois. Dan realiseer ik me dat in zijn korte leven bijna alle kerstmissen wit zijn geweest, vol sneeuwpoppen en sleeën en rode neuzen. Hij is niet anders gewend. Ik wel, als kind in de tropen en de woestijn. Wij hadden de slappen naalden van de casuarina boom als kerstboom. Die priknaalden van de spar bij opa en oma vond ik raar. Kerst hoort te zijn, zoals kerst hoort te zijn. En dat is mét sneeuw voor mijn zoon.

Gelukkig is Singapore Singapore, en kun je hier alles krijgen. Zelfs sneeuw. Om half acht ‘s avonds, bij het winkelcentrum, zegt het aanplakbiljet. Vol spanning gaan we op weg. Rondom een hoge kerstboom met veel lichtjes hebben zich al flink wat mensen verzameld. Singaporesen en expats zoals wij, die met nostalgische blik kijken naar de kerstboom tussen de palmen. Rondom staan machines opgesteld, beplakt met glinsterende sneeuwvlokken. Met andere ouders bespreken we wat gaat komen. Zou het daadwerkelijk sneeuw zijn? Net zulke machines staan immers ook langs skipistes, om lege plekken aan te vullen met echte sneeuw. Maar dan is de luchttemperatuur rond het vriespunt. Hier dertig graden hoger. De sneeuw zou smelten zo gauw hij de machine verlaat. We wachten af, luisterend naar vrolijke kerstliedjes. Steeds meer kinderen verzamelen zich voor de mysterieuze machines.

Opeens beginnen de machines te ronken. Ze braken schuim uit, dikke lagen schuim. De kinderen kijken verbaasd toe. Dan snappen ze het, en duiken erin. Tussen bergen bubbels zijn we al snel Tijm en Linde kwijt. Hoofdjes met haren in alle kleuren rennen rond en hebben sneeuwpret in dunne shirtjes en korte broeken. Er wordt gegooid, gegleden, gesmeerd en papa ingezeept. Letterlijk. Ietsje later, als de lawine schuim op de vloer begint te zakken gaan meer machines ronken, deze keer omhoog gericht. Tegen de donkere tropenlucht spuiten dikke, witte vlokken omhoog. In draaiende vlagen dwarrelen de ze rond en dalen neer op de kerstboom, onze hoofden, tassen, camera’s en de palmbomen. Iedereen juicht. Kinderen worden hoog opgelicht in de wervelende massa schuim. Er wordt gesprongen en gedanst.

We hebben geen droge kleren bij ons en rillen nat terug in de kille airconditioning van de bus.
‘Zie je wel dat er ook sneeuw is in Singapore?’ zeg ik tegen Tijm.
Hij grijnst. ‘Het was geen echte sneeuw, hè mama?’
‘Nee,’ knik ik.
‘Het was schuimsneeuw,’ giebelt Tijm, ‘in Singapore hebben ze schuimsneeuw.’
‘Maar schuimsneeuw is ook leuk, toch?’
Ja, juichen Tijm en Linde in koor.

‘Mama,’ vraagt Tijm weer.
‘Ja?’
‘Wanneer gaan we een kerstboom kopen?’
‘Zaterdag,’ beloof ik. ‘Een echte. Mét priknaalden.’



Een ongelofelijk verhaal? Kijk op mijn facebookpagina voor de foto's!

dinsdag 4 december 2012

Vrij verdwalen


Drie maanden Singapore doorkruisen met taxichauffeurs die de weg weinig beter kenden dat ik had me er al een beetje, maar bij lange na niet voldoende, op voorbereid: de weg vinden en berijden in Singapore. Zelfs de tomtom heeft moeite met het ondoorgrondelijke wegennet van Singapore.

Iemand aan de overkant van onze straat is zo ver weg als iemand kilometers verderop, want de weg waar wij aan wonen is breder dan de meeste snelwegen. Acht, tien of op zijn wijdst zelfs twaalf banen breed. Rijd ik het hek van ons complex uit, dan moet ik naar links. Is mijn bestemming echter rechtdoor of rechtsaf, ook dan moet ik naar links, dan snel weer links, slingerend door een woonwijk linksaanhoudend, invoegend op een andere drukke, brede weg tot ik vijf minuten later weer thuis ben, maar dan langs de zijkant aan kom rijden en de weg rechtdoor of rechtsaf kan nemen. Wil ik deze omweg niet nemen dan zal ik linksaf en rechtdoor moeten gaan, om illegaal bij de markt, of legaal bij het volgende kruispunt een kilometer verderop, een Singaporese U-bocht te maken.

Deze U-bocht is fundamenteel voor rijden in Singapore. Maar al te vaak rijd je je doel aan de rechterkant van de weg voorbij en moet je mopperend doorrijden, hopend dat er zich snel een mogelijkheid aanbiedt om te draaien. Een legale liefst. Heel naïef dacht ik dat, net als in Europa, draaien mag zolang er niet aangegeven staat dat het niet mag. Niet waar. Het mag alleen, bleek, als er aangegeven staat dat het wél mag. Dat verklaarde meteen het boos kijkende meisje, dat laatst mijn twijfelende wachten, schuin over de weg bij een stoplicht, bozig vastlegde op haar smartphone. Singaporeans houden zich graag aan regels. En houden niet van buitenlanders, die dat niet doen.

