maandag 24 mei 2010

De koningin dineert

Aan het hoofd van de tafel zit de koningin in haar troon. Hoog torent de oranje zetel boven de stoelen uit. Vanuit haar verheven positie kijkt Linde neer op het plebs. Met zekere gebaren wijst ze haar bevelen. Lepel, nu. Vork. Ze trommelt ermee op tafel. Mama zet het bordje eten voor haar neus. Linde bekijkt het argwanend. Dan prikt ze voorzichtig een stukje aan haar vork. Een stukje garnaal. Trots zwaait ze de vork in het rond. Gelukt!

Kroonprins Tijm juicht haar toe, 'Linde heeft geprikt.'
Hij demonstreert hoe keurig hij het kan. Aan het puntje van zijn vork prikt hij een hele garnaal. De garnaal verdwijnt in zijn wijdopen mond. Snel prikt hij een nieuwe. Hij zwaait de vork met de geprikte garnaal voor Linde’s neus. ‘Kijk Linde, zo.’
'Goed zo Tijm,’ zegt mama, ‘nu jij Linde, eet hem maar op'
Vertoornd kijkt Linde mama aan. Wat een idioot idee. Ze trommelt weer met de vork op tafel. Dan zwiert de vork met een boogje naar de grond. Ze wijst hem na, oprapen mama!

Mama bukt zich en raapt de vork op. Ze prikt er een vers stukje eten aan. ‘Hier, lekkere zoete aardappel.'
Maar Linde haalt nuffig haar neusje op. Dat blieft de koningin niet. Ze kijkt naar het bordje en veegt het met een gedecideerd gebaar van tafel. Opgewekt kijkt ze het bordje na, dat ondersteboven op de grond beland. Ze lacht hardop. Ze lacht haar onderdanen uit. De koningin doet wat de koningin wil. Anders niet.

Mama snapt het. Ze haalt haar schouders op. Papa, mama en Tijm eten verder. Tijm eet wel zes garnalen en een halve champignon. Linde trommelt met de vork. Gooit de vork op de grond. Eist drinken, om het vervolgens met een snelle handbeweging op de grond te gooien. Mama kreunt en bukt. De nederige dienaar bukt en raapt op, bukt en raapt weer op. Linde lacht in haar vuistje.

Eindelijk zijn ze klaar met eten. Mama stapelt de borden op. Maar dat gaat zomaar niet. Linde protesteert met luide stem. Ze heeft honger. Ze wil eten. En snel. Mama prikt een stukje zoete aardappel aan de vork. Tevreden peuzelt Linde het op. En ze wijst. Meer. Nog meer. Als hare majesteit alle zoete aardappel verorberd heeft leunt ze voldaan achterover in haar stoel. En wijst weer. Nu mag er afgeruimd worden. En het dessert geserveerd. Graag.

donderdag 20 mei 2010

Ei bak

Ik sta bij het fornuis en roer in een pan tomatensaus. Tijm schuift een stoel bij, gluurt over de rand, en merkt op: ‘Eten kook.’
‘Ja,’ beaam ik.
‘Tijm ook eten kook,’ commandeert hij, ‘Tijm help.’
Ik dirigeer Tijm weg bij het vuur en geef hem twee kleine pannetjes. Een steelpannetje en een koekenpannetje. Tevreden knikt hij. ‘Tijm zijn pan.’

Ik kook verder. Tijm ook. Na een tijdje laat hij zijn kooksels zien. ‘Tomaat,’ steekt hij parmantig het steelpannetje vooruit. Erin liggen vier rode duplosteentjes. Dan laat hij het koekenpannetje zien. ‘Ei bak!’In het koekenpannetje liggen de ronde, geel plastic castagnetten.

De kleine kok pakt een houten lepel en roert geconcentreerd in zijn saus, het puntje van zijn tong tussen zijn tanden. Trots aai ik de kleine topkok over zijn bol. Die avond vertel ik enthousiast aan een vriendin over zijn creativiteit. Hoe hij alles maakt van duplo. Tomaten, flessen melk, en zelfs hele worsten bouwt hij. Hoe veel leuker dat is dan van dat plastic eten, waar hij op de crèche hele dagen mee rondzeult. Dat duplo veel meer de fantasie prikkelt. Mijn vriendin knikt beamend.

Een paar dagen later slenteren we over de rommelmarkt. Langzaam vult de buggy zich met de aangeschafte prullen. Het oranje retro-jaren-zestig tosti-ijzer dat vast onze stoppen zal doen doorslaan. De mooie geslepen waterglazen. De jaren veertig kinderboeken. De zachte jurk met groene blokjes. Tijm past er niet meer bij. Hij stuitert los over de markt. Tijm mag ook wat uitzoeken, beloof ik gul. Nadat ik hem met vereende krachten bij een grote radiobestuurbare auto, een elektrische trein en een machinegeweer weggesleurd heb rent hij opeens wijzend en gillend naar de overkant. ‘Ei bak!’ juicht hij.

