maandag 9 december 2013

Trouble in paradise



Singapore staat bekend als een van de meest stabiele en veilige landen van Zuidoost-Azië. Van de wereld zelfs. Des te groter was de schok dat rellen in onze rustige stad vanmorgen wereldwijd trending nieuws bleken.
Gisteravond laat werd per ongeluk een Indiase man doodgereden door een bus, in de wijk Little India.
Rellen
Vlak hierna viel een opgewonden en aangeschoten menigte de bus, de Singaporese chauffeur en de aangekomen reddingswerkers aan. Ruiten werden ingeslagen. Politieauto’s werden omgeduwd, brandende bierflesjes werden naar mensen en voertuigen geworpen. Een ambulance werd in brand gestoken. Bij de rellen waren minstens 400 mensen betrokken, achttien politiemensen raakten gewond, en 27 verdachten werden gearresteerd. Singapore heeft sinds de raciale onrusten in de jaren zestig van de vorige eeuw niet meer zulk geweld gezien. De regering roept op kalm te blijven, en niet te speculeren over mogelijke oorzaken van de rellen.
Boze reacties
Speculeren is uiteraard wat iedereen doet. Op de sociale media zijn filmpjes te zien waarop een woedende menigte de bus aanvalt waaronder de verongelukte man vastgeklemd zit. De ramen van de bus worden ingeslagen, en binnen een paar minuten is de straat veranderd in een gewelddadig schreeuwende, broeiende massa. Als er een paar busladingen riot-politie aangevoerd worden, stormt de woedende meute er op af. Reacties op dergelijke berichten liegen er niet om. Ondanks oproepen tot kalmte, laait de verwachte xenofobie op.
Gastwerkers
Op zondag komen in de wijk Little India foreign workers, of gastarbeiders, samen, mannen uit voornamelijk India, Pakistan en Bangladesh, die werken op een van de ontelbare wolkenkrabbers die in Singapore de grond uit schieten. Zondag is hun vrije dag, en als zoals bij veel mannen na een harde week werken vloeit het bier rijkelijk. Spanningen met de politie hangen al tijden in de lucht. De omstandigheden waarin de mannen werken zijn zwaar. Lange uren, onveilige werksituaties, bedompte slaapzalen, slecht eten, en lage lonen. Wie klaagt, loop het risico baan en dus verblijfsvergunning te verliezen. Contracten lopen voor twee jaar, en wie geen nieuw contract krijgt moet binnen een week het land verlaten.
Geweld niet ‘Singaporees’
In Singapore, waar de inkomensverschillen tussen de lokale bevolking en deforeign workers groot zijn, lopen onderhuidse spanningen op. Politiecommissaris Ng Joo Hee verklaarde dat alle gearresteerde relschoppers buitenlanders waren, en dat er geen Singaporese burgers van Indiase afkomst betrokken zijn geweest in de rellen. ‘Geweld, beschadiging van openbaar bezit, en rellen als deze zijn niet de gewoonte in Singapore.’
Kloof
De stadstaat Singapore heeft ongeveer vijf miljoen inwoners, van voornamelijk Chinese, Maleise en Indiase afkomst. Daarvan zijn ongeveer een miljoenforeign workers, tijdelijke werknemers uit landen als India en China. Alhoewel deze werkers vaak uit dezelfde landen afkomstig zijn als de voorouders van de Singaporese staatburgers, is de kloof tussen beide partijen groot.
De toekomst?
Het is te verwachten dat de maatregelen die getroffen worden na de ongeregeldheden van gisteravond streng zullen zijn. Wijkbewoners roepen op om openbaar alcoholgebruik aan banden te leggen. De politie roept op om foto’s, filmpjes en ander bewijsmateriaal in te sturen, om zo de betrokken tot de laatste man te kunnen opsporen. Veroordeelden kunnen lange celstraffen, stokslagen en deportatie verwachten.

Keep calm
Premier Lee Tsien Hoong veroordeelde in een Facebookpost de rellen als ‘zeer ernstig’, en beloofde dat er alles aan zou worden gedaan om de schuldigen met de volle kracht van de wet te straffen. Verder riep hij de Singaporeanen op kalm te blijven. De regeringspartij PAP (People’s Action Party) maakte tijdens een conferentie dit weekend, vlak voor de rellen uitbraken, een statement dat ‘Singapore een thuis moet blijven waar alle mensen, van alle rassen, in vrede en harmonie samen kunnen leven.’ Of dit ook geldt voor tijdelijke foreign workers zal nog moeten blijken.


Dit stuk verscheen eerder op www.lindanieuws.nl

foto: ANP

maandag 18 november 2013

De laatste mijl


De tyfoon Yolanda zette de Filippijnen op zijn kop. En ook de rest van de wereld. Als altijd bij een ramp van deze afmeting buitelen mensen en hulporganisaties over elkaar heen om hulp te verlenen. Geld wordt overgemaakt, spullen ingezameld. Maar bereiken deze spullen ook daadwerkelijk hun bestemming?

In de maalstroom na de tsunami werd duidelijk dat niet alle goedbedoelde hulp nuttig is. Liefdevol ingezamelde kleren werden soms door wanhopige chauffeurs uitgeladen langs de weg, om daar weg te rotten, simpelweg omdat ze nergers opgeslagen konden worden. Depots in havensteden en op vliegvelden puilden uit met gedoneerde goederen, die ietsje verderop zo ontzettend nodig waren. Voor veel mensen op afgelegen locaties haalt buitenlandse hulp net niet deze ‘laatste mijl’.



Goedgevulde supermarkten

Negen jaar geleden zat Arnout Mostert achter zijn bureau in Singapore, terwijl vlak om de hoek de tsunami toesloeg. Hij voelde zich hulpeloos, en wilde iets doen, meer doen dan overmaken naar Giro 555. Met twee vrienden vloog hij naar Phuket om te zien hoe getroffen mensen het beste geholpen konden worden. Tot hun verbazing troffen ze in Phuket goedgevulde supermarkten en pinautomaten aan, en hulporganisaties die moeilijk wisten waar te beginnen. Al snel hoorden ze van gebieden langs de noordkust, vergeten gebieden, die slecht te bereiken waren en waar filmploegen nooit waren geweest.



Op pad
Arnout en zijn vrienden huurden een paar pick-up trucks, en vulden ze met alles waarvan gezegd werd dat er behoefte aan was. Babyvoeding, drinkwater, eten in blik, medicijnen en, gruwelijk maar waar, een soort tijgerbalsem die mensen onder hun neuzen smeerden tegen de alomtegenwoordige rotte stank van de dood. Vanuit Phuket reden Arnout en zijn vrienden met volle trucks naar afgelegen vissersdorpen, hulp biedend waar mogelijk, en weer terug om voorraden bij te vullen. Op en neer zolang nodig. Via e-mail werd bij kennissen geld ingezameld. De kosten voor hotel en verblijf namen de vrienden zelf voor hun rekening.

Opnieuw in actie

Nu een nieuwe ramp zich voltrok in de regio, voelde Arnout dezelfde kriebels. Na het succes van de vorige keer wilde hij weer op pad. De eerste keer dat ik hoorde van zijn initiatief, was toen mijn man, een vriend van Arnout, me zijn toestemming vroeg een bedrag over te maken. Niet veel later ging Arnouts verhaal viral op Facebook. De hele Nederlandse gemeenschap in Singapore, en velen daarbuiten, sprongen bij met geld en inzet. De gymleraar van de Hollandse School kreeg een week vrij, en met hem namen ook andere Nederlanders het vliegtuig naar Cebu. Zoveel, dat in de loop van de week meerdere teams op pad kunnen gaan in de Filipijnen.


Samen met lokale vrijwilligers en medewerking van Filipijnse politie en leger wordt nu hard gewerkt om hulp te brengen op verre, vergeten plekken. Goederen worden ingekocht waar beschikbaar, en vervoerd in trucks, onder politiebegeleiding, naar die plekken waar nog geen hulporganisatie komt.


Het werk gaat door
Arnout vertelt ons over zijn werk op Facebook. Zo horen we over zijn problemen om trucks te huren, omdat het Canadese leger ze op het eiland waar hij zich bevindt bijna allemaal afgehuurd heeft. Over zijn pogingen om plastic zakken los te peuteren, zonder er een peso voor te hoeven betalen. Over hoe hij overal aangeklampt wordt om bouwmaterialen, omdat de schade aan woningen gigantisch is. Over hoe erg de schade op sommige plekken is, maar ook over hoe geweldig de inzet van de lokale bevolking is om mee te helpen aan initiatieven als de zijne.

Momenteel bevinden Arnout en zijn team zich op het eiland Panay, in het westen van de Filipijnen. Het plan is de komende dagen in de plaatsen Capiz en Estancia gaten te vullen op plekken die het Canadese leger, dat ook actief is in de regio, niet kan bestrijken.

Het werk van Arnout en zijn team is nog lang niet klaar. Wil je ook bijdragen, met geld, of in persoon?

Kijk hiervoor op Arnout’s Facebookpagina: https://www.facebook.com/arnout


 Dit bericht verscheen op de weblog www.LINDAnieuws.nl

maandag 14 oktober 2013

Stekende tijgers


Toen we van de zomer in Nederland waren zagen we tot onze verrassing een Aziatische bekende op het journaal: de tijgermug. Het land was in rep en roer.

Deze flink uitgevallen mug met zijn karakteristieke strepen kan namelijk nare virussen overbrengen. Zoals bijvoorbeeld dengue, een ziekte die in het Nederlands poëtisch ‘knokkelkoorts’ heet. Eén ding werd in het Nederlandse nieuws echter niet vermeld. Zo lang er geen mensen zijn die drager zijn van het virus, valt er niets over te dragen. De Hollandse paniek om de tijger mug was dus in onze tropische ogen overdreven.

Verder lezen? De rest van het stuk staat op Lindanieuws.nl. 
klik gauw hier om het te lezen!

woensdag 9 oktober 2013

Verhuisd!

Nee, we gaan niet weer verhuizen, we voelen ons best hier in onze jungle bungalow in Singapore. Maar deze blog verhuist, voorlopig althans, wel. Net als ik naar het buitenland.

Het bijhouden van verschillende blogs in verschillende talen is me te veel werk op het moment, en omdat jullie natuurlijk (natuurlijk?) allemaal heel goed Engels lezen, heb ik besloten deze K-meel blog voorlopig niet meer bij te houden.

Kijk dus snel op www.bedu-mama.com voor de laatste updates over ons leven in de tropen.




Zoals deze: Island Hopping, over ons laatste avontuur op het eiland Pulau Ubin.

Of deze, over de lol van autorijden in Singapore: In my car


maandag 23 september 2013

Chickenwatte?

Druk, druk, moeder van drie kinderen, probeert erbij te werken, enzo. Je kent het wel. En dan drie blogs bijhouden, twee dagen op kantoor, een boek schrijven, artikelen voor allerlei tijdschriften. Het wordt wat veel. Zeker omdat ik op het moment ook nog eens geveld ben door een tropische ziekte met een onuitspreekbare naam. Chickenwatte? Chikungunya, die dus.

Vandaar dat ik op het moment even deze blog een beetje verwaarloos. Want jullie, Nederlandse lezers, kunnen uiteraard goed Engels. Toch? In ieder geval beter dan dat mijn Engelse lezers Nederlands lezen... en de keuze was snel gemaakt. Wil je de laatste update lezen van ons leven, kijk dan op mijn Engelstalige blog www.bedu-mama.com, waar je kunt lezen over de aanvaring met de mug die op het moment mijn leven zuur maakt.