Heb je eenmaal het principe van rijrichting en U-bocht begrepen dan moet je de volgende, essentiële vaardigheid  leren beheersen: het voorsorteren. In de drukke chaos van krioelende taxi’s, bussen en auto’s wordt op het laatste moment van baan verwisselen niet in dank, maar in getoeter afgenomen. Ver voor de kruising moet je bedenken welke baan de beste kans geeft op aanbelanden op de juiste weg. Hierbij moet je niet één, maar een paar afslagen vooruit denken. Een gemiste afslag levert kilometers omweg op. Ondanks duidelijke borden en pijlen op het wegdek ga ik regelmatig, in blinde paniek, op een kruising in de fout. Er kan nog meer fout. Terug naar huis moet ik niet in de tunnel onder het viaduct belanden. Deze komt precies bij ons hek weer boven. Een bocht, die je net niet haalt, zodat je de eerder omschreven kilometers omweg opnieuw moet maken.

Tijdens het rijden breekt koud zweet me regelmatig uit. Ik heb talloze verkeersregels overtreden, de meesten mij onbekend. Ik heb al een parkeerbon op mijn naam en een kras op mijn bumper. Naar school rijden gaat tien minuten sneller dan weer naar huis. Ik verdwaal met de regelmaat van de klok. Ik vervloek bewegingloze files. Maar ik geniet. Van rijden, dwalen, door deze geweldige stad. Elke keer dat ik mijn weg kwijtraak leer ik er nieuwe kennen. Met of zonder gillende kinderen veilig vastgesnoerd in hun stoelen. Rijden in Singapore? Een fantastisch avontuur!

maandag 19 november 2012

Hij kom, hij komt… ook hier

Op de kade, in de brandende zon, heeft zich een kleurige mensenmassa verzameld. Ook wij wurmen ons ertussen, naar een mooi plekje vooraan. Gelukkig vinden we er een, bij het water, achter het hek. We kijken uit over de jachthaven. Het knalblauwe water en de witte schepen, achter de pier wiegen wat palmbomen. Een heel gewoon tropisch tafereel. Op de pier gaat het er anders aan toe. Over een verhoging bij de jachthaven rent een meneer met een paarsblauwe hoed in de vorm van een boot. Hij roept, gilt, zingt. Hij zweet. Ook de zingende mensenmassa wist zich het voorhoofd af. Wat is het heet. De kinderen, in bonte mutsen en rode mantels, lijken weinig last te hebben. Ongeduldig rennen ze rond.

We wachten. We turen het water af, of kijken naar de druk pratende meneer. Een kindje is zijn ouders kwijt. De boot is vast de weg kwijt. Dan schalt er muziek door de haven.  We zingen, we springen, we zijn zo blij. Ongeduldig rekken we onze halzen. We zingen over donkere nachten en lelijk weer, en we denken aan hagel en wind, aan rijp op het gras en die zwarte, koude ochtenden waar je in het donker naar school fietst. Intussen hamert de zon op onze hoofden en gutst het zweet in dikke stralen over onze ruggen.

Dan zien we, van om de hoek, een boeggolf de haven in rimpelen. We strekken onze nekken verder en jawel: hij komt! Op het dak van de boot dansen kleurige zwarte pieten, in warm fluweel, het zwart stroomt langs hun oren. Handen strooigoed scheren over het water. De goedheiligman en zijn knechten klimmen de kade op en de pepernoten vliegen rond. Grijnzend laat Tijm me de gevangen schat zien, vanonder zijn rode mijter. Linde, met gestreepte muts, heeft haar mond zo vol dat praten teveel is. Glunderend rennen ze rond, rapend en joelend. Zo’n intocht kenden ze alleen van tv. We verhuisden van Engeland naar de tropen en opeens zijn we terug in Nederland. Raar, maar ook weer niet. Ik geniet, want deze hete, bezwete intocht is voor mij precies zoals het hoort. In Maleisië, in Oman, ook waar ik vroeger woonde  voer de goedheiligman langs, altijd koel en waardig in de hete zon. Net als hier, in Singapore’s Keppel Bay. En dan door, in vliegende vaart, want over acht uur moet hij in Roermond zijn.  Gelukkig maar, dat zijn boot een speedboot is.

Een uurtje later, met vierhonderdvijftig kinderen in de airconditioned zalen van de Hollandse Club hebben we de tropen helemaal afgeschud. Het is, zoals het altijd, overal, is geweest. We wachten, weer, want de oude baas is onveranderlijk te laat. Hij was, per abuis, aanbeland bij de Japanse Club om de hoek. En genoot zo van de sushi aldaar, dat hij bleef lunchen. Er wordt gezongen, gestrooid en er zijn kadootjes.