Stralend staat hij bij een doos vol plastic etenswaren. Een gebakken ei. Frietjes. Erwtjes. Een hamburger en zelfs een dikke worst. En als klap op de vuurpijl een heuse fles ketchup. ‘Ketsjup,’ zegt Tijm en aait de fles liefkozend. Het door mijn zoon tegen zijn buik geklemde doosje moet vijftig pence kosten. Ik strijk mijn hand over mijn hart en in mijn zak, en diep de grote zevenhoekige munt op. Zuchtend overhandig ik hem aan de verkoper.

’s Avonds aan tafel heeft Tijm twee borden. Een met echt eten. En een met plastic eten. Het echte eten kijkt hij niet aan. Het plastic eten wordt met smaak verorberd. Wel zesentwintig keer. Bij het naar bed gaan is zijn honger nog niet gestild. Het gebakken ei moet mee naar bed. Als ik later op de avond bij hem ga kijken heeft hij het ei strak in zijn vuistje geklemd. Zijn gelukzalige glimlach verraadt waarvan hij droomt.

zaterdag 15 mei 2010

Het sokkenspel

Mama loopt de kamer binnen met een grote teil. Ze zet de teil op het kleed. Snel loopt Tijm naar de teil. De teil is vol met sokken. Tijm kijkt blij. Tijm is gek op sokken. Daar komt Linde aangekropen. Ook Linde is gek op sokken. Haar hand grijpt in de teil. Daar heeft ze een sok te pakken. Een oranje sok, met rode stippen. Hoepla, de sok zwaait door de lucht.

Tijm doet ook mee. Hij pakt een hand vol sokken. Omhoog gooit hij ze. Helemaal hoog in de lucht. De sokken fladderen weer omlaag. Terug naar de grond. Eentje niet. Eentje valt op Linde, op haar hoofd. Linde kijkt omhoog. Wat is dat nou? Ze ziet niets. Ze schudt met haar hoofd. Nee, nee, schudt ze. En nog een keer. Dan valt de sok eraf. Plof, op de grond. Ze pakt hem op en bijt erin. De sok is rood, met oranje stippen.

Mama heeft een idee. ‘We gaan een spelletje doen. Het sokkenspel. Wie doet er mee?’
Tijm wil wel. Mama legt het uit. ‘Kijk, allemaal sokken. Rode sokken. Blauwe sokken. Gele sokken. Sokken met strepen. Sokken met stippen. En sokken met beestjes. Van allemaal zijn er twee. We zoeken twee sokken die hetzelfde zijn. Twee bij elkaar. Deze is blauw, met rode streepjes. En die ook. Ik maak er een bolletje van. Ziezo, klaar.’

Tijm snapt het. Hij pakt een groene sok. Een groene sok, met een aap erop. ‘Van Tijm!’ roept hij uit.
‘Ja, goed zo,’ zegt mama. ‘Zie je er nog een?’ Tijm heeft de andere sok al. Nu maakt hij een bolletje. Hij propt de ene sok om de andere. Het zit niet goed. Hij propt wat meer. ‘Ziezo,’ zegt hij dan. Een sokkenknoedel. Hij geeft hem trots aan mama. Maar dan valt de knoedel kapot. ‘O jee,’ zegt Tijm. Het geeft niet. Mama doet het nog een keer. Nu is het een mooie bol.

Linde doet ook mee. Ze knoedelt haar sokken samen. ‘Niet goed,’ roept Tijm, ‘niet goed Linde.’
Linde kijkt verbaasd op. Is het geen mooie knoedel? Ze geeft de knoedel aan mama. ‘Kijk,’ mama houdt de sokken omhoog. ‘Deze is oranje met rode stippen. En die is rood met oranje stippen. Bijna hetzelfde, maar niet helemaal.’

Steeds meer bolletjes liggen er naast de teil. Nu wordt het moeilijk. Tijm pakt een grote sok. Een blauwe sok. ‘Van papa,’ roept hij. Hij kijkt in de teil. Er zijn er nog een boel. Maar alle sokken zijn blauw. Donkerblauw. Of zwart. Hij ziet het niet. Mama ook niet. ‘Die mag papa doen,’ zegt ze. En ze maakt een grote blauwe bol.

Nu is er nog één sok over. Een kleine witte sok. ‘Van Linde,’ weet Tijm. Maar waar is de tweede? ‘Kwijt,’ zegt Tijm. Hij steekt zijn handen in de lucht. Hij weet het niet. Alledrie kruipen ze nu over de grond. Ze zoeken. Achter de bank, en onder de stoel. Zelfs onder het kleed. Nergens zien ze een witte sok. Dan kruipt Tijm naar de gang. ‘Gevonden!’ roept hij blij.

zaterdag 8 mei 2010

Een

‘Lang zal ze leven,’ zingt de verzamelde familie in koor. In de armen van haar tante worstelt Linde ongedurig richting de taart, waar de kostelijk rode aardbeien haar toelonken. Wachten, Linde, eerst zingen. Eindelijk is het lied uit. Hoeraaaa. ‘Nee,’ trek ik Linde’s arm weg die al een aardbei te pakken heeft. ‘Eerst blazen.’ Haar ongeduldige geschreeuw dooft het kaarsje niet. Dan blaast Tijm mee en is het uit. Oma komt aanzetten met een kadootje maar het pakje wordt kordaat weggeduwd. Eerst de taart. Veel taart. Je wordt maar één keer één.