Lees je toch liever in het Nederlands? Kijk dan eens op de nieuwe website Lindanieuws, want ook daar zal ik van af nu regelmatig te vinden zijn, als een van de 'wereldwijven' die op lokatie verslag doen.
Hier vind je mijn eerste stuk, over de Formule 1 in Singapore, de race die heel de stad dit weekend op zijn kop zette. Zonder mij dan, want ik was ziek, en gaf de kaartjes aan onze hulp, die een geweldige avond had met een vriendin bij de Killers.


Tot snel! Hoop ik...

donderdag 12 september 2013

Spelend leren

De buurjongen cirkelt rond de patio. 
‘Mag Tijm buiten komen spelen?’
‘Natuurlijk,’ knik ik, en roep naar binnen, ‘Tijm, kom eens, je vriendje is er.’
Tijm’s hoofd steekt door de open deur.
‘Nee,’ schudt hij, ‘ik ben huiswerk aan het maken.
‘Ik denk dat je wel genoeg huiswerk hebt gemaakt,’ antwoord ik, ‘kom buiten spelen, het regent eventjes niet.’
‘Nee,’ roept hij terug, ‘ik wil meer huiswerk maken.’
Ik loop naar binnen, en tegenstribbelend sleep ik hem weg bij de computer.

In Nederland is het al vreemd genoeg dat een vijfjarige huiswerk heeft. Vijfjarigen leren door te spelen. Dat denk ik tenminste, al ben ik sinds de jaren tachtig niet meer in een Nederlandse basisschool geweest. Hoe dan is het de Engelse sectie van de Nederlandse internationale school, die als eerste met huiswerk komt. Tijm van vijf vind het geweldig. Met dit soort huiswerk verbaasd me dat niet. 




Het programma moet wel Amerikaans zijn. Samen loggen we in, en beginnen met de leesboekjes. Voor elk beluistert boek krijgt Tijm sterren. Voor elk zelf gelezen boek, meer sterren. Als we zijn lezen opnemen voor de juf, bonussterren. Alle vragen van de quiz goed beantwoord? Extra super bonus sterren. Terwijl hij sterren verzameld stijgt Tijm’s rang. Van private tot lieutenant-commander, is hij nu al captain. Met de verdiende sterren kan hij prijzen kopen. Om dat te doen moet hij een raket nemen naar een andere planeet. Voor duizenden sterren kan hij nieuwe planeten kopen. Maar dan moet hij wel stoppen met uitgeven. Op zijn eerste planeet heeft Tijm een kamer waar hij zijn aankopen kan opslaan. Hij heeft al een cactus die cakejes bloeit, een piraat-gorilla-robot, een rode bureaustoel, een oranje pluizig beest, een zwevende vierkante robot, een telescoop, en een gekke plant met ogen op steeltjes.

Wanneer Tijm wakker wordt, of uit school komt, rent hij naar de computer om meer sterren te verdienen. Hij leest, leest en leest. Een boek per week, beval de juf aan. De eerste dag, samen, werken we ons door het eerste level, vijftien boeken. De tweede dag, als ik niet kijk, leest hij het volgende level. Samen nemen we wat boeken op, en de juf en ik zijn onder de indruk hoe soepel mijn zoon leest in deze taal, die niet zijn moedertaal is. Die middag, als ik ben werken, leest hij nog een level weg. De volgende dag lezen we weer samen, en nu wordt het moeilijker. De verleden tijd, ate in plaats van eat, played in plaats van play. Bij zijn Nederlandse les leren ze net ‘ik ben’.

Ik reken uit, met een boek per week had het een jaar geduurd voor hij dit level had bereikt. Maar Tijm is niet te houden. En ik stel mezelf een vraag die ik nooit had verwacht: hoe zorg ik dat mijn zoon wat minder huiswerk doet?

woensdag 4 september 2013

De boom, deel twee

Zoals ik eerder vertelde zijn de grootste problemen in ons junglehuis niet van dierlijke aard. Vallende takken, prikkende bladeren, en, het meeste vervelende is het kleinste, de schimmels. 

Nadat ik de vorige poging van onze huisbaas om onze dak bedreigende mangoboom om te kappen naar huis had gestuurd, koste het slechts twee maanden van vriendelijke herinneringen, geïrriteerde e-mails en boze telefoontjes tot er versterkingen kwamen. Niet een, niet twee, maar vier Indiase mannen arriveerden, professioneel in dezelfde groene shirts en gele helmen. Ik had nog nooit een boom gekapt zien worden, en ging en eens goed voor zitten.

Ze begonnen met de boom uitgebreid te observeren. Wel tien minuten staarden de vier mannen naar de boom, vanuit alle hoeken foto’s makend met hun mobiele telefoons. Toen ontstond er een verhit debat. In het Tamil, en ik nam aan dat het ging om hoe het beste de klus te klaren, zonder dat de boom op ons net gerepareerd dak zou vallen. Er leek een probleem te zijn. De manager moest gebeld. Aangezien hun Engels weinig beter was dan mijn Tamil, duurde het even voor de kwestie opgelost was. Eindelijk waren we eruit. Er was hun verteld een omgevallen boom te ruimen. De onze stond fier rechtop. Nadat was vastgesteld dat dit toch echt de boom in kwestie was konden ze aan het werk. Gereedschap werd gehaald. 



Eerst moest er een touw aan de boom. Na verschillende tevergeefse worpen met een verzwaard touw, dat steeds ternauwernood dat net gerepareerde dak miste, schopte een van de mannen zijn laarzen uit en klom met een indrukwekkende snelheid de stam is, zo soepel als onze makaken dat doen. Toen het touw vast zat werd me duidelijk waarom er vier mannen nodig waren. Eén ging aan de gang met de kettingzaag, de anderen trokken aan het touw, om de boom de juiste kant op te leiden. Net voor de boom met een brullende kraak neer zou storten zag ik een rode sunbird neerstrijken in de kroon van de boom. In de wirwar van vallend groene blad die volgde raakte ik de rode flits kwijt. Het bulderende geluid van de neerstortende boomstam werd seconden later gevolgd door een knetterende donder in de lucht. 


Nu slepen ze de in stukken gezaagde boom in de stromende regen weg, terwijl ik onder mijn droge, onbeschadigde dak zit te typen. Maar ook ik heb werk te doen. Eerst, de kleumend natte mannen voorzien van hete koffie. Dan moet ik met een natte doek met bleek de volgende strijd aangaan. Die met de zwaarste tegenstander ooit: de schimmels, die in dit zogenaamd droge seizoen, dat natter is dan de moesson zou moeten zijn, welig tieren. De ontvochtigers die ik kocht maken een gigantisch verschil, ons huis ruikt niet langer naar een champignon kwekerij. Maar we moeten scherp blijven.

De terroristische zwarte stippen blijven oprukken, van alle kanten. Ik droom een leger bij elkaar, klein als mieren, gekleed in dezelfde groene shirts en gele helmpjes, die foto’s nemen met minuscule telefoons, en managers bellen voordat ze borstels tevoorschijn halen die zo klein zijn dat ze schimmels uit de kleinste hoekjes en gaten kunnen wegschrobben. Zucht. Dromen mag, toch?

donderdag 29 augustus 2013

Kukeleku

Na de eerste nacht in ons nieuwe huis wordt ik gewekt door het kukeleku van een verre haan. Leuk, dacht ik slaperig, de buren hebben kippen. Moeten wij ook doen. 

Later realiseer ik me dat de buren een grote hond hebben, eentje die succesvol de apen weghoudt van hun bescheiden bananenplantage. Deze zou nooit pluimvee tolereren op zijn erf. Ik moet de haan gedroomd hebben. Maar ik blijf hem horen, tot ik besef waar het geluid vandaan komt: de jungle. 

Internet vertelt me dat het gaat om ‘Red Junglefowl’, gallus gallus. In het Nederlands rode kamhoen, or bavinkahoen genoemd. Voor wie dit alles niets zegt: een wilde kip. Geen weggelopen verwilderde, maar echt wild. Dit hoen is de voorouder van onze huiskip. Mijn maag knort. Eindelijk, scharrelkip. 

Als we ze vangen, kunnen we niet alleen langer uitslapen, we hebben ook een verantwoord maaltje. Van eieren, bedoel ik, natuurlijk. Vrije uitloop eieren zijn niet te krijgen in Singapore. Verder lezend begrijp ik dat dat niet kan. De rode kamhoen is in Singapore een beschermde diersoort. En we willen geen bedreigde vogel bedreigen. 

Het duurt niet lang voor we de hoenen in vol ornaat te zien krijgen. Eerst moeder hen, met een sliert kuikens in haar kielzog. Ze is weinig opvallend. Een wilde bruinkleur, witte stippels op de borst. De kuikens piepen achter het hek, maar vluchten het groen in als ik, camera in de hand, dichterbij kom om ze dan maar in een plaatje te vangen.




De volgende dag zien we vader, onder de trampoline. Een forse, prachtige haan, zwaaiend met een lang, zwarte pluimstaart, koperen borst en op zijn hoofd een fiere rode kam. Hooghartig stapt hij door de tuin, pikkend in het gras. Als ik te dichtbij kom fladdert hij flapperend over de heg. Het kamhoen is schuw.

Voor een zeldzame, bedreigde diersoort zijn ze behoorlijk talrijk. De aantallen groeien. We zien ze bij de school, bij vrienden in een woonwijk. Net als hun bekendere nageslacht lijken ze het goed te doen in de buurt van mensen.

Het kamhoen inspireert mij. Ik begin te dromen van een dagelijkse toevoer van verse scharreleieren. De vrienden die ik ernaar vraag schudden hun hoofd. Dat kan niet toegestaan zijn in Singapore. Singaporesen hebben hun kip liefst schoon, koel, en verpakt in cellofaan. Of, beter nog, op een bord met rijst.

Een overheidswebsite leert me dat kippen houden wel degelijk mag, mits in een gesloten ren, zodat er geen contact is met de wilde achterneven. Er is angst voor vogelgriep. Gesterkt in mijn droom zoek ik door, op zoek naar fora, om van gelijkgestemden tips te krijgen, voor waar je hokken, voedsel, en vooral, levende kippen kunt krijgen. Ik vind weinig. Ik vind iemand die, vier jaar geleden, kippen te koop aanbod. Vijftig dollar per stuk. Hij is ermee gestopt.

Dan vind ik kwartels. Vijftien dollar pers stuk. De man die ze verkocht heeft geen idee hoe aan een ren te komen, maar wel advies over verzorging en voedsel.

Dus nu droom ik, niet over hanen, maar over kwartels. En ik lig wakker, piekerend over hoe ik een ren bouw die apen, slangen en peuters buiten houdt.

woensdag 21 augustus 2013

Thuis

We zijn in het park. Het is druk, en als altijd trekken onze blonde kinderen de aandacht. Waar ze vandaan komen, vraagt een vriendelijke oude man aan Tijm en Linde. Ik spits mijn oren, nieuwsgieriger naar het antwoord dan de vrager. Ik zie mijn kinderen twijfelen. Ik zie ze elkaar aankijken, en, zonder woorden, de verschillende opties afwegen. Onzeker antwoordt Tijm, Engeland, mompelt hij. Hij kijkt me vragend aan en ik knik. Het is een goed antwoord. Eén ervan.