Die avond lopen, Tijm, Linde en Jasmijn zorgelijk rond met hun schoenen. We hebben geen schoorsteen. De airco, stel ik voor, maar nee, die hangt aan het plafond. Ze kiezen voor de balkondeuren, geopend op een kier. De wortel en de sla liggen klaar in crocs en slippers. En we wachten weer af…

vrijdag 9 november 2012

Rustig vaarwater

Het water kabbelt lustig, het zonnetje schijnt. In een klein bootje tuffen we over het zeegat van Mandurah. Tijm, Linde en Jasmijn zijn om de beurt kapitein, sturend op schoot bij papa. De scheepsmaten zitten braaf op het bankje voorin.
De lucht is blauw, op een paar schapenwolkjes na, en het water voor ons leeg. ‘Wat een rust,’ verzucht ik, en strek mijn benen in de Australische lentezon. Dit is pas vakantie. Ik geniet van de stilte, tot een schel kwetterende meeuw rond ons bootje zweeft. Ik frons hem toe, en hij scheert krijsend weg.  
Niet veel later begint het.
 ‘Mama, ik heb honger.’
Ik zucht. Kunnen ze nou geen vijf minuten zonder eten? Gewoon genieten van de frisse buitenlucht?
‘Nee, nu even niet. We hebben net gegeten.’
Jasmijn rommelt door de tas.
‘Afblijven!’ snauw ik.
Ik spreek mezelf toe. Rustig blijven. Genieten. Niet escaleren. Jij bent de volwassene. Ik adem diep in. De zilte zeelucht doet zijn kalmerende werk.
‘Kijk,’ wijs ik, ‘een pelikaan.’
Het werkt. Vijf hele minuten wordt er gestaard naar de grote witte vogel met zijn lompe snavel. Dan vlieg hij weg. Majestueus zeilt hij over de luifel van ons bootje.
Twee seconden later begint het weer: ‘Mahama.’
‘Ja?’
‘We hebben honger.’
Ik heb er geen zin in. Ik ben ook op vakantie. Ik diep wat mandarijnen uit de tas en deel uit. Zes mandarijnen verder is de trek niet gestild.
Jasmijn heeft de tas weer te pakken. Haar graaiende vingers halen alles overhoop. Beet! Triomfantelijk steekt ze een gele zak omhoog.
Tijm laat zijn kapiteinsplek bij papa in de steek en holt naar achter. Ook Linde komt aangesneld.
‘Bananensnoepjes!’ juichen ze.
Weer geef ik toe. Ik heb nog steeds vakantie.

Met volle monden en handen stuur ik ze weg. ‘Genoeg, ga maar weer spelen. Varen. Kapiteintje spelen. Whatever.’
Maar steeds komen ze terug. ‘Bananensnoepjes, mama. Ik wil snoepjes. Ik wil. Ik wil. Mahama.’
Jasmijn, die nog niet kan praten, steekt haar hand weer in de tas.
‘Nee,’ zeg ik streng. ‘Genoeg. We zitten lekker op een boot. Op een prachtige lagoon. Ga eens rondkijken. Kom. Wie ziet er een dolfijn?’
Maar het azuurblauwe water is strak en leeg.

‘Bananensnoepjes,’ roepen ze, ‘nee!’ roep ik terug, en ze zetten het op een krijsen.

Ik vloek, binnen en buitensmonds. ‘Jullie zijn werkelijk, waar, on-ge-lof-e-lijk. We nemen jullie nog eens mee in een bootje, stelletje verwende snotapen. Je zit in een bootje, in Australië, op een prachtige lagoon. En het enige wat jullie kunnen doen is zeuren en zaniken om bananensnoepjes. De volgende keer blijven jullie gewoon thuis. Dan sluiten we jullie op in jullie kamer, met een zak bananensnoepjes. Dat vinden jullie leuker dan varen blijkbaar. Gaan papa en ik lekker samen in de boot.’

Het gekrijs zwelt verder aan, en het idee wordt steeds aantrekkelijker, lijkt steeds uitvoerbaarder. Ik knijp de zak in mijn hand stevig dicht, en overweeg het ding overboord te gooien. Op is op en weg is weg. Maar zolang het snoep in deze boot is zullen we geen rust hebben.

Kinderen, werkelijk waar. Doe mij maar het kalmerende geluid van schetterende zeemeeuwen.

woensdag 31 oktober 2012

Overstag

Ik vond het wel een mooie gedachte, autoloos zijn. Stoer. Goed voor het milieu. En de portemonnee, want op dit overbevolkte eiland worden de wegen leeg, tenminste iets leger, gehouden door auto’s duur te maken. Heel duur.
We namen ons dus voor het zonder te doen. De kinderen worden door de schoolbus opgehaald en weer thuisgebracht. Ook het openbaar vervoer is uitstekend in Singapore. We wonen tussen verschillende bushaltes, en op minder dan vijfhonderd meter van twee metrostations. En voor waar geen bus of metro komt is er de taxi, die juist wel heel betaalbaar is. Drie of vier flinke ritten per dag zijn nog altijd goedkoper dan een eigen auto.

