donderdag 29 april 2010

Kusjes

Een wijdopen mond buigt zich langzaam naar mijn gezicht. Erboven twee blije ogen. De mond wordt tegen mijn wang geduwd. Vol overgave leunt Linde als een happende vis tegen me aan. Trots lachen de ogen me toe. Linde kust mama. Mama’s hart smelt. Ik kus Linde terug. Nog een keer wil de mond. Het mag. Zo vaak ze wil. Kijk, zeg ik trots tegen de kamer, Linde kan kusjes geven.

Meteen moet Tijm laten zien dat hij het ook kan. Hij petst drie grote smakkerds op mijn linkerwang, rechterwang en voorhoofd. Dan pakt hij mijn hoofd tussen beide handen. Kus op mond, commandeert hij. Leg je aan een tweejarige uit dat zonen dat zo niet doen bij hun moeders? Welnee, je neemt de kus dankbaar in ontvangst.

Dan gaan we klapzoenen doen. Tijm kan het hard. Maar Linde ook. Smap, smap, smap, grijnst ze, terwijl haar ogen ons vragend aankijken. Moet het zo? Ja, zo moet het. Samen brullen we van het lachen. Wat voor kussen kunnen we nog meer? Tijm weet het. De vliegende kus. Hij blaast er een naar zijn zusje. Mis. Linde kijkt verbaasd om. Waar ging die heen? Ik blaas er een naar Tijm. Hij vangt hem en plant hem op zijn buik. Kus, constateert hij voldaan, hij aait over zijn buik, wrijft de kus in. Ik krijg er een terug. Netjes vang ik hem op het puntje van mijn vinger en zet hem op mijn wang.

Linde snapt het nu. Ze weet er nog een. De klap-smak-kushand. Haar hand gaat naar haar mond. Smak, klapt ze, en ze wuift de kus omhoog. Ze wijst en kijkt hem na. Hij vliegt naar het plafond. Tijm springt op en rent erachteraan. Daar komt hij, langzaam fladdert de kus naar de grond. Tijm duikt, en ja, hij heeft hem. Hij biedt hem mij aan op het plat van zijn hand. Blij aanvaard ik haar kus van hem.

Tijm blaast er nog een. Heel hard, hij stuitert van de muren. De kus is snel, zoeft langs Linde’s oor via de spiegel richting het raam. Richting de kier. Op het nippertje vang ik hem. Dan het is tijd voor de laatste kus. Die voor het slapen gaan. Slaap lekker.

maandag 26 april 2010

Een plek in de zon

Ik ben een nomade. Verwekt in de hete Arabische woestijn werd ik, bij gebrek aan ziekenhuizen ter plaatse, in Nederland geboren in de heetste zomer van de twintigste eeuw. Amper twee weken oud keerde ik terug naar huis, naar mijn woestijn. Toen we vele omzwervingen later terugkwamen in Nederland waren twee dingen voorgoed in mijn tienjarige wezen geëtst. Het rondzwerven en de zon.

Ik verhuis nog steeds, elke paar jaar, op zoek naar de zon. Of zoek ik toch iets anders? Want na bijna vier jaar in dit koude, natte land, gaat het onmogelijke gebeuren. We kopen een huis. Ons huis. Ons droomhuis. Huiselijk als ik ben, nooit eerder heb ik een huis bezeten. Ik vergelijk me graag met een slak, mijn huis draag ik op mijn rug. Waar ik ben, waar mijn gezin is, waar mijn spullen zijn, daar ben ik thuis. Huisraad heb ik namelijk wel. Veel ook.

Komt het door de kinderen? Was dit huis te mooi om waar te zijn? Was het gewoon een financieel gunstige beslissing? Of optie D, all of the above. Wie het weet mag het zeggen. Soms bekruipt me een kleine twijfel. Als we maar niet vastroesten, want op een gegeven moment moeten we toch verder, verder naar die zon.