De vraag wordt hen vaker gesteld, en ze geven steeds een ander antwoord. Het is een moeilijke vraag. Geboren in Engeland, wonend in Singapore en in het bezit van een Nederlands paspoort. Mijn eigen situatie is hetzelfde, nog lastiger zelfs, want ik heb in meer landen gewoond. Op hoe meer plekken je woont, des te minder kom je van een van die plekken vandaan.

Toen we naar Singapore verhuisden voelde ik me heel snel thuis. Was dat omdat het me aan Maleisië deed denken, een van de landen van mijn jeugd? Misschien, ook, maar ik denk dat een andere belangrijke reden is dat Singapore boven al een immigrantenstad is. Elke Singaporees kun je vragen hoe lang hij, of tenminste zijn voorouders, hier al zijn. Natuurlijk zijn er verschillen. Er zijn de ‘Singaporesen’ die officieel staatsburger zijn. Zij zijn van overwegend Chinese afkomst, gevolgd door grote groepen met een Maleise of Indiase achtergrond. Dan zijn er de expatriates. The rijkere ‘expats’, uit Europa, Amerika, Australië of Aziatische landen als Japan, China, Korea en Vietnam. Er zijn de ‘foreign workers’, minder goed bedeeld, komend uit landen als Indonesië, Sri Lanka, India of de Filipijnen. Expatriates kunnen bezoekers zijn, tijdelijk uitgezonden, of de meer geaarde ‘permanent residents’ die van plan zijn te blijven. En dan zijn er natuurlijk Eurasians, en anderen van gemengde afkomst.

Vergeleken met andere landen ben ik weinig mensen tegengekomen die vinden dat zij, omdat ze hier langer zijn, meer rechten hebben dan anderen. Singaporesen beoordelen mensen niet zozeer op hoe lang ze er al zijn, maar op hoe lang ze willen blijven. Hier alleen voor een paar comfortabele jaren als expat? Slechts een simpele buitenlandse kracht? Dan kun je je mening beter voor je houden. Maar als je hier wilt blijven, en kunt en wilt bijdragen, dan wordt je uiteindelijk deel van de smeltkroes die Singapore is.

Voor mij, de zwervende nomade, is het natuurlijk maar de vraag hoe lang ik kan en wil blijven. Geen baan, geen verblijfsvergunning, tenzij we de begeerde ‘permanent residency’ aanvragen. En over een paar jaar kan het bij mij weer gaan kriebelen. Gelukkig heeft Singapore een plek voor mensen zoals ik: een bloeiende expat scene. Misschien moet ik dat antwoorden als die irritante vraag weer komt? Ik? Ik ben een expat. Een eeuwige expat. Blij te leven in een stad waar ik niet de enige ben.

Het is eigenlijk een stomme vraag. Ik woon hier. Ik ben een slak die zijn huis op zijn rug draagt, gelukkig met mijn leven. Als ik naar mijn kinderen kijk, worstelend met dezelfde vragen als ik, besef ik maar al te goed. Het maakt niet uit waar ik vandaan kom. Ik weet precies waar ik thuis ben. Daar waar mijn gezin is.

maandag 12 augustus 2013

Acht weken

Acht weken duren lang. Acht weken van geen school, van drie kinderen thuis die vermaakt willen worden, acht weken waarin alleen tijd is voor het strikt noodzakelijke. Vooral als je ook nog eens net verhuisd bent voor die tijd, en er nog iets is wat de aandacht opeist: het nieuwe huis. Gelukkig was er in het midden ontspanning. Na drie weken van smog, strand, en werk en spelen in de tuin stapten we op het vliegtuig. Bestemming: Europa.

Wat me het meest is bijgebleven van die drie weken zijn de geuren. De geuren van Europa. De geur van mijn ouders tuin in de vroege morgen, wij net uit het vliegtuig, groen, fleurig en vooral zo fris. Fris, op die eerste dag, koel voor ons, half bewolkt en net boven de twintig graden. De geur van de Noordzee, die zo anders is dan die van de lauwe golven van Sentosa, waar saté en friet overheersen, en net zo anders als die van het hete zand van Azië’s meer verlaten stranden. Die op hun beurt weer compleet anders ruiken dan een Hollands duin dat bakt in de zon.

De hittegolf die West Europa de afgelopen weekend in de ban hield, deed mij geloven dat Nederland, toch, een geweldige plek is om te wonen. Terwijl arme papa moest werken, op de zonnige terrassen van Londen, speelden wij met oma’s en opa’s, neefjes, vrienden en andere familie, op het strand, in duinen en tuinen. De week erop, met papa en zijn kater weer thuis, reden we naar Friesland, met zijn eigen geuren. De modderige, aardige geur van de meren, de onbeschrijfbare geur van nat, klapperend zeil, en natuurlijk die van rijen loeiende zwart-witte koeien.

Na Friesland trokken we naar het zuiden, naar de schoonfamilie in Portugal, die op het platteland wonen omgeven door uitgestrekte dennen en eucalyptusbossen, met een geur zo sterk, fris, en overweldigend dat ik me niet kan voorstellen dat er in die streek ooit iemand verkouden wordt. Na plezier in het bos en het zwembad was het alweer tijd voor de lange reis naar huis. Thuis begon al op Schiphol, waar de halve school van de kinderen op hetzelfde vliegtuig wachtte.

Ik dacht altijd dat ik vooral van de tropen hield vanwege de geur. Want de hitte die mijn reumatische pijn verzacht maakt alles immers ook sterker ruiken, bedwelmender. En ben ik niet, boven alles, een geurenmens? Maar toen we na drie weken afwezigheid ons nieuwe huis weer binnenkwamen gruwelde ik. Voor mij ruiken de tropen nu bedorven, verrot, beschimmeld, als ons huis bedekt met een dun laagje stinkend groen waas.

Natuurlijk is Europa in de winter en de herfst niet zo aantrekkelijk als het de laatste paar weken was. Het zal er koud en nat zijn, de reden dat ik weg wilde. Ik weet, en ruik, dat ons huis na luchten een stuk aangenamer wordt. Toch. Zal ik nu iets zeggen wat ik nooit had gedacht: Zittend in mijn tropische tuin mis ik soms de geur van een Nederlandse bloementuin. De frisheid. De knisperigheid. De helderheid.

Gelukkig heb ik geen tijd voor sentimentaliteiten. Van de acht lange weken zijn nog vijf dagen over. En ik moet een lucht-ontvochtiger kopen. Zo snel mogelijk.

zondag 30 juni 2013

Nieuwe ontmoetingen

Na onze eerste, enerverende, kennismaking met de apen, hebben we geleerd vreedzaam samen te leven. De makaken zwerven door het oerwoud, en komen slechts af en toe bij ons op bezoek. Op die dagen heb ik geleerd ramen dicht en bananen uit het zicht te laten. Dan spelen ze rustig in de tuin en eten palmzaden, hoog in de kruin verstopt.

En er is genoeg ander wild te zien en te horen. Het begint al ’s ochtends vroeg, als we worden wakker gekraaid door wilde hanen. Roel spotte een Maleise vliegende kat, een soort flinke eekhoorn, die in de schemer naar buiten komen om sierlijk van boom tot boom te zweven. Kleine bruine, niet vliegende maar soepel springende, eekhoorntjes buitelen lustig door de bomen, samen met kleurige vogels en vlinders. Minder verguld zijn we van de verhalen over het wilde zwijn, dat al een hond in de buurt aangevallen heeft, en de buurman die een nest jonge zwarte cobra’s vond. De meterslange varaan, die rustig over de weg sjokte, bekeken we met open mond, maar zijn kleinere neefjes, de tjitjaks en gecko’s die door hele huis klimmen kunnen ons niet deren. Het zijn vriendelijke beestjes, die insecten en muggen eten, en het enige irritante aan ze zijn de kleine poepjes die ze overal deponeren.

Gevaarlijker dan de dieren lijken de planten, tot nu toe dan. Het siergras met zijn vlijmscherpe en stekelige bladeren heeft me al een paar keer tot bloedens toe gesneden. Linde stootte haar hoofd aan een uitstekende tak. En na twee weken droogte en smog, kostte het maar een kleine tropische storm om de mangoboom achter het huis een flinke tak op ons dak te laten vallen. Buren vertelden ons dat dit een veel voorkomend probleem is. Een groot stuk van diezelfde mangoboom was al eerder op het dak gevallen, en de vorige bewoners hadden een flinke lekkage in de badkamer. De huisbaas, de Singaporese overheid, was zo langzaam met het repareren dat ze, gedesillusioneerd, vertrokken. Tegen de tijd dat wij erin trokken zat er een splinternieuw dak op het huis. Dus toen we klaagden dat de boom eruit moest waren we benieuwd wat er zou gebeuren.

De volgende dag al stond er een grijnzende Indiase jongen voor de deur, een kleine kettingzaag in de hand. Helaas was het dezelfde jongen die de ‘professionele’ schoonmaak van ons huis had gedaan, waar hij met zijn vieze doekje vlekken maakte op de net door mij uitgesopte keukenkastjes. Dezelfde jongen die de palmbomen in de voortuin zo toetakelde dat het mij op bestraffende blikken van de tuinman kwam te staan. Een heel groot nee welde in mij op. Nee, leg die kettingzaag neer. Nee, jij komt niet in de buurt van mijn mangoboom. Ik zag de boom al vallen, in gedachten, midden op onze glimmende nieuwe pannen. De jongen grijnsde weer, beledigd nu, me verzekerend dat het geen probleem zou zijn, hij had al groteren bomen gekapt. Maar ik hield mijn poot stijf en de boom zijn stam. De mangoboom staat, en wij wachten af.

vrijdag 21 juni 2013

Regendans

In West Europa komt alles tot stilstand als er meer dan een paar centimeter sneeuw valt, of de thermometer boven de dertig uitkomt. Niemand praat over iets anders meer dan het weer.

In Singapore is niemand onder de indruk van tropische regenstormen of hitte, maar we hebben iets anders: smog. Elk jaar, in het droge seizoen, steken boeren op Sumatra velden en bossen in brand. Om resten van oude oogsten te verwijderen, of nieuwe velden te creëren, en deze met as te bemesten. De rook die deze ‘slash and burn’ methodes produceert waait over de nauwe zeestraat naar Singapore, waar mensen wat hoesten, en klagen dat de buren eens minder moeten barbecueën.

Dit jaar is het anders. Met meer branden dan normaal, en ongebruikelijk droog en wolkeloos weer, heeft de smogwolk een ongeëvenaarde omvang bereikt. Al dagen snellen de Pollution Standard Indexen, de PSI, omhoog, van de waarden onder de 50 zoals normaal, naar het moment dat voor het eerst de 100, ‘ongezond’, werd bereikt. Nu denken we met weemoed terug aan die frisse lucht die PSI 100 scoorde.

Van 100 gingen we via 150, naar 200, ‘zeer ongezond’, en terwijl iedereen aan schermen geplakt zat voor de laatste waarden steeg hij naar 300, ‘gevaarlijk’. Vandaag, voor de eerste keer in de geschiedenis van Singapore, werd de 400 overschreden. Geen reden voor een feestje. Een PSI waarde boven de 400 is simpelweg ‘extreem gevaarlijk’. We moeten binnenblijven, de airco aanzetten, gezichtsmaskers dragen die overal uitverkocht blijken, en geen inspannende bezigheden verrichten.