Een bus klinkt fijn. En dat is hij ook, als ik alleen reis. Maar wie zonder ongelukken een kleuter, een peuter, een dreumes, drie steppen en een buggy de hoge treden van een bus weet op te hijsen en tegelijkertijd met drie verschillende chipkaarten weet af te rekenen, en dit alles voor de bus weer vertrekt, verdiend wat mij betreft een medaille.
Nadat je dan de bus binnen gezwoegd bent komt de volgende uitdaging; voor hij gaat rijden (over het algemeen net als jij je voeten van de treeplank haalt) alle kinderen, steppen en buggy’s in veiligheid brengen voor ze door de hotsende bus heen schuiven en buitelen. Halverwege de rit heeft de dreumes, die je uit zelfbescherming stevig in de buggy hebt vastgesnoerd, genoeg gehad en zet het op een brullen. Terwijl jij met je ene hand de buggy op zijn plek houdt, met de andere jezelf in balans aan een paal, en je voeten de steppen vastklemmen, dwaalt je ene oog dat niet bezig is de peuter en kleuter op de achterste bank in de gaten te houden naar je tas, en puzzelt hoe je dat doosje rozijntje uit de tas, in de handen van de dreumes zou kunnen krijgen. Totdat je je realiseert dat je in Singaporese bussen, onder bedreiging van zware straffen, niet mag eten. Is iedereen eindelijk veilig en tot rust, dan ben je er, en mag je de oefening in omgekeerde richting herhalen. Op de stoep aangekomen tel je vlug je bezittingen en hoopt geen tas, kind of step in de wegrijdende bus achter te hebben gelaten.
De metro reist gemakkelijker. Maar die komt niet overal, en in de verzengende hitte dan wel tropische moesson is zelfs vijfhonderd meter te ver lopen voor drie kleine kinderen.

Dus nemen we maar weer een taxi. Die is dan wel goedkoop, komt overal en voor de eigen deur. Maar zie er maar eens een te krijgen in de spits, tijdens zware regen of op afgelegen plekken. Heb je er eenmaal een dan kun je aan een weinig aangename rit beginnen. Een peuter en een kleuter zonder stoeltjes laten vervoeren door op zijn zachtst gezegd als idioten rijdende Singaporezen is niet bepaald veilig, zeker niet met een dreumes die de hele taxi door klimt en krijst. Ook om de weg te vinden zijn ze weinig nuttig, want de gemiddelde taxichauffeur kent de wegen van Singapore slechter dan ik. Zonder van tevoren nauwkeurig uitgeplozen routebeschrijving kom je niet ver.

Kortom, we hielden het nog geen drie maanden vol. Sinds een paar dagen zijn we de gelukkige eigenaars van een zwartglanzende bolide. Net op tijd voor het regenseizoen.

maandag 22 oktober 2012

Seizoenen op z’n kop

We gingen een weekje ‘down under’. We stapten in het vliegtuig en ruim vier uur later landden we alweer. Het was vroeg, heel vroeg, in de ochtend. We lieten de ingeblikte lucht van het vliegveld achter de schuifdeuren, en snoven onze eerste Australische lucht op.
Mijn vermoeide lijf veerde meteen op. De lucht prikkelde mijn neus als frisdrank. Na de bedompte, warme lucht van Singapore vol stadsviezigheid was de geur van West Australië een letterlijke verademing. Met elke teug voelde ik mijn longen groeien. Ik proefde nieuwe, spannende smaken. Die van de Australische Bush. Eucalyptus, Peppermint Tree, en andere vreemde planten mengden zich tot een verkwikkend zoet bouquet. Mijn lijf was minder enthousiast dan mijn neus, en rilde. Zeventien graden, gaf de thermometer van onze huurauto aan. Maar het was nog vroeg, dacht ik hoopvol. Inderdaad zag ik in het uur dat volgde de temperatuur langzaam oplopen. Om hem daarna met elke kilometer weer te zien dalen, tot een regenachtige vijftien in Margaret River, onze vakantie bestemming. Hier waren we niet op gekleed. We hadden geen jassen bij ons.

Oktober is de Australische lente. In een klimaat van milde winters en hete zomers de lekkerste tijd van het jaar, zegt men. We hadden voor vertrek het weer in Perth bekeken, ruim vijfentwintig tot dertig graden, en zonnig. Daar hoefden we onze winterspullen dus niet voor uit de berging te halen. Onvoorbereid hadden we geen idee van de onbetrouwbaarheid van het Australische weer. Vier seizoenen in een dag. De wijnstreek Margaret River staat bekend als koele oase, vijf tot tien graden kouder dan Perth.

Maar we lieten ons niet kisten. We trokken al onze kleren in laagjes over elkaar aan en trokken erop uit, want de Australische lente is prachtig. Langs de kust met zijn azuurblauwe zee en parelwitte stranden bloeiden ontelbare geurige struikjes. Regelmatig brak de zon door en konden we ongelimiteerd genieten. Waar we in Singapore zo snel mogelijk de schaduw opzoeken als de koperen ploert zich laat zien, konden we ons hier eindelijk weer eens baden in zijn gouden stralen. Gelukkig had onze bungalow op de boerderij een houtkachel, en stookten we ook de avond warm.