Maar nu komt de lente eraan en ben ik vooral blij. Het beste van een eigen huis is namelijk de tuin. Tuinieren en rondzwerven gaan niet samen. Tuinieren kost tijd. Niet alleen tijd om op je knieën gravend onkruid uit te pluizen, maar ook tijd voor de planten om te groeien en bloeien en alles zo heerlijk vol te woekeren. Ik houd van een wilde, gezellige tuin vol bloemen. Dus nu het onze tuin gaat worden, en vorig weekend zo heerlijk de zon scheen dat ik mijn reuma amper voelde, togen we aan het werk.

We maakten van ons beukenbos weer een nette haag. We vochten met de klimop die van alle kanten onze tuin aanvalt. We maakten alle hoeken en gaten van de tuin dicht. Zodat we onze konijnen binnen, en vossen buiten houden. We maakten een hek om te voorkomen dat Linde zich kapot zou vallen op het houten trapje.

En vooral maakten we heel veel plannen. Plannen en dromen. Ik droom van een moestuin, en kippen. Roel van een mosloos grasveld. Tijm droomt van schommels en glijbanen en Linde van een oneindig grote zandbak. Voor alles is plaats in onze droomtuin.

Er is nog een klein risico, de huizenmarkt in Engeland is verraderlijk. Tot het allerlaatste moment kan de koop afketsen. Ik lig er niet wakker van. Ons droomhuis kunnen ze ons afnemen. Maar onze dromen nooit.

donderdag 22 april 2010

Van keutels, drollen en derrie

Als ouder van baby’s, dreumesen en peuters ontkom je er niet aan. Poep. In je vriendenkring ontstaat een duidelijk onderscheid tussen wie wel of geen kinderen heeft. Die laatste groep vertrekt walgend het gezicht als de ontlasting van het nageslacht ter sprake komt. Onsmakelijk! Ongehoord! Behoor je tot deze groep dan adviseer ik het lezen na deze zin te staken. De rest, jij dus blijkbaar, praat graag mee. Iedereen heeft zijn verhalen en anekdotes. Van de zwarte, teerachtige meconium, via borstvoedingsbrij, tot nette keutels. In alle kleuren van de regenboog.

Wat heb ik veel geleerd de laatste jaren. Dat groene poep betekent dat ze teveel voormelk drinken. Diaree met rare luieruitslag? Tandjes. Ik weet nog hoe ik ooit in paniek dacht dat Tijm wormpjes had. Nu weet ik beter. Bananen. Toen vorige week de crèche bezorgd rapporteerde over Linde’s inktzwarte smurrie. Ach, bosbessen. Al die kennis, over een onderwerp waarin ik jaren geleden nooit had gedacht, laat staan gehoopt, expert te worden.

Naast de theorie is ook praktijkkennis nodig. En uithoudingsvermogen. Gelukkig baart oefening kunst. Al blijft elke verschoning een gevecht. Zes handen zijn nodig om het worstelende lijfje van Linde in bedwang te houden. Bij Tijm is vooral snelheid vereist, voor het vangen. Als op de vraag ‘heb je gepoept?’ het antwoord heel hard wegrennen is weet een ervaren ouder hoe laat het is.

Toch twijfel ik, met al mijn expertise, soms nog. Ze poepen zo vaak. Wel vier tot zes keer per dag. Is dat normaal? Verteren lijken ze niet te doen, je ziet precies wat ze de dag ervoor aten. Hoef ik dat alvast niet meer na te lezen op het papierwerk van de crèche. Hé, rozijntjes. Maïs. Jammie, heb je worteltjes gehad?

Desondanks wordt Linde een mollige dreumes en schiet Tijm de hoogte in. Iets halen die darmpjes er blijkbaar toch uit.

Het juiste antwoord schijnt te zijn: alles is normaal. Ook de steeds andere substantie, dunne derrie of nette drol. De twijfel blijft nochtans knagen. Nadat we Tijm een half jaar met een tropische darminfectie hebben laten lopen weet ik dat deze bakerwijsheid niet altijd opgaat. Soms is het gewoon niet goed. Maar hoe je dat weet? Ik weet het niet. De dokter ook niet. Steeds waren de ingeleverde monsters, en dus mijn moedergeweten, schoon. En duw ik het geknaag diep weg.