Net deze week verhuisden wij naar een vooroorlogse open bungalow, zonder airco, met lekkende deuren, waar we van plan waren het merendeel van onze tijd in de grote, groene tuin door te brengen. Eerst juichten we nog. Toen de smog het centrum Singapore raakte was de lucht in ons bos nog relatief fris, de bomen filterden de ergste troep uit de lucht. Maar dag na dag kroop de rook door de bladeren en nu worden we wakker met hoofdpijn, misselijkheid en pijn in de keel. Ons haar ruikt naar een frietkraam.

Gisteren klaagde ik nog, dat we een stel verwende expats waren, die teveel zeurden. Facebook was voller met smog dan de lucht, met vragen over waar je lucht zuiveraars kon kopen of hoe je zo snel mogelijk de stad uit kon komen. Vandaag, met een PSI boven de 400, kan ik niet eens vertellen over de dingen die ik echt belangrijk vind, over de lokale bevolking van Sumatra, die nu in een hel moet leven, over de schade aan de natuur in het getroffen gebied, en over de westerse wereld, die medeverantwoordelijkheid draagt. Want wij zijn het die de producten van deze boeren indirect kopen, en niet teveel willen betalen, waardoor boeren geen andere, duurzamere maar ook duurdere methoden kunnen gebruiken. Ik heb er de energie niet voor. Ik heb hoofdpijn.

Hoe lang het gaat duren? Niemand, die het weet. Dagen, weken, of zelfs een maand. Het hangt allemaal van het weer af, maar de smog blokkeert onze rode prikkende ogen als we hoopvol naar de hemel kijken, biddend om regen. Regen die maar niet komt. Dus blijven we binnen, spelen spelletjes, verbouwen het huis, kijken films, en proberen zo de kinderen bezig te houden. Vandaag begon de zomervakantie. Expats vluchten de stad uit, vliegreizen naar huis zijn uitverkocht. Wij gaan niet nog niet. We blijven, met weinig vrienden, binnen.

Vanmiddag proberen we een regendans. Doen jullie mee?

dinsdag 18 juni 2013

De nieuwe buren

De eerste, korte, kennismaking was tijdens de bezichtiging van het nieuwe huis, toen het nog niet het onze was. Ik zag een van de takken in de hoogste boom zachtjes heen en weer zwiepen. Met tot spleetjes geknepen ogen zag ik een bruine schaduw een dunne tak op klauteren, en toen zachtjes uit het zicht springen.

We verhuisden, pakten de dozen uit, gingen ons thuis voelen. Een paar dagen later, in de namiddag, hoorde ik de bel. De oude, koperen bel bij het hek. Hij belde onregelmatig, twijfelend. Ik liep naar buiten om te kijken wie er was en zag een vreemde groep bij de poort. Sommigen zaten op de grond. Anderen op de palen. Twee baby’s zwaaiden zachtjes heen en weer aan het piepende hek. Ik lachte, en riep de kinderen: ‘Kom eens kijken naar de nieuwe buren!’
Jasmijn kwam opgewonden aanrennen, maar Tijm en Linde kwamen er amper voor bij de tv vandaan. Die zagen ze vaak genoeg op school.

De volgende morgen ontbeten we samen. Wij aten onze toast op de patio, zij knaagden aan de zaden van de palmboom. Af en toe vielen er schillen of bladeren langs de stam in het gras. We bewonderden hun behendigheid. Hun springkunsten. We merken zelfs op dat hun tafelmanieren zo slecht nog niet waren.

Nadat de kinderen in de schoolbus vertrokken waren zag ik een grote klont in de papajaboom hangen. De boom die ik met moeite had opgekweekt in een pot op het oude balkon, die waarvan ik zo blij was dat hij de verhuizing had overleefd. We renden ernaartoe, schreeuwend en zwaaiend, en het bruine wezen snelde weg, de hele top van de boom meenemend. Hij klom de hoge palmboom in, om daar vrolijk de bladeren weg te kauwen. Boos bestudeerde ik de kale stomp. ‘Ontzettende aap,’ riep ik, mijn vuist zwaaiend naar de wuivende palmbladeren.

Ik ging mijn tanden poetsen. Toen hoorde ik Indah gillen in de keuken, en rende erheen, borstel in de mond. Op het aanrecht zat hij, middenin een berg bananenschillen, en keek me triomfantelijk aan. Ook Roel kwam aanrennen, en het beest sprong soepel het keukenraam weer uit. Kwaad zat hij op de grond voor het raam en ontblootte zijn puntige tanden in een gevaarlijke grijns. Snel sloten we het venster en verstopten de overgebleven bananen in de broodtrommel.

Onze nieuwe buren hebben slechte manieren. Ze poepen op het gras en op de was. Ze stelen ons eten. Ze slopen onze tuin. Toch kan ik het niet laten. Ik zit op het terras en zie ze spelen, springend van tak naar tak, alsof ze vliegen. De baby’s, vastgeklemd in stevige omhelzing aan moeders buik, dan loslatend om dartel rond te rennen in een wild tikkertje rond het hek. Ja, ze zijn hondsbrutaal. Maar ze zijn zo schattig.

vrijdag 7 juni 2013

Groener gras

Ik heb een haat-liefde verhouding met verhuizen. De rompslomp, het inpakken, weer al die instanties aanschrijven om je adres te wijzigen, er gaat ontzettend veel tijd in zitten. Al ben ik onderhand behoorlijk ervaren. Alleen al in de laatste zeven jaar verhuisden we vijf keer, in drie landen. Elk kind is in een ander huis geboren. Na de laatste, intercontinentale verhuizing verzuchtte ik, dat ik hier zeker járen zou blijven wonen. Het is nu negen maanden later en u raadt het al: we gaan verhuizen. Het is mijn eigen schuld. Ik ben een nomade, een die altijd wel ergens groener gras ziet.

Heel veel groen deze keer. De eerste keer dat ik ze zag was ik meteen verkocht: Black and White’s, een begrip in Singapore. In deze stad vol torenflats zijn er hier en daar kleine oases te vinden waar, verscholen in het groen, zwart met witte huizen staan. In gigantische, weelderige tuinen. De koloniale huizen zijn gebouwd door de regering, toen die nog Brits was. In ouderwetse stijl, wit, met zwarte accenten, je ziet de memsahibs er zo zitten, in lange witte jurken, zich puffend koelte toewuivend op de veranda’s.

Het gras in de tuinen van deze huizen is niet alleen groener. Er ís tenminste gras. Ons dakterras heeft houten planken. Ik wil er een. De zwart-witte huizen zijn nu eigendom van de Singaporese overheid, die ze verhuurd, per opbod. Veel zijn het er niet, en om er een op de kop te tikken moet je hoog bieden, ver de stad uit gaan, of geluk hebben. Al een tijdje hield ik de website waar maandelijks het kleine aanbod geadverteerd werd in de gaten. En toen er een schattige bungalow op kwam, net buiten de stad maar binnen het schoolbus gebied én redelijk bereisbaar van Roel’s werk, kostte het niet eens heel veel moeite Roel te overtuigen me ons bod in een dichte envelop in de daarvoor bestemde drop box te laten deponeren.

Over een week gaan we. De afgelopen week heb ik de verhuizers geregeld, nu rest de rest. Want deze huizen huur je, in tegenstelling tot de meeste appartementen in Singapore, compleet kaal. Er moeten airco’s in. Fornuis en ijskast. Gordijnen. De tuin is een jungle. Contracten moeten getekend, er moet een nieuwe huurder in ons oude huis, dat ook moet geverfd, gestoomd en gepoetst.

Elke keer dat ik in het nieuwe huis kom, weet ik meteen weer waarom ik het doe. Geen drukke weg, geen bouwgeluiden, alleen het gesnerp van krekels en getjilp van vogels. Daar komt de moestuin, daar het voetbalveldje. Achter, de kruidentuin. De nieuwe eettafel komt buiten, op de veranda. Je waant je wonend in het oerwoud, en een illusie is dat niet. Onze tuin grenst aan het McRitchie Reservoir, het grootste natuurreservaat van Singapore. Natuur kent geen grenzen, en zowel het groen als de oerwoudbewoners komen regelmatig het hek over. Vogels, apen, slangen, en wie weet wat nog meer.

Het nieuwe huis is niet zomaar een huis, het is een avontuur. We blijven er zeker járen wonen. Echt waar.

woensdag 29 mei 2013

Schildpaddenrace

Een stuk van het strand is afgezet met rood-wit gestreept lint. Aan beide kanten verzamelen zich mensen, en in de driehoek wit zand in het midden staat een Indonesische man met een microfoon en twee blauwe emmers. Hij vertelt over zeeschildpadden. Over hoe ze op deze kust eieren leggen, maar bedreigd worden, en hoe dorpelingen een nest opgroeven om de eieren veilig uit te broeden. Vandaag worden de schildpadjes, een dag oud, vrijgelaten. Vrijwilligers mogen helpen. Tijm kijkt me aan en ik geef hem een zetje. De man laat zijn ogen rusten op Tijm, maar kijkt dan verder.

Vijf kinderen krijgen een schildpadje en laten het los op het warme zand om de tocht naar zee te beginnen. De beestjes laten er geen gras over groeien. Onverstoorbaar ploegen ze hun miniatuur flippers door het zand 
tussen het lawaaiige publiek. Het duurt niet lang voor de eerste onder luid applaus de branding bereikt. Dapper gaan ze door, flapperend met hun flippertjes over de deinende golfjes. 

Op het strand zoekt de man met de microfoon nieuwe vrijwilligers. Wie weet wat voor schildpad dit is, vraagt hij? Een tienjarig Australisch meisje weet het antwoord: de karetschildpad. Zij mag over het lint. De volgende vraag, wie of wat deze schildpadden het meest bedreigt krijgt veel antwoorden. Vossen, zeemeeuwen, haaien. Een Singaporees meisje wint de prijs: de mens. En grootschalige strandresorts zoals deze, denk ik, maar niet hardop. Dat zou hypocriet zijn, wij verblijven hier immers ook.

De man zoekt een laatste vrijwilliger, maar voor ik naar Tijm kan wijzen heeft een Amerikaanse moeder haar dreumes onder het lint geduwd. Hij laat zijn schildpadje van veel te hoog vallen, het publiek houd de adem in, tot het na een minuut aarzelend zijn nekje strekt.

De toeschouwers zijn de zee ingelopen, zodat de schildpadjes benen, camera’s en kinderhanden ontwijkend het water door moeten. Normaal gesproken zal maar een op duizend van de kleine beestjes de volwassenheid bereiken. Zullen deze schildpadjes een betere kans hebben, omdat ze beschermd zijn geweest tegen roofdieren op het eerste deel van de gevaarlijke reis? Of beginnen ze hun leven juist gestrestst, gedesoriënteerd door het lawaai? Natuurbescherming is geweldig, aandacht voor bedreigde dieren bij een groot publiek ook, maar het circus dat ik voor me zie heeft een onduidelijke bijsmaak.