Australië, een heerlijk land.  Vreemd wel, het einde van de wereld opeens zo westers. Rijdend door groene velden vol Friese koeien waan je je in Nederland, tot er een kangoeroe uit de bosjes hopt en je je realiseert dat die bomen geen lange rijen ondenkbaar ijle populieren, maar eucalyptussen zijn.
De sfeer is eerder Amerikaans, een van immigranten en pioniers. Van ruige natuur en saaie steden. Maar veel meer ontspannen, zorgen zijn voor morgen, nu gaat de barbecue aan. Het eten is zoet en vet, of juist diet en lite, toch zijn veel mensen te zwaar. De Engelsen namen de drank mee en de Australiërs brachten drinken tot nieuwe hoogten. Op zoek naar brood passeerden we ettelijke ‘drive-thru liquor stores’, maar de supermarkt bleef onvindbaar.

De vriendelijke mensen, de overweldigend prachtige natuur, de sprankelende lucht. Australië was geweldig. Nu ademen we weer de muffe, hete lucht van de eeuwige zomer in Singapore. Al ruikend weet ik: Er zijn ongelofelijk veel mooie plekken op de wereld, en ik wil ze allemaal bezoeken. Maar na twee maanden is Singapore al echt thuis. 

donderdag 4 oktober 2012

Het luizenleven


Al waren de afgelopen maanden stressvol met de verhuizing en de nieuwe school, de expatvrouw in Singapore heeft natuurlijk feitelijk een luizenleventje. De kinderen worden opgehaald en thuisgebracht met de schoolbus, de was en het huis schoonhouden wordt gedaan door de hulp, die indien nodig ook oppast op kleinere kinderen. Als je wilt doet ze zelfs boodschappen en kookt. Er rest de expatvrouw weinig anders dan een lege dag volplannen met manicures, pedicures, Javaanse massages en koffieafspraken. En winkelen natuurlijk, in een van Singapore’s witmarmeren shopparadijzen. Pas in de middag moet de expatvrouw aan het werk, om haar kinderen van speelafspraak naar voetbal, hockey, ballet, muziek of huiswerkles te taxiën. Letterlijk, want niet iedereen heeft een auto.

Natuurlijk is deze ‘expatvrouw’ een cliché. Natuurlijk bestaat ze wel, maar is de werkelijkheid vele tinten grijzer. Veel vrouwen werken, zorgen zelf, of doen andere nuttige dingen. En na twee maanden in Singapore worstel ík nog steeds om een minuutje voor mezelf te vinden. Het overgrote deel van de dag lijkt op de gaan aan winkelen. De supermarkt, de markt, het tuincentrum, of al die winkels waar ik, vaak tevergeefs, zoek naar bepaalde zaken waar in een gezin van vijf behoefte aan kan zijn. Haakjes voor schilderijen, een deurstop, een voetbalbroekje, balletschoenen, de juiste koelbox, glutenvrije sojasaus. Het is er allemaal wel, maar zie het maar eens te vinden. In Engeland kocht ik alles online, maar hoe de Singaporesen ook verknocht zijn aan hun elektronische gadgets, internet winkelen is hier niet aangeslagen. Ochtenden spendeer ik aan winkels afstropen voor knullige zaken. En als ik dan uitgeput thuiskom, komen ook net de kinderen thuis. En heb ik dus, na die twee maanden, nog steeds geen nieuwe bikini.

Er is echter één groot genot aan mijn zoektochten: ik doe ze alleen. Geen dreinende dreumes in mijn kielzog, die blijft bij de hulp. En dat maakt elk uitstapje, hoe suf ook, tot een heerlijke luxe. Alleen in de bus, alleen over straat lopen zonder achterom te kijken of vooruit te gillen. Alleen. Na vier jaar lang nog niet alleen naar de wc te zijn geweest kan ik er uitgebreid van genieten ongehinderd, in stilte, mijn boodschappenlijstje af te werken in de supermarkt. Een moederhand is gauw gevuld.

Op een dag krijg ik mijn kans. Tussen twee afspraken, een uurtje over. Te ver van huis om heen en weer te gaan en ik duik een winkelcentrum in. Drie schandalige kwartieren lang geef ik me over aan een goddelijke voetmassage. Met mijn ogen dicht probeer ik te ontspannen, en het schuldgevoel weg te drukken, dat ik hier gemasseerd lig te worden terwijl een ander op mijn kinderen past. Het beste moment om schuldeloos te ontsnappen is als de dreinende dreumes slaapt. Met mijn blonde peuterdochter duik ik een bikiniwinkel in. Glunderend passen we samen bikini na biniki. Zij geniet zichtbaar en ik ook, totdat ik een blik werp op de prijskaartjes, en de winkel uitkom met een nieuwe bikini voor haar, maar geen voor mij.