Het lijkt tegelijkertijd heel lang geleden en als de dag van gisteren dat ze bloot en glibberig op mijn buik lag, na drie keer persen en een zucht. Dat ze gulzig toehapte en het eerste uur van haar leven vastgezogen zat aan mijn borst. Totdat de verloskundige echt alles opgeruimd had en eindelijk wilde beginnen met het controleren en wegen van het kleine meisje. Dat kleine meisje met de donkere haartjes, diepblauwe ogen en het verfrummelde hoofdje.

Kleine meisjes worden minder klein. Nu heeft ze een gezellig bolle kop en een grote grijns met vijf hompjes tand. Haar steeds blondere piekhaartjes hangen steeds verder voor haar ogen. Die grote, immer diepblauwe ogen die steeds wijzer de wereld in blikken. En eigenwijzer. Mijn rustige, lieve dochter ontwikkelt een eigen willetje. Of zeg maar gerust wil. Krijgt ze haar zin niet dan zullen we het weten. Is ze klaar met eten dan schudt ze resoluut van nee, en maait in één beweging het resterende eten op de grond. Sinds ze het kruipen onder de knie heeft is het huis te klein. Naar buiten wil ze, de tuin en de zandbak in.

Binnen oefent ze achter de loopkar fanatiek tot ze het snel en soepel kan. Alleen de bocht om lukt nog niet. Dan moet mama haar omdraaien zodat ze weer verder kan, de kamer rond. Tijm snelt erachteraan op de brandweerwagen, maar ze is hem te traag, zodat er files ontstaan tussen de poef en de bank.

Trots kijk ik naar het kleine meisje, dat in haar mooie feestjurk die al een beetje te klein wordt, vrolijk rondkruipt tussen de visite. Haar kadootjes interesseren haar maar matig. Ze mag er toch niet mee spelen. De verjaardagsvisite wordt de hele middag door Tijm voorzien van kopjes thee, mét melk en suiker, uit Linde’s nieuwe roze theekopjes, gekregen van overgrootoma. Linde moet er afblijven. Ze vindt het niet erg. Met zoveel visite is er zoveel te doen. Met het inpakpapier spelen, op schoten klimmen, glimlachjes uitdelen en mensen bekoren. Ze blijft de allerliefste. De allerliefste Linde. Hieperdepiep, hoera!

donderdag 6 mei 2010

De boot en de gil

Ik heb een boot gebouwd. Een boot van groene steentjes. En één rood steentje. De boot vaart over het kleed. Daar komt Linde aangekropen. O, nee. Ze grijpt de boot. Ze trekt de blokjes uit elkaar. Ik schreeuw. Nee, Linde, nee. Mijn mooie boot. Ik trek hem uit haar hand. Het is míjn boot.

Linde schreeuwt het uit. Ze huilt en wijst naar mij. Daar komt mama aan. Ze kijkt boos. ‘Wat doe je Tijm,’ vraagt ze. ‘Pest je je zusje weer? Niet doen, geef eens terug.’
Nu gillen we allebei. Om het hardst.

Het is niet eerlijk. Het was mijn boot. Linde maakt alles stuk. Zusjes zijn stom. Dat schreeuw ik, maar mama hoort alleen maar gil.

Mama pakt me op en zet me in de studeerkamer. ‘Gil het maar uit,’ roept ze. ‘Als je klaar bent mag je eruit.’ Ik gil, en ik gil, en ik gil. Mama is stom. Mama is niet eerlijk. Ik gil zo hard dat ik vergeet waarom ik gil. Ik gil nog even door.

Waar blijft ze nou? Schreeuwend rammel ik aan de deur.

Dan komt mama kijken. ‘Ben je weer lief?’ vraagt ze. ‘Ben je weer stil?’
Ik snik hard en schud mijn hoofd. De gil hikt nog na in mijn buik. Toch mag ik eruit. Mijn boot ligt op de grond. Alleen. Ik pak hem op en geef hem aan Linde. Ik hoef hem niet meer. Daar is de bak met duplo. Van rode steentjes bouw ik een nieuwe boot. Een grote boot. Hij vaart over het kleed. En door de lucht.

Linde’s boot streept over de vloer. Daar komt ze weer aan. Nee, Linde, nee. Linde trekt aan de boot. Ik voel de gil weer in mijn keel. Hij borrelt omhoog, hij rolt door mijn mond. Daar is mama al. ‘Nee Linde, afblijven. Tijm was met de boot aan het spelen.’ Linde piept een hoge kreet, maar mama knuffelt het huilen weg. Ik pak mijn boot weer op. Míjn boot. Stilletjes vaart de boot verder over het kleed.