De laatste schildpadjes worden vrijgelaten, en ik duw Tijm naar voren om het allerlaatste beestje te ontvangen. Met een brede glimlach zet hij het, heel voorzichtig, in het zand, en we volgen het naar beneden, de broertjes en zusjes achterna. Het haalt ze in, en Tijm en Linde juichen, de onze zal winnen! Stoer schuift ons schildpadje de golven in en omzeilt pootjebadende benen en Jasmijn’s wijzende vingers. Steeds dieper peddelt het, tot we alleen nog een klein hoofdje als een knikker aan de horizon zien dobberen, de ondergaande zon en een onzekere toekomst tegemoet.

We zwaaien het na, hopend dat het een echte winnaar wordt, dat het roofdieren en vissers zal overleven, dat we het niet te gek gemaakt hebben met ons enthousiasme, dat het volwassen zal worden om hier terug te keren, en opnieuw eieren te leggen in het gouden zand van Bintan.




maandag 6 mei 2013

Een heleboel feest

Ik voelde me niet zo lekker. Ik wilde wel eerder schrijven over alle belangrijke dingen die er afgelopen week gebeurden. Over de nieuwe koning. Over Linde, die vier werd en naar groep 1 mocht. Over de Nederlandse expat gemeenschap die niet één dag maar dagenlang feest vierde, in het oranje, om de lokale bevolking te laten zien met hoeveel en hoe gek we wel niet waren. Over de champagnebar in de stad waar de we de inhuldiging zagen, en waar ze naast bitterballen en haring hutspot als barsnack serveerden. Over de vrijmarkt op de Hollandse Club waar de kinderen hun spaarpot leegkochten. Over de grote nieuwe tv waarop we, online, de inhuldiging nog eens zagen, en samen met de kinderen de mooie Máxima en de prinsesjes, in koninklijk blauw, bewonderden. De echte prinsesjes, dan wel blond maar zo anders dan die van Disney, en met hun bolle wangen en gapen zoveel mooier en perfecter.

Zo veel feesten, maar ik, die me niet lekker voelde, kon niet voluit meedoen. Maar hoe je je ook voelt, als moeder is er geen excuus voor een meisje dat vier wordt en een feestje wil. Of voor een vijfjarige jongen die beloofd is dat mama komt helpen met de oud Hollandse spelletjes. Of de tweejarige die alles wil.

Dus hadden we een feestje, de kinderen versierden hun eigen kroon, en cakejes, verkleedden zich als prinsen en prinsessen, zongen Happy Birthday, Lang zal ze leven en aten zelfgebakken aardbeientaart. Linde kreeg prinsessen en Barbie en veel bling. Bij de fietsenwinkel waar we het verjaardagskado gingen uitzoeken stroomden de tranen, toen Linde de zo begeerde prinsessenfiets niet mocht, omdat er ergens een grens is aan hoeveel Disney prinsessen een moeder kan verdragen.

Ook op school, in de nieuwe groep 1d, was er een feestje, en koningin Linde zat gelaten en ietwat verlegen op haar troon in de kring, de grote rode kroon met de 4 op haar blonde lokken. Er werd getrakteerd, dezelfde zakjes met popcorn en snoep als bij het afscheid van de peuterschool een paar dagen eerder. Ophalen mocht ik niet, ze ging wel met de bus terug. En op mijn vragen hoe het was, op school, kwam niet meer antwoord dan dat het leuk was. Ze zei toch dat het leuk was, mama, en stampte naar boven om haar nieuwe prinsessenjurk te halen.

Toen ik bij mijn arts, in het Singaporese ziekenhuis dat meer lijkt op een luxe hotel, klaagde dat het herstel na de operatie zo langzaam ging, had hij maar één advies. Rust. Dus nu lig ik op mijn bed en ontspan mijn lichaam, behalve de toppen van mijn vingers die heen en weer gaan over de toetsen. De feesten zijn voorbij. De prinses is weer naar school. De koningin gaat rusten.

donderdag 25 april 2013

De hulp

Het leven in Singapore komt met gemakken. In de vorm van goedkope, de hele dag beschikbare, huishoudelijke hulp. De welgestelde, of zelfs maar gemiddeld gestelde, Singaporese huisvrouw hoeft zich niet bezig te houden met beslommeringen als de was, vloeren dweilen of de boodschappen. Zo is er meer tijd voor belangrijker zaken. Koffie drinken bijvoorbeeld, met vriendinnen.

Terwijl de kinderen het houten winkeltje in de hoek van de woonkamer leegkopen, de poppenwagen rondrijden, of torens van duplo kraaiend omgooien, schenk ik hun moeders nog eens bij met ijsthee. Een vriendin veegt haar voorhoofd af. Warm vandaag. Ik presenteer mijn zelfgemaakte Hollandse ontbijtkoek, die geproefd en goedgekeurd wordt door de Engelse, Australische en Indiase aanwezigen. We praten over bakken. Koken.

En al gauw, over de hulp. 

De Australische vriendin is al aan haar derde. Of ze kunnen niet schoonmaken, of ze hebben geen overwicht op de kinderen, moppert ze. Ze heeft ook altijd pech. De andere, Indiase, verteld over haar nieuwe hulp, die zes jaar bij een Indiaas gezin werkte, en alles aan benodigde kooktechnieken kende, zei ze. Tot mijn vriendin haar vroeg chapati’s te rollen, met een deegroller. De Filipijnse rolde alleen haar ogen. Waar was de elektrische chapatimaker? Van de vegetarische keuken die mijn vriendin verwachtte begreep het meisje weinig, en ze overwoog haar een cursus te laten volgen. Kookcursussen voor de hulp worden overal aangeboden in Singapore. Westers eten, Chinees, Indiaas, Japans of Koreaans, wat de werkgever ook het liefste eet. 


Ik weet niet of er een cursus bestaat die die van mij iets kan brengen, verzucht de Engelse, ze kan eieren laten aanbranden. We knikken al, maar ze roept, nee, echt, letterlijk. Ze had de eieren een uur laten koken, tot het water weg en de pan zwart was. Mijn vriendin zucht nog eens, ze is zo leuk met de kinderen. 



Klagen over de hulp. Het beschrevene is onschuldig vergeleken met meer dat ik aanhoorde. In deze ongemakkelijke, maar toch heel menselijke, gesprekken worden de oude koloniale pijnpunten van deze hypermoderne stad wrang blootgelegd. De meisjes, die uit heel arme en afgelegen dorpen uit de Filipijnen of Indonesië komen, hebben vaak weinig gemeen met hun Chinese, Indiase of Westerse werkgevers. 



Ik klaag, liever, niet mee. Maar ik ben ook maar een mens, de zon is heet en de ijsthee koel. Mijn grootste klacht? Indah kan te goed koken. En ze doet het zo graag. Ik had me voorgenomen het zelf te blijven doen, maar vaak ben ik in de tropische hitte lui of moe. De middagen zijn vol met zwemles, ballet en voetbal, en kooktijd voor de volwassenen valt steevast samen met de kinderbedtijd, die ik liever niet uit handen geef. Dus laat ik Indah, als die met glimmende pretogen vraagt wat ze vanavond klaar mag maken, veel te vaak de eer. Elk recept dat ik haar geef maakt ze feilloos na, beter dan ikzelf, die me aan geen recept houden kan. Zelfs van mijn, ‘doe maar wat leuks met aubergine en gember’ weet ze wat te maken.

Het beste koken we samen, haar Aziatische ervaring en uitmuntende snijkunsten gekoppeld aan mijn Westerse en technische kennis. We zijn een goed team, mijn Indonesische hulp en ik. In onze keuken creëren we echte ‘fusion’.



Ditzelfde verhaal, maar dan met een lekker recept van Indah voor vis in ketjap manis, vind je ook hier

maandag 15 april 2013

De mooiste speeltuin

Het werd tijd onze peuters en kleuters wat cultuur bij te brengen en we boekten een reis van vijf dagen naar Cambodja, om de beroemde tempels van Angkor Wat te bezichtigen. Bij het inpakken bladeren we door de reisgids, en lezen dat April de heetste maand van het jaar is. Veertig graden in de schaduw. Minstens.

De hitte schrikt ons niet af, en om half acht gaan we op pad, vroeg wakker waren we toch al, en nu is het nog koel. Mr Ouch, chauffeur van onze tuk tuk, een karretje met twee bankjes achter een stevige brommer, zal ons deze week heen en weer tuffen. Met de hete wind in ons haar, rood stof overal, proberen we peuterhandjes en pinguïns binnenboord te houden.

We lopen het park van Angkor Wat door en de indrukwekkende toegangspoort in. Tijm rent meteen een stapel zandstenen blokken op. ‘Kom Linde, klimmen!’
In de tempels, met hun galerijen, trappen en torens kun je heerlijk dwalen en klauteren. Het is de mooiste speeltuin van de wereld.

Allemaal klimmen we hoger, de torens op, en om elke hoek wordt het prachtiger. Schitterende reliëfs en beelden zijn uitgekerfd in zandsteen, bijna een millennium oud. Danseressen met sierlijk gekrulde vingers. Mysterieus glimlachende boeddha’s. Grimassende leeuwen. Ik wijs naar een hele steile trap, op de top van deze deels boeddhistische, deels hindoestaanse tempel, zo steil dat kinderen er niet op mogen, en ik lees voor uit de gids, dat die zo steil is, omdat de weg naar god nu eenmaal moeilijk is.

‘Waarom is de weg naar god moeilijk?’ vraagt Tijm.
Ik zucht en denk na. ‘Omdat de weg naar god gaat door lief te zijn,’ suggereer ik, ‘en omdat het voor veel mensen makkelijker is om stout te zijn.’
Tijm knikt, en ik ben blij dat hij niet verder vraagt. Vandaag tenminste niet. Op deze prachtige plek.

De volgende dag, bij een zijtempel van de Bayon in het Angkor Thom complex, zien we een net zo steile, maar veel kortere trap. Hier geen hek of bord met geboden, en natuurlijk moet Tijm naar boven. Daarna Linde, en als die terug is roept Jasmijn, net twee, in haar zangerige stemmetje ‘en nu ik, papa’.
Als Jasmijn weer beneden is krijgt ze applaus van een groep Koreaanse toeristen, en trots poseert ze voor hun knippende Ipads. Ze lachen, maar zelf durven ze niet.

Tijm en Linde zijn alweer verder, een stapel blokken op, en ik ren achter ze aan voor er ongelukken gebeuren, met de kinderen of de duizend jaar oude tempel.
‘Kom ook mama,’ roept Tijm. ‘Ik ben al op level twee.’
Even later hebben we allemaal level dertien bereikt en is het game over. Het mooiste spel dat we ooit speelden.

We zien meer tempels, nog veel meer, elke ochtend, tot het te heet wordt en Mr Ouch ons terugbrengt naar ons hotel met het kleine zwembadje op de binnenplaats, waar we de hitte van de middag uitzitten tot het tijd wordt voor een rustig tochtje in de tuk tuk, en de Cambodjaanse keuken eens te gaan proberen.

Na veel klimmen, over boomwortels en stenen, dwalen, slingeren aan lianen, wordt op de laatste dag verzucht, niet nog een tempel, mama, alsjeblieft. Genoeg. Te moe om te lopen in de hitte brengt de tuk tuk uitkomst, en we rijden rond en rond, tot we alles gezien hebben.

Dan staan we weer op het vliegveld van Siem Reap voor de vlucht naar huis. We hebben zo veel gezien. We hebben zo veel geklommen. Het leukste van de vakantie? De kinderen weten het wel. De tuk tuk, roepen ze, unaniem.