Misschien leer ik het wel een keer, een decadente expatvrouw zijn, en me zonder schuldgevoel over te geven aan de geneugten van het leven. En, wie weet, vind ik dan ook wel een keer die nieuwe bikini.

donderdag 27 september 2012

De grote prijs

Singapore is in de ban van de Grand Prix. In eerste instantie was de heisa rond het aankomende spektakel geheel aan me voorbij gegaan. Totdat Roel me mailt dat hij kaartjes kan krijgen, en of ik mee wil. Hij kent mij al langer, zegt er meteen bij dat hij anders wel met collega’s gaat. Maar. Ja. Toch. Met die lange Singaporese werkuren en borrels en diners na het werk klinkt een avondje uit met mijn man aanlokkelijk. Liever naar een lawaaiige race dan weer alleen thuis. Ik heb er zelfs zin in. Tijm niet, hij is boos. Hij wil mee, roept hij stampvoetend schreeuwend. Ik leg uit dat de Grand Prix niet zo geschikt is voor jongetjes van vier. Dat het niet om de Piston Cup gaat vanavond. Maar ik onderschat mijn zoon. De Grand Prix is dan wel aan mij, maar niet aan de Singaporese kleuters voorbij gegaan. Het is het gesprek van de dag op school. Pas nadat ik beloof dat hij volgend jaar echt, ja echt, wel mee mag, bedaart hij.

Het leuke, en ja, ik gebruik leuk in één zin met een ‘sport’, aan de Singaporese Grand Prix is dat hij op straat wordt gehouden. Niks saai stadion waar je zittend rondjes kijkt tot je er tureluurs van wordt. Nee, de coureurs racen door de straten van het centrum, langs alle attracties van de stad. Met de hoge gebouwen van het central banking district op de achtergrond rijden ze langs het stekelige Esplanade-theater, het reuzenrad, de torens-met-surfplank-erop van Marina Bay Sands, en de kaden, waar de Merlion, half leeuw half vis, zijn water spuugt naar bootjes vol toeristen. Een heerlijke plek voor een avondwandeling, want de Singaporese Grand Prix vindt ’s avonds plaats.

Genietend van de zwoele avond lopen we naar het Grand Prix terrein. Opeens komt uit de verte een bulderend gebrul aanzetten. Het zoeft langs, over de brug boven ons, en verdwijnt suizend om de hoek. Na een paar seconden rust dendert de volgende explosie langs onze oren. Mijn oren tuiten al voor we het terrein op zijn. Aan alle kanten worden ons oordopjes te koop aangeboden. Kijkend van een tribune zien we amper meer, de raceauto’s suizen in snelle flitsen voorbij. Je hoort ze lang voor je ze ziet. Zoef, vroem, en weg zijn ze, tot de volgende zich aandient. Razendsnel. En dit is nog maar de warming up.

Het publiek rekt de halzen uit om het beter te kunnen zien. Elke keer als het geluid om de bocht aanzwelt steken honderden armen smartphones, camera’s en tablets omhoog. Men knipt, kijkt op het scherm, en vloekt tegen een plaatje van een lege weg. Wij lachen, en lopen verder over het terrein. Een race is al lang niet alleen maar een race. We zouden op ieder festival kunnen zijn. Er is muziek, theater, artiesten van over de hele wereld treden op in de pauzes tussen het lawaaigeweld. Ik geniet. De sfeer is gemoedelijk en gezellig, ondanks het lawaai. Groepen vrienden, gezinnen, iedereen is komen kijken. Een groepje blonde jongetjes zit stilletjes, met grote oordoppen op, de race te kijken op een groot scherm. Zo blond, dat kan niet anders en jawel, van dichtbij herken ik een klasgenootje van Tijm. Volgend jaar mag hij mee. Écht.

dinsdag 18 september 2012

Singapore in 500 woorden

Schrijven over Singapore is moeilijk. Niet omdat er niets te vertellen is. Integendeel. Ik weet niet waar te beginnen. Om elke straathoek zie je nieuwe facetten van deze wereldstad, deze Aziatische smeltkroes. Elke wijk is anders. Elke wijk is verrassend. Oost en west sluiten naadloos op elkaar aan, lopen door elkaar heen, overvloeien heen en weer. Ik begin maar bij het begin. Loop ik aan de ene kant mijn huis uit dan loop ik voorbij de bouwwerkzaamheden waar Indiase bouwvakkers me met een guitige glinster in de ogen toegrijnzen, in de brandende tropenzon werkend aan een nieuwe luxe torenflat voor bemiddelde Singaporezen. Na de bouwput komt de food court, met zijn tentjes vol eten uit alle windstreken, waar bouwvakkers lunchen naast westerse huisvrouwen met hun boodschappen. Langs de geurige kraampjes van de markt slenteren Filippijnse en Indonesische dienstmeisjes en scharrelen Chinese omaatjes en Maleise tante’s. Arm en rijk vullen hier voor een prikje hun tassen met fruit, groente, vis en vlees. Verder door, langs Chinese winkels zo klein als een garage, waar alle huishoudelijke benodigdheden die je ooit nodig zou kunnen hebben hoog opgestapeld liggen, loop ik langs de HBD flats, de vrolijk blauw en geel geverfde blokkendozen die de sociale woningbouw vormen voor alle minder rijk bedeelde Singaporezen. Nog iets verder en ik duik de MRT in, de Singaporese metro. Glimmend zilveren roltrappen zoeven me de koele gangen in, hypermodern, strak en onvoorstelbaar schoon en fris. Een halte verder stap ik uit, om me naar boven te laten rollen naar weer een andere wereld: de tropisch groene van de botanische tuin. Ik loop onder ruisend loof, langs meertjes, fruitbomen. Daar, onder een eeuwenoude boom doe ik mijn yoga, begeleid door een krijsend koor van cicaden en papegaaien. Naast ons yogaklasje zwaait een groep Chinese bejaarden zachtjes heen en weer in het ritme van de Tai Chi. Als ik verder door zou lopen zou ik bij de kindertuin komen, vol klimrekken, spetterende fonteinen en weetjes over planten. Maar moe en bezweet ga dezelfde weg terug, via oost en west weer naar huis.