Nu hoop ik maar dat ze snel zindelijk worden. Wat voor zwijnenzooi ze dan ook produceren, ik hoef het niet meer van dichtbij te zien. Doortrekken en wegwezen.

dinsdag 20 april 2010

De zee, de zee

Tot mijn knieën sta in het water. Een klein jongenslijfje klemt zich rond mijn middel. Bij elke golf omknellen zijn armpjes me strakker. Waar is het stoere mannetje gebleven dat vorig jaar als een kip zonder kop de zee in rende? Het jongetje dat, waar op het strand je hem ook neerzette, als een pasgeboren schildpadje zich omdraaide en in een rechte lijn op de zee afkoerste. Waar andere ouders naar wezen, toen hun, veel oudere, kinderen zich de woeste zee niet in waagden. Zie dat kleine jongetje daar. Kijk hoe stoer hij is. Hij durft wel!

Dat jongetje dat je dus geen seconde alleen kon laten op het strand, want met ruim een jaar was hij nog veel te klein voor de hoge golven. Nu is hij twee en heeft hij gevaar ontdekt. Heel verstandig.

De eerste dagen laten we het zo. Het is wel gemakkelijk. Er is genoeg te doen op het strand. In het zand is hij veilig. Maar dan mis ik mijn onverschrokken held op blote voeten te veel. Tijd voor een lesje zee.

Ik heb hem al spartelend opgepakt en de zee ingedragen. De golven spatten tegen mijn benen uit elkaar, spatten ons nat. Dát vindt Tijm prachtig. Hij is graag nat. Ik pak hem bij zijn middel en doop zijn tenen in het heldere water. Daar komt een golf. Hij schrikt. En lacht. More, mama, more. Steeds dieper doop ik hem in het water. Zijn korte broek is al flink nat. Hij schatert het uit. More, more zee. Ik glunder, mijn stoere mannetje is terug.

We lopen terug, naar de vloedlijn. Ik zet hem neer. Nu heeft hij de smaak te pakken. Hij stuitert door de branding. Zijn luier moet inmiddels uit elkaar knappen van het opgezogen zeewater. Papa lost me af. Ik ga babysitten, onder de parasol, waar Linde gewikkeld in een grote badhanddoek haar middagdutje doet.

Papa en Tijm bouwen dammen, rollen door de branding en het zand, en laten zich schoonwassen door de golven. En ik? Ik doe helemaal niets.

dinsdag 13 april 2010

Zand

Overal is zand. Aan onze handen, tussen onze tenen en in ons haar. En in Linde’s mond. Stralend propt ze handen vol naar binnen. Tijm drinkt het zijne met een rietje uit zijn plastic beker.

Ik voel het warm en zacht aan mijn billen en geniet. Zand is geweldig. Je kunt zoveel met zand. Je kunt er bergen, torens en huizen mee bouwen. Je kunt het in het rond strooien, of het juist langzaam door je vingers laten glijden. Je kunt gaan liggen in het fijne, fluwelige, droge zand, en je lichaam schurken tot het precies jouw vorm aan neemt. Maar zulke kalme, ontspannen bezigheden bekoren Tijm maar kort. Mama moet aan het werk.

We gaan rondjes rennen, met onze ploffende voeten door het hete rulle zand naar het koele harde, en weer terug. Linde blijft bij papa, kruipend onder de ligbedden en parasollen. Verlangend kijkt uit ze over het strand. Nog een jaartje, denk ik. Dan ren je mee. Maar we zijn al weer weg. Er is zand te bedwingen.

Ik zie een kuil, pardoes, in het zand. Een kleintje, precies op de rand tussen hard en zacht. Tijm en ik rennen ernaartoe en springen erin. Boem! Het past niet, we zijn te veel, de randen brokkelen langzaam af. Geen nood. Als ware Duitsers gaan we aan het werk. Met de handen, met de gekleurde bekertjes. Het voorbereiden van strandvakanties, daar zijn we niet zo goed in. Er komt deze keer geen extra schep voor onze collectie thuis. Nee. We improviseren. We scheppen de kuil dieper, het uitgeschepte zand verstevigt de randen. De kuil wordt een fort. We zitten veilig voor de wind.