Jaja, jullie willen foto's zien... dat mag...
Kijk maar gauw op mijn Facebook pagina 

donderdag 28 maart 2013

Gratis massage

‘Ik heb een voucher,’ zeg ik, het papiertje naar voren stekend, ‘voor een gratis massage.’
De oudere Chinese dame knikt, pakt het papiertje aan, en krabbelt wat in een boek.
Deze kant, wijst ze naar een gang met kleine kamertjes, afgeschermd door gordijntjes.
‘Wacht even,’ roep ik, wijzend naar de menukaart boven de balie.
‘Ik wil graag de aromatherapie olie. Kijk, die, voor vijf dollar extra.’
De dame schuifelt terug. Langzaam pakt ze mijn voucher op, staart ernaar.
‘Nee,’ schudt ze, ‘dit is voor een gewone massage.’
‘Ja, dat snap ik,’ antwoord ik. ‘Maar ik wil wel bijbetalen, die vijf dollar, dat is geen probleem.’
Ik wijs weer naar het bord, waar het duidelijk staat. De prijs voor een gewone massage. En de top-up, naar aromatherapie olie. Voor vijf dollar extra.
Ze schudt haar hoofd, staart nog eens naar het papiertje, en zegt gedecideerd:
‘Nee. Geen top-up mogelijk bij gratis massage.’
Ik wil in discussie gaan. Ik wil vragen of ze dan geen geld aan me wil verdienen, of ze niet snapt dat het nut van gratis massages aanbieden ligt in het zoveel mogelijk extra’s weten te slijten aan de klant, dat ze klantvriendelijk moet zijn om me aan zich te binden, zodat ik terugkom voor een betaalde sessie, en zo weet ik nog wel wat rationele argumenten.

Maar ik zie in haar ogen dat ik met rationele argumenten niet ga winnen. Deze voucher is voor een gewone massage. Exclusief extra’s.

Dit is Singapore.

Even later, in mijn eigen hokje, droogt het massagemeisje mijn voeten af na het gratis bijgeleverde voetbad. 


‘U wil aroma olie, toch, mevrouw?’ vraagt ze in aarzelend Engels.
Ik knik. ‘Maar dat is niet mogelijk, begreep ik al, het maakt niet uit.’
Het meisje glimlacht, en schudt haar hoofd.
‘Kan wel. Maakt niet uit. Ik pak andere olie.’
Ze wijst naar twee flessen, naast elkaar op een plank.
Ik kijk haar aarzelend aan.
‘Mag dat wel?’ vraag ik voorzichtig.
‘Aroma olie geen probleem,’ lacht ze weer.
‘Maar. Niet vertellen aan mijn baas.’

Nu lachen we allebei, de samenzweerders. Ze masseert me, en ik geniet van de aanraking en de geur. De vijf dollar die ik haar aanbied wil ze niet accepteren.

Ook dit is Singapore. 


Als ik naar buiten loop ben ik even ben ik bang dat de oude bazin de aromatherapie olie op mijn huid kan ruiken. Ik ben bang voor het vriendelijke meisje, maar de bazin loopt glimlachend langs me heen. Dan besef ik me dat het meisje gelijk heeft, dat het niet uitmaakt. Ook niet voor de bazin. Wat ze niet ziet, vindt ze goed. Ruiken is nog geen weten, is geen bewijs, ze kan het wegstoppen en negeren. Zolang niemand het haar verteld heeft ze niets fout gedaan en kan niemand haar iets maken. Ik houd dus mijn mond en zeg vriendelijk gedag.

vrijdag 22 maart 2013

In de verte

We hadden bezoek uit Nederland, winterbleek. Er was zon nodig dus we gingen naar het strand. Onderweg, in de auto, spetterden er al wat spatjes op de ruit. We tuurden naar de lucht. In de verte zweemde blauw, dus we reden door.

Om het bezoek, dat maar een dagje had, in één oogopslag heel Singapore te laten zien, gingen we met de kabelbaan. De regen spette vrolijk door maar in de verte bleef het blauw.

We parkeerden, laadden kinderen, handdoeken en emmertjes uit en verdeelden ons onder twee paraplu’s. Over Mount Faber liepen we naar de kabelbaanstation. Tijm en Linde stampten door de plassen. Jasmijn bleef als enige droog onder het zeildoek van haar buggy.

In de eitjes zaten we droog en keken onze ogen uit. We zagen de puntige skyline van Singapore’s Central Business District en de allerhoogste toren, met papa’s kantoor op de zestigste verdieping. Diep onder ons het dikke groen van Mount Faber Park, met hier en daar gestrooide zwart-witte huizen, waar mama zo graag zou wonen. In de verte telden we onmetelijke rijen flats. Nog meer flats. De havens, de overslag met zijn hijskranen, waar de containers opgestapeld zijn als de appartementen van de HDB flats.

In de verte, achter de wolken, lonkten de zee en preteiland Sentosa onder een blauwe lucht. Daarachter olietankers, raffinaderijen, mooi of niet, wel de reden dat we hier kunnen wonen, dat ons bezoek hier moest zijn.

We zeilden over een winkelcentrum, een cruise schip en een pretpark, waar we dolfijnen zagen en kinderen die in rubberen banden door glijbanen voeren en toen waren we er. In de verte was het nog steeds blauw. Maar ook op Sentosa regende het. We liepen langs de Merlion, half leeuw, half vis, langs de lange Gaudi fontein, tot we bij het strand kwamen. Tijm en Linde waren inmiddels natter dan de zee. In de verte, boven de zee, bleef het blauw.

In de strandtent COASTES, die zo lijkt op een Europese, en waar het altijd vol zit met Nederlandse, Franse en Engelse expats, was het druk. In de druppende regen zwommen kinderen in de branding, de ouders onder paraplu’s in het zand. Het terras, tenminste dat deel onder het afdak, was barstens vol. Met moeite vonden we een plekje, en Tijm en Linde en Jasmijn deden hun natte kleren uit en droge zwembroeken aan. Al snel waren ook die nat.

We dronken koffie en lime juice en keken naar de lucht. In de verte bleef het blauw. Iedereen keek met ons mee, net als ons denkend, het klaart wel op, we houden vol. Ook Tijm, Linde, Jasmijn en Roel doken in de zee. Nat waren ze toch en de zee was warm.

Af en toe klaarde het, even, op, maar steeds begon het weer. Langzaam, een voor een, haakten families af. Toen de donder klonk stroomde de zee, en niet veel later het terras, leeg. We aten nog een frietje en we gaven het op.

Met Tijm gewikkeld in een handdoek en Linde in mijn pareo namen we het treintje terug naar het station van de kabelbaan. Het miezerde een beetje. In de verte bleef het blauw.

maandag 11 maart 2013

In de bus

Elke ochtend pakt ze haar rugzak, stopt haar waterfles erin en hijst hem op haar rug. Met Tijm en Linde loopt ze de trap af, zet haar tas bij de trap en gaat spelen. Steppend, fietsend, rennend, of leuterend, wachten we met alle buren en buurkinderen, elke ochtend weer, op de verschillende schoolbussen.
Als de oranje-wit-blauwe Hollandse bus om de hoek komt, pakken Tijm en Linde hun buskaart, hun koelboxen en stappen in. Ook Jasmijn. De auntie in de bus lacht, zet haar neer op een stoel. Wij lachen ook, we zwaaien. En, voor de bus gaat rijden, halen we Jasmijn er weer uit.

Ze was nog geen twee, ze mocht niet mee.
Woedend, was ze.

Dan is het zover, Jasmijn wordt twee. Jasmijn mag naar de peuterschool, twee ochtenden. Ik breng haar weg. De eerste ochtend klampt ze zich aan mijn been. Maar ik blijf en Jasmijn gaat puzzelen, af en toe omkijkend of ik er nog wel ben, tot er gegymnastiekt wordt en ze het niet langer kan laten, ze rent en klimt mee, me trots negerend. De volgende keer zwaait ze me bij het wegbrengen gedag, dag mama, en gaat spelen. Bij het ophalen loopt ze in de rij naar de bus, ik kan haar net op tijd, verongelijkt, meetrekken naar de auto. De week erop staat ze ’s ochtends weer bij de bus.

Nu was ze twee, maar ze mocht nog steeds niet mee.
Woedend, was ze.

Ik breng haar met de auto weg. Zo’n klein meisje in zo’n grote bus. Ik wil betrokken zijn, de school zien en voelen, een praatje maken met de juf, met andere moeders, wat ik zo mis bij de oudste twee. Ik ben blij met de tijd voor mezelf. Blij niet de hele dag in de auto te zitten, te brengen en halen, op al die verschillende tijden. Maar toch. Zo onafhankelijk, zo jong al? Ik weet het niet.

Jasmijn wel. Tweejarigen zijn zo verschrikkelijk intens. Intens vervelend. Intens lief. Zo klein en al zo volwassen. Praten is peutergebrabbel van halve woorden tot hele zinnen, soms helder, soms frustrerend onverstaanbaar. Al begrijpen wij het niet altijd, Jasmijn weet precies wat ze wil. Geen luier aan. Heel lang op de wc zitten zonder iets te doen. Geen jurken dragen maar shorts. Tijm’s pinguïn. Pipi Langkous kijken. Ze wijst, ze roept, ze duwt, op wat voor manier dan ook zorgt ze dat we weten wat ze bedoelt. Grote tranen springen uit haar ogen als ze niet krijgt wat ze wil. Het huis vult zich met gehuil. Tien, twintig minuten lang als het moet. Ze wil het en ze wil het nu.

Ze wil in de bus. Dus strijk ik mijn hand over mijn hart en ze mag. Zelden heb ik een peuter zo trots, zo blij, een bus zien bestijgen. Ze zwaait uit het raampje, naast grote broer en zus. Papa en ik zwaaien terug, de bus na, waarin onze kinderen wegrijden. Vijf, drie en net twee jaar oud. 

maandag 4 maart 2013

Spelen of spellen?

Op mijn beeldscherm prijkt een verhaal. Ik ga zitten en ik lees.

De reesautoos gingu vat dringkun. Omdat zu ha dorst.
Teon gingu naar de rees baan. 54321 start de rode ging.
teon haalden en andere 00too roode ootoo in
Teon was het aguloopun.

Een jaar geleden klaagden we over het Engelse onderwijs. Over kinderen van vier en net vijf die in schoolbanken worden gedwongen te zitten en te leren. Te leren lezen, schrijven, en rekenen. Dat vonden we maar niets, want kleuters moesten spelen. Spelenderwijs leren.

We verhuisden naar de andere kant van de wereld en kozen voor een Hollandse School. Terwijl Tijm’s Engelse vriendjes in hun reception klas woorden leerden, en op de kerstkaarten al stoere verhalen schreven, speelde Tijm in de bouwhoek en de huishoek van groep twee. Hij leerde letters die hij al kende, en vreemde, nieuwe combinaties. De a die in het Engels e heet en op school ah, en die er anders uitziet als je hem schrijft dan als je hem typt. De oe die net zo klinkt als de Engelse oo. De tuh die mama tee noemt en de Engelse juf thie. De eh die soms als een éh klinkt, soms als een uh en soms als een èh. Die als hij groot is een hark is en klein een ronde kronkel.