Loop ik de andere kant mijn huis uit dan kom ik in een wijk vol condominiums. Hoge hekken onttrekken de tuinen aan het gezicht en ik mis het straatleven van de markt en de HBD’s. Hier leven de mensen binnen, in airconditioned huizen met dichte ramen en aan zwembaden onder koele bomen. Bij de bushalte gaan de bussen naar Orchard Road, waar je alles kunt kopen zover je credit card strekt, Armani, Prada, Zara en H&M. Maar ik loop door, langs het tankstation en de kerk, naar Holland Village. Een gezellig uitgaanswijkje, geliefd bij expats en toeristen. Je eet er Thais, Mexicaans, Japans of Libanees. Je kunt er snuffelen in souvenirwinkeltjes of de ijskoude Cold Storage, de supermarktketen die al ruim tachtig jaar de Britse expat voorziet van producten van thuis.

En zo slingert Singapore door, van luxe flats naar gemoedelijke HBD’s, van groene parken naar rijendikke snelwegen, van oosterse markt naar glimmende supermarkt, van brandende hitte naar ijzige airconditioning. Van grove industrie en havens naar de bankiers in strakke pakken. Van modern design naar fijne Aziatische antiek. Er is voor elk wat wils. Het is schoon. Het is veilig. En ik woon er middenin. 

donderdag 13 september 2012

Boxville


Hij woont hier net twee weken, vertelt het jongetje me in de speeltuin van ons nieuwe condo. Iets langer dus dan wij. Het jongetje is duidelijk op zoek naar nieuwe vriendjes. Tijm, normaal altijd om vriendjes verlegen, heeft het te druk. Hij zeilt rond met grote, tropische bladeren geprikt op takjes. Jasmijn en Linde balanceren gevaarlijk op het klimrek. Tijm blijft na aandringen wegrennen, dus maak ik zelf een praatje.
Of we ook in Boxville wonen, vraagt het jongentje. 
Boxville, vraag ik?
Ja, Boxville. Na twee weken staat hun hele huis nog vol dozen. Hij vind het knap ongezellig.
O, lach ik. Ik schud mijn hoofd. Wij wonen hier pas vijf dagen, maar alles is uitgepakt.

Dozen maken me gek. Na elke verhuizing ga ik koortsachtig aan het werk. Die dozen moeten leeg. Een intercontinentale verhuizing is het allerergst. Niet alleen serviesgoed en speelgoed zit in dozen gepakt, álles is ingepakt. Om veilig vervoerd te worden in een zeecontainer worden de bank en de eettafel nog gewikkeld in meters papier en bubbeltjesplastic. Er werden dus geen meubels, maar grote witte pakken binnengedragen. Die allemaal, een voor een, moesten worden uitgepakt. Zelfs de prullenbak en de wasmand moesten we uit dikke lagen wikkelen. De mysterieuze witte pakjes bleven de trap maar opgedragen worden. Het leek wel Sinterklaas. Tegelijkertijd met de berg spullen groeide de laag verpakkingsmateriaal in de hoek van de kamer.

Maar nu, vijf dagen later, is er in de kamer geen doos meer te bekennen. Ook al was Roel de hele week weg op een conferentie. Dozen, ik moet ze wegwerken, sneller dan snel. Alleen op de slaapkamer staan er nog twee. Een met platen en fotolijstjes. En een met regenlaarzen, winterkleren en kleibeelden. De kasten zijn vol. Alle rommel die vroeger op zolder woonde, de kerstspullen, de slaapzakken die zo handig warm blijven tot vijf graden onder nul, de skikleren, ze zitten allemaal in de grote inbouwkast op Jasmijn’s kamer. In alle hoekjes gepropt, tot alles paste.

Het harde werk wreekt zich. Ik ben moe van een maand van huizen zoeken, schipperen tussen supermarkten, nieuwe scholen, taxi’s, bussen en verhuizen. Ik rol de weegschaal uit zijn witte papier, ga erop staan en schrik. Nu zie ik waarom de laatste weken mijn rokjes van mijn billen glijden als de kinderen eraan hangen. Er is vijf kilo af van mijn toch al lage gewicht.