Daar komt Linde aangekropen. Haar blauwgebloemde bandana piept over de rand. Eronder twee guitige oogjes en een toet vol zand. Ze probeert de muren van het fort te bedwingen, en langzaam brokkelt onze verdediging af. We geven ons over en ik graaf een ingang. Nu kunnen we eruit of erin, gelopen of gekropen.

De kuil wordt een boot. De blauwe, grootste beker het roer. De kleinere bekertjes de knoppen. De kleine kapitein voert het bevel. Streng berispt hij de lichtmatroos. Ze wil het want inklimmen, maar doet de boot instorten. Help, we zinken. De lichtmatroos wordt door papa afgevoerd naar het vasteland. De kleine kapitein en zijn maats repareren de schade en varen verder, de woeste baren tegemoet. Wat voor avonturen wachten ons?

vrijdag 9 april 2010

Op een tropisch eiland

Daar staan we dan, om 5 uur in de ochtend. Het lauwwarme water van de Caribische Zee speelt zachtjes met onze tenen. Mijn grote, blote tenen en de kleintjes van Tijm. Door onze haren waait een fris briesje. Achter me hoor ik Linde zachtjes kirren in de armen van haar vader. Ik denk, het was het misschien toch wel waard.

De avond ervoor twijfelde ik nog. Toen mijn zoon, na uren van opgetogen 'vliegtuig, vliegtuig' roepen, besloot dat hij er nu toch wel uit wou. Toen ik met een huilende baby op schoot in een bus zat te wachten tot onze chauffeur weer zou verschijnen en ons eindelijk naar ons hotel zou brengen. Wat voor ouder doet zijn kinderen zo'n vreselijke reis aan? Anderhalf uur trein, negen uur vliegtuig, het wachten tussendoor. Steeds stil zitten. Niet slapen. Omdat wij zonodig naar de zon willen.

Ongemakkelijk trek ik aan het feloranje bandje aan mijn pols. Ik had gezworen nooit zo’n bandje te dragen. Maar wie een week van tevoren een reis naar een tropisch eiland wil boeken, midden in de paasvakantie, kan niet kritisch zijn. En ach, het is wel gemakkelijk, toch, met kleine kinderen? Het resort achter me is stil. Ik hoor alleen de bladeren van de palmbomen die klapperen in de wind en het geruis van de golfjes. Nog minstens een uur voordat de eerste gasten zullen opstaan, om bij het zwembad hun handdoeken neer te leggen op de ligbedden en weer terug naar bed te keren. Nog twee uur voordat het personeel de weldadige ontbijtbuffetten zal uitstallen. Onze kinderen zijn al wakker.

Een paar uur later lig ik op een ligbed bij het zwembad. Ik kijk naar Tijm, die druk bezig is water te scheppen in zijn gekleurde bekertjes. Hij laat ze me trots zien. 'Mama, water!' Vlug vult hij ze, om het water van het ene naar het andere deel van het zwembad te dragen. Intens gelukkig. Dan kijk ik naar Linde, die door het zwembad rent in haar gele opblaasdrijfding. In het ondiepe, aflopende zwembad kan ze precies met haar teentjes bij de grond. Breed grijnzend vaart ze rond. Ik pak mijn boek, neem een slok van mijn versgeperste papaya-sap en rek me uit. Ik denk, het was het waard.

Ja, de rijk opgediste buffetten gaan snel vervelen. Ja, er zijn een heleboel dikke mensen die bergen eten opscheppen waar ik plaatsvervangend misselijk van word. Ja, het nietsdoen maakt me na een paar dagen hersendood. De beslissing of we die ochtend naar het strand dan wel het zwembad zullen gaan valt me steeds zwaarder. Maar het strand is idyllisch, de zee helder turkoois, de bediening ongelofelijk vriendelijk en het zwembad prachtig aangelegd. Je hoeft hier niets. Niet denken, niets doen. We eten, zwemmen, slapen. We spelen in het zand. Het is lastig, maar het went. De kinderen, en wij, wij genieten. We zijn op vakantie!