Thuis lezen we over Pim, en Nies, en Hop on Pop en Tijm kan het wel, maar heeft er het geduld niet voor. Mama leest het sneller voor. Schrijven, dat wil Tijm. Boeken maken, net als mama. Hij heeft het zichzelf geleerd. Met stiften, pennen en potloden krabbelt hij pagina’s vol. Namen, dieren, dingen. Overgeschreven of uit zijn hoofd. Ook het beeldscherm typt hij keer op keer vol, wat mama dan moet uitprinten zodat hij de plaatjes erbij kan kleuren en alles aan elkaar kan nieten tot een echt boek. Kom mama, roept hij weer, print mijn boek uit.

Mama, die voor het beeldscherm de deleteknop al wil indrukken en de woorden wil verbeteren. Maar die zich inhoudt, want Tijm’s fonetische Nederlands is zo mooi en schattig. Mama, die zich afvraagt waarom het toch zo moeilijk moet, waarom, zelfs binnen één taal, een letter op twee manieren geschreven en soms wel drie manieren uitgesproken dient te worden. Hoe leg je de onlogica van taal uit aan een vijfjarige?

Zin voor zin, onder zijn verhaal, typ ik de juiste spelling. Met Tijm op schoot leg ik uit, kijk, auto schrijf je zo, met een a en een u aan het begin, maar wel een o, eentje maar, aan het eind. Je zegt ootoo, maar schrijft auto.

Boos kijkt hij me aan. Nee mama, dat van jou moet weg, dat vind ik niet mooi. Ik wil het schrijven zoal ik het wil, zoals ik het zeg. Niet zoals jij het doet. Haal weg.

Ik delete mijn nette, correcte zinnen en laat zijn speelse staan. We printen, Tijm tekent, en het wordt een prachtig boek. Spellen? Dat mag de juf hem leren, volgend jaar, in groep drie. Nu is schrijven nog spelen.

woensdag 20 februari 2013

Paradijs?

Het was een hele reis om er te komen. Taxi, vliegtuig, auto, en toen nog anderhalf uur in een Thaise langstaartboot. Met jengelende, moeie, hongerige kinderen keken we reikhalzend de baai in waar ons vakantieparadijs op ons wachtte.

Een paradijs, dat was het, ons houten huisje op palen, in een tuin vol groen. We deelden het huis met een grote gecko, wat kikkers, en een heleboel muggen. Er was een douche onder een boom, en één in een open badkamer achter het huis, waar we, meestal, koud stromend water hadden. Verfrissend in de warme tropenlucht. ’s Nachts koelde het genoeg af om onder een dunne deken te slapen en de airconditioning niet te missen. Recht voor ons huis, over het pad, bonkten de golven van de Andaman zee tegen een mijlenlang parelwit strand. Aan de andere kant, een kwartiertje lopen langs de vijfentwintig andere huisjes, de apenheuvel, de yogazaal aan het strand en de neushoornvogelheuvel lag de baai. De baai die zo ondiep was, dat zelfs Jasmijn er bijna overal kon staan. Met laag water viel hij droog, om tussen uitgestrekte zandruggen kleine poeltjes achter te laten. Een week lang vermaakten we ons op dit strand. We zochten exotische schelpen, bouwden forten die we probeerden te beschermen tegen de opkomende vloed, we bakten taarten die we versierden met zandglazuur en schelpensnoep. We keken naar de apen, die groeven naar krabben, en de vieze luier van Jasmijn weggraaiden.

We staken, met eb, de baai over, om prachtig Thais te eten bij de horizonbar. Terug, met vloed, moesten we zwemmen door het diepste stuk, de tassen op het hoofd en een peuter aan elke arm. Behalve met de apen hoefden we ons paradijselijke strand met bijna niemand te delen.

‘s Avonds aten we in het clubhuis van het resort. Terwijl de kinderen met nieuwe vriendjes verstoppertje speelden keek ik eens in de winkel. Er lag een grote stapel boeken. Ik pakte er een op. Een van de eigenaren van de huisjes, een journaliste, schreef het jaren geleden, na de tsunami van 2004. Ik ging zitten, en bladerde tot waar het spannend werd. Dat had ik niet moeten doen.

Die nacht werd ik, ondanks de koelte, badend in het zweet wakker. Natuurlijk wist ik, hoe die tsunami in Thailand had huisgehouden. Ik wist dat de drie dorpen op het eiland waren verwoest, dat dat vele levens had gekost. Maar ergens voelde dat al als geschiedenis, lang geleden en ver weg. De verhalen die ik las, in dat boek, die waren niet ver weg. Die speelden zich af rond de apenheuvel, de neushoornvogelheuvel, en het clubhuis. Het oude clubhuis, dat er nu niet meer was. Het waren verhalen over mensen die vissen gingen redden van het strand, nadat de zee zich kilometers terugtrok. Over mensen die met verbaasde open mond naar de aanbulderende golf staarden. Over mensen die op het laatst, veel te laat, nog om de neushoornvogelrots heenliepen, in plaats van de steile klifkant te beklimmen, en dat duur moesten bekopen. Heel duur. Over een gezin dat met drie kinderen op vakantie ging, maar met twee naar huis moest.

Het is niet dat die andere honderdduizenden doden minder waard zijn dan dat ene, maar het is dat ene dat me wakker houdt. Dat ene kind dat niet op tijd de neushoornvogelheuvel opkwam. Met zijn tweeën hadden wij moeite genoeg onze drie kinderen naar boven te krijgen. Via de makkelijke route. Wat als Roel net aan het hardlopen is? Wat als ik, in paniek, ze niet mee krijg omhoog? Ik zie mijn drie blonde kindjes voor me en blijf denken, welke, welke, welke?

Gelukkig is met het donker van de nacht de meeste angst ’s ochtends verdwenen. Ik kan weer genieten van ons paradijs, en met respect kijken naar de eilanders, die zoveel opgebouwd hebben, die weer goed kunnen leven in nieuwe huizen. Maar die ook, dat zie ik nu, elke dag moeten leven met die angst. Want je kunt jezelf nog zo vaak vertellen dat zoiets maar één keer gebeurd in de paar honderd jaar… ik slaakte toch een kleine zucht van verlichting toen ik twee dagen later op onze langstaartboot het paradijs weer moest uitzwaaien.

vrijdag 8 februari 2013

Gong Xi Fa Cai

In Nederland kun je als december voorbij is opgelucht ademhalen. Je bent er weer voor een jaar vanaf. Niet dat ze niet leuk zijn, die feestdagen. Integendeel. Maar wel vermoeiend, met drukte, bezoek, werk dat blijft liggen.
In multicultureel Singapore duurt het feestseizoen langer. Het begon vorig jaar in oktober, met Hari Raja Haji, het islamitische offerfeest, ingebracht door de Maleise moslims. Daarna kwam, in november, Deepavali, het Hindoestaanse lichtfeest, dat weer andere immigranten meenamen uit India. Toen, tussendoor, speciaal voor ons, het Hollandse Sinterklaasfeest; op de voet gevolgd door Kerstmis en Oud en Nieuw. Net als Europa was Singapore in december drukker met winkelen, eten en op vakantie gaan, dan werk en nuttige zaken.

Maar nu in Europa iedereen zich zuchtend door de taaie, saaie laatste wintermaanden sleept moet in Singapore het grootste feest van het jaar nog beginnen: Chinees Nieuwjaar. Of ‘Lunar New Year’ zoals het in het politiek correcte Singapore, waar etnische referenties taboe zijn, wordt genoemd. Of het Lente festival. Onder welke naam ook, het vijftien dagen durend festijn zet de stad op zijn kop. De rood-gouden kerstversieringen maken plaats voor de rood-gouden chinees nieuwjaar versieringen. Rood, dat de boze geesten wegjaagt.

Alle tradities, mythologie en symbolen van dit complexe feest beschrijven, er is geen beginnen aan. Observaties, die van de met open mond toekijkende buitenlander, die heb ik wel. Deze lichten een tipje, een klein tipje, van de rode sluier van het chinese nieuwjaar op.

Als eerste zien we de oneindig lange rijen onnatuurlijk volgeladen miniatuur sinaasappelboompjes, waarvoor de rijen uit de VS geïmporteerde sparren in het tuincentrum hebben plaatsgemaakt. Het chinese woord mandarijn klinkt net als het woord geluk, dat voor sinaasappel als rijkdom. Twee dingen die iedereen in het nieuwe jaar wel wil, en de mandarijn-sinaasappel is een van de belangrijkste symbolen voor het chinese nieuwjaar. Overal zie je het sappig oranje gouden fruit. Hoog opgetast in winkels, om te geven aan vrienden en familie, of simpelweg tentoon te stellen in je huis. Ook ik wil een boom aanschaffen, ware het niet dat Jasmijn het met nare chemicaliën volgepompte fruit in haar mond blijft stoppen. We houden het bij ananassen, de plastic gevouwen exemplaren waar ook de lantarenpalen in ons condo mee volhangen.

Wat niet volhangt met fruit en rode lampions wordt met bloesemtakken versierd, want ook de aankomende lente wordt gevierd. Het tuincentrum staat verder vol planten, met gele, oranje en roze bloemen, of juist groen, en ik zoek een pot ‘lucky bamboo’ uit, de groene staken die gezondheid, geluk, liefde én overvloed moeten brengen. Tijm en Linde kiezen voor hun kamer een ‘lucky carrot’, een dikke, beglitterde radijs. Wat die hen zal brengen is mij niet helemaal duidelijk, maar mooi is hij wel.

Zoals bij ons in december, zijn de Singaporese huizen in januari en februari vol en versierd. Maar eerst moet alles nieuw, fris en schoon. Een maand van tevoren wordt er begonnen met boenen en schrobben. Deuren en kozijnen worden geverfd. Alle sporen van ongeluk en naars worden weggeveegd. De auto van de buurvrouw, glimmend gepoetst door haar zoon, is overtrokken met een hoes, zodat hij schoon blijft.

In de afgeladen supermarkten laden de Chinese Singaporeans hun wagens voller dan vol met meer dan alleen sinaasappels, voor een ander belangrijke onderdeel van het feest: eten. De vooravond van het nieuwe jaar wordt gevierd met een uitgebreide familiereünie, waar anders dan rond een volgeladen tafel. Maar verder geldt: zoveel dagen, zoveel gebruiken, zoveel gerechten. Meer zelfs. Alles in dubbele, even aantallen, voor dubbel geluk. Vooral gerechten zijn populair waarvan de naam klinkt als iets, dat in het nieuwe jaar gewenst is. Lotus zaad: mannelijk nageslacht. Varkenstongen: winst. Zeewier en oesters: rijkdom en goede zaken. Sla: groeiend vermogen. Gedroogde tofu: vervulling van geluk en welvaart. Verse tofu daarentegen wordt geweerd. De kleur wit staat voor dood en ongeluk.

Met verbijstering kijken we in de supermarkt naar de blikjes absurd dure abalone, die hoog opgestapeld staan in rechte rijen. Voor Singaporeans het hoogtepunt van de traditionele stoomboot maaltijd, de chinese fondue. Ik ben nieuwsgierig, maar meer dan vijftig dollar neertellen voor een blik van iets wat wordt omschreven als rubberige zeeblubber? Goedkoper kan ook, McDonalds heeft een special menu, het ‘Prosperity Meal’ dat overvloed brengt. Een tafel, zelfs een bord, mag nooit leeg zijn in deze periode. Dat brengt de kans dat dat later, gedurende het jaar, weer gebeurt.