Ik ben kapot, maar kan niet slapen. Mijn hoofd loopt over, in het donker draaien mijn gedachten door en door. In het holst van de nacht maak ik lijstjes in gedachten. Lijstjes wat te kopen, aan kasten, kisten en kratten. Aan meubilair voor op de balkons en het dakterras. Tropische planten in grote potten. Ik weet wel, ik moet rustiger aan doen. De boel de boel laten, en die laatste twee dozen vol. Gaan genieten van al het moois dat Singapore te bieden heeft. De geuren, kleuren en dat waar de stad beroemd om is: het heerlijke eten. Zodat die vijf kilo er snel weer aankomen en mijn billen veilig zijn voor de priemende blikken van voorbijgangers. Zodat ik jullie erover vertellen, lieve lezers, in de mooiste verhalen. Maar eerst ga ik uitrusten, want de zojuist bezorgde loungebank op het dakterras lonkt. Singapore is er morgen nog wel. En Boxville ook.

PS Ik weet dat ik foto's beloofd had. En ik heb ze gemaakt ook. Maar het kabeltje van het fototoestel is nergens te vinden, waarschijnlijk ligt het nog in ons serviceappartement. Nog even geduld dus...

woensdag 29 augustus 2012

Op jacht


Op jacht naar een huis. Dat is in Singapore, op zijn zachts gezegd, uitdagend. De oppervlakte van het stadsstaatje is weinig groter dan dat van Texel. Maar dit eiland heeft ruim vijf miljoen inwoners. Er is maar een manier om al deze mensen te huisvesten: de hoogte in. Niet alleen de flatgebouwen maar ook de prijzen zijn torenhoog.
Surfend over websites vol huizen gruwel ik. We hebben het budget van ons ruime, vrijstaande huis in Engeland verdubbeld, maar desondanks blijft het krap. Want wensen, die hebben we wel. Op de begane grond, veel buitenruimte, vier slaapkamers, binnen het bereik van de schoolbus en ondergrondse, op loopafstand van een markt en foodcourt, en fijne gemeenschappelijke faciliteiten voor de kinderen, dus een zwembad en speeltuin.
Al snel wordt het duidelijk dat dát, wat we willen, niet kan. Tenminste, niet voor ons budget. Met huizen die op papier geweldig lijken, blijkt altijd iets mis. Het zwembad ligt de komende maanden, of langer, opengebroken, de badkamers en keuken zijn smerig en gammel, het balkon is kleiner dan een eettafel of er is een gigantische bouwput naast de deur.
Al snel laten we wensen varen. De vierde slaapkamer gaat als eerste. Tijm en Linde zijn toch al gewend te delen, en de logees delen maar met Jasmijn. De begane grond, in Singapore de lastigste eis, wordt danig onder druk gezet. Een ruime selectie hekken, beschikbaar om balkons kindveilig te maken, knaagt langzaam mijn hoogtevrees weg, en ook hoger gelegen appartementen sluipen de lijst binnen.

Maar huizen zoeken is geen kwestie van lijsten of wensen. Het is een kwestie van gevoel. Ik loop het huis binnen en ik weet het. Ook al zijn er maar drie slaapkamers. Al is het twee trappen hoog, zonder lift. Zoals alle huizen die ik heb gezien is het niet perfect. Maar het is perfect voor ons. Tenminste, het meest perfecte dat ik heb gezien. Beneden een grote, ruime woonkamer en een fijn balkon. Boven drie riante slaapkamers met prachtige houten vloeren en inbouwkasten. Zelfs voor ik zijn laatste troef heb gezien heb ik het huis in gedachten al gehuurd.
Scheef glimlachend troont de makelaar me mee, een laatste trap op. Verbaasd loop ik mee, en mijn mond valt open als ik het heerlijke dakterras zie. Eerst nog een balkon, dan, om de hoek, een overdekte speel, lounge en relaxkamer, in de buitenlucht.

Ik ben verkocht. De badkamers waar sinds de bouw in de jaren tachtig niets meer aan is gedaan. De herrie en het stof van de bouwput verderop. Ik zie het allemaal niet. Ik zie alleen de uitgestrekte ruimtes, binnen en buiten, de sfeer, en het feit dat al onze spullen zullen passen. Ik zie de dat straten van het complex perfect zijn voor fietsen en steppen. Ik zie het gezellige speeltuintje en het zwembad met peuterbad.
Even later realiseer ik me de centrale ligging, de ondergrondse vlakbij, de geweldige markt en foodcourt om de hoek. En dat het vanaf hier vijfhonderd meter lopen is naar een leuk uitgaanswijkje.

Bij de tweede bezichtiging is ook Roel snel overstag, en twee weken en een soapserie later zijn we de gelukkige huurders van een maisonnette met dakterras. Nu de huisbaas ook het veiligheidshek heeft goedgekeurd voor het balkon en dakterras kan ik weer rustig slapen. Morgen ga ik winkelen. Ik heb een dakterras in te richten.