We zijn er klaar voor. De kinderen hebben hun op school geknutselde rode envelopjes, de ang pao, volgepropt met speelgeld. Dit weekend zullen we naar Chinatown gaan, op zoek naar leeuwendansen en drakendansen en knallend vuurwerk, dat kwaad zal verdrijven en goeds kan aantrekken. Daarna, op maandag, doen we wat elke zichzelf respecterende expat in Singapore doet: we vertrekken voor een week naar het strand. Het strand van de gouden boeddha.

Rest me nog één ding, u 
Gong Xi Fa Cai te wensen. Oftewel een gelukkig en voorspoedig nieuwjaar, het jaar van de slang!

dinsdag 29 januari 2013

De koningin en het protocol

‘Uniek event!’, was het onderwerp van de brief van de school. Want de koningin kwam naar Singapore. En de kroonprins en de prinses. Leuk, dacht ik, de koningin komt naar de school. Maar ik juichte te snel. De koningin komt de handelsbetrekkingen tussen Singapore en Nederland versterken en daar hoort een bezoek aan een lagere school, ook al is dat de allerlaatste volledig Nederlandse lagere school buiten Nederland, vol met de zakenmannetjes en vrouwtjes van de toekomst, blijkbaar niet bij. Ook de kroonprinses kon zich niet even losrukken van de zijde van haar schoonmoeder. De kleine prinsesjes waren thuisgebleven, ik neem aan, omdat ze zelf wél naar school moesten.

Gelukkig had de school een oplossing. Komt de koningin niet naar de school, dan de school naar de koningin. De hele school, ruim vierhonderd kinderen, zou in bussen naar een lokatie aan de andere kant van de stad vervoerd worden. Daar zouden Hare Majesteit, de kroonprins en prinses langs de kinderhaag lopen, die haar, in oranje-rood-wit-blauw schoolshirt gestoken, trakteerde op het schoollied en heel veel tekeningen. Voor dit spektakel had het koninklijke management tien minuten uitgetrokken.

De hele school? Nee. De peuterschool, en dus Linde die zo van prinsessen houdt, mocht niet mee. In dezelfde brief werd het ouders in verband met strenge koninklijke protocollen ten strengste verboden zich die dag in de buurt van deze locatie te bevinden. Linde zelf even langsbrengen was dus geen mogelijkheid.

Dat was de eerste brief. In de tweede brief, een week later, waren de protocollen verder aangescherpt. Niet alleen de peuterschool maar ook groep 1, die aan volwassen begeleiding meer zou vergen dan toegestaan, mocht niet meer mee. En de tien minuten ‘face-time’ waren teruggebracht tot drie.

Door protocollen, hoe streng ook, liet de school zich niet uit het veld slaan. Dapper werd het schoollied geoefend, werd er getekend, en werden thema’s rond de koninklijke familie, Nederland en klompen behandeld. Het werd een ware Koninginneweek. Moeders kwamen helpen, en we spijkerpoepten, zakloopten, blikgooiden, kleurden molens en koeien. SBS en NOS kwamen langs en filmden de school, de kinderen en de voorbereidingen, dagenlang. De spanning steeg.

Op vrijdagmiddag was het dan eindelijk zo ver. Toen Tijm die middag laat uit de schoolbus stapte vroeg ik meteen benieuwd: ‘En, hoe was het?’
Tijm haalde zijn schouders op.
‘Ze liep langs,’ mompelde hij. ‘Verder niets.’
Net als op mijn dagelijkse vraag hoe zijn schooldag was geweest, kreeg ik er weinig meer uit. Ze hadden in een rij gestaan, in een metrostation. Ze hadden gezongen. Verder niets.

Toch zaten wij de volgende dag vol spanning met de kinderen op schoot achter uitzendinggemist.nl. Na twintig minuten over minioliestaatje Brunei kwam eindelijk, veel te kort, Singapore in beeld. Zelfs eventjes de school. Dagen van filmen geperst in een minuut. Stralend en juichend wezen Tijm en Linde naar hún schoolbussen op de televisie, naar het bekende witte gebouw met de rode pannen tussen tropisch groen, het zingen op de tribune en de schoolgenootjes die enthousiast vertelden over het koninklijk bezoek. Daarna zagen we Hare Majesteit lopen door de zingende oranje-rood-wit-blauwe kinderhaag. Ze zwaaide. Ze lachte. Ze sprak met een paar kinderen. Het zag er gezellig uit. Die drie minuten.

dinsdag 22 januari 2013

Een wapper twee

Ze is twee. Opeens. Op de foto die ik op Facebook zet reageert een vriendin: gefeliciteerd Linde! Ze is niet de eerste die de fout maakt. Op de foto gluurt uit de nieuwe roodgele circustent een echt meisje, de ooit bruine haren geblondeerd door de tropenzon. Jasmijn is een dame geworden.

Nou ja, dame. Grote zus is zacht en roze, poppen en barbies en prinsessen en ballet. Jasmijn weet wat ze wil, en dat is het niet. Jasmijn is klimmen op alles wat in haar pad komt. Jasmijn is vreemde honden aaien, snoeiend hard steppen en de gruffalo lezen. Zitvlees heeft ze niet, had ze nooit, als baby al niet; niet voor niets heette ze al snel de wapper. Ze heeft net zulke prachtige blauwe ogen als grote zus. Maar het engelachtige gezichtje verhult een monstertje. Het wappermonster.

Het is ook niet niets, de jongste zijn. Opboksen tegen die twee, die altijd ouder zijn en sterker en meer kunnen. Dan moet je van je leren afbijten.
Letterlijk. Weer komen Tijm en Linde aanrennen met een cirkel rode tandjes in hun vlees. Als het, half jaar oudere, buurmeisje Jasmijn ziet aankomen rent ze hard weg. Doet mama niet haar zin dan zet ze zonder meer haar kaken op mijn arm of dij. Mevrouw de directeur.

We zagen het al aankomen, vlak na de geboorte. Onze jongste combineert het energie en activiteitsniveau van haar broer met de eigenwijsheid van haar zus. Daar krijgen we nog heel wat mee te stellen, riepen we, later.
Later is nu, nu ze een peuter is. Ik zou er aan gewend moeten zijn, ermee om kunnen gaan, die peuterdriftkikkers, het is mijn derde immers al. Ik weet wel dat die anderen het ook deden, nog steeds doen, dat gegil, gekrijs, gedram en gezeur. Dat het normaal is. Een fase, en dat ze er wel overheen groeit. Maar ook dat dat nog jaren gaat duren.

Je gaat het nog missen, zei vanmorgen iemand tegen me, glimlachend, haar eigen kinderen bijna het huis uit, toen ik vertelde over mijn leven met drie kleine kinderen. Ik kon me daar weinig bij voorstellen. Ik dacht alleen aan de rust, het werk dat ik gedaan zou krijgen, de slaap die ik zou inhalen. Drie kinderen op de basisschool lijkt me het paradijs, en ik tel af, één in groep twee, nog twee te gaan. Toch heeft ze natuurlijk gelijk. Deze verschrikkelijk zware jaren zijn zo verschrikkelijk mooi.

En als ik haar zie staan, mijn jongste dochter, wijzend, schreeuwend, van ‘wa’ en ‘mek’ en ‘koekoe’, drammend, stampend, krijsend, dan moet ik stiekem een beetje lachen. Ik pak haar op, dat stijve, tot in de tenen gespannen boze lijfje, en alles wat ik wil is haar knuffelen. Ze spartelt zich los, schoppend en slaand, en ik voel haar warme levenslust. Haar zachte huid, haar scherpe tandjes en haar wapperende armen. Op de grond liggend kijkt ze me aan, met vuurspugende ogen. En ik weet hoe veel ik haar zal missen.

Over een maand begint ze op de peuterschool. Ik wens ze succes.

donderdag 10 januari 2013

Vakantie

We waren een weekje op vakantie. Samen met opa, oma en tante Bo vlogen we naar Penang, een eiland aan de noordwestkust van Maleisië. We slenterden door de straten van Georgetown om te zien hoe Singapore er vroeger uitzag, voor de invasie van wolkenkrabbers en hygiënepolitie. We voeren naar schildpadden en apenstranden. We loungden aan het zwembad van ons prachtige resort en op het strand. Daarna reden we, geplaagd door buikkrampen, naar de hooglanden van Cameron, waar we in de koele berglucht aardbeien plukten en afternoon tea dronken, met scones, in ons koloniale hotel in Britse Tudor stijl. We genoten. Nu is de vakantie afgelopen en zijn we weer thuis. Nog geen dag terug dient de vraag zich al aan: wat doen we met chinees nieuwjaar?

Het leven van een expat in de tropen is natuurlijk één grote vakantie. Er moet wel eens gewerkt of naar school gegaan, maar ’s middags en in het weekend zit je bij het zwembad of op het strand. Ook de bezienswaardigheden van Singapore kunnen de expat jaren zoet houden. Toch is het niet genoeg. Er zal gereisd worden. Thailand, de Filipijnen, Vietnam, Laos, Cambodja. Vanaf hier ga je geen weekendje naar de Ardennen. Maar ook op een weekje Phuket of Penang wordt neergekeken door de zichzelf respecterende expat. Borrel en speeltuinpraat gaat over dat ene exclusieve resort, op dat ene, afgelegen eiland, niet verpest door toerisme, vijf uur varen van de bewoonde wereld (of beter nog, alleen per helikopter bereikbaar) dat het beste is van heel Azië. Het mooiste strand, het lekkerste eten, de meest luxueuze villa en het sprankelendste zwembad. Niemand mag het kennen, staat het op tripadvisor dan is het passé. Singaporeans, locals en expats alike, willen enkel het beste.

Ook ik ben verpest. Verpest en verwend. Niet dat ik alleen het beste wil. Juist die luxe resorts ben ik beu. Of je nu in de Cariben bent of in Afrika, Thailand of Vietnam. Ze zijn allemaal hetzelfde. Even mooi en luxe als saai. En verschrikkelijk onduurzaam met hun zwembaden en ronkende airconditioning.

Daarnaast ben ik moe. Van vakanties waar te veel te zien is, in te mooie landen, kom ik moeier thuis dan ik wegging. Want op het strand zitten lukt mij niet als er prachtigs te verkennen is. Eigenlijk bleef ik dus liever thuis, straks met chinees nieuwjaar. Maar een week alleen, met drie kinderen wiens vriendjes wél weg zijn, trok ook niet. Dus we gaan toch, weer, weg. Op vakantie. We vliegen naar Phuket, rijden twee uur over land, varen anderhalf in een thaise longtailboat om ons huisje te betrekken op ons afgelegen eiland. Er is geen zwembad, geen airconditioning en geen warm water. Alleen elektriciteit ’s avonds tussen zes en tien. Er zijn geen winkels en geen bezienswaardigheden. Er is jungle. Er is zee. Er is strand. En hopelijk wat zon.

Met chinees nieuwjaar geregeld viel er een zorg van me af. Tot ik vanmorgen in mijn inbox een mail vond van Roel, die de 50% kortingsactie van de budget airliner doorstuurde.

‘Goedkope april vakantie?’ schreef hij erbij. En ‘tooeoeoe?’