donderdag 27 september 2012

De grote prijs

Singapore is in de ban van de Grand Prix. In eerste instantie was de heisa rond het aankomende spektakel geheel aan me voorbij gegaan. Totdat Roel me mailt dat hij kaartjes kan krijgen, en of ik mee wil. Hij kent mij al langer, zegt er meteen bij dat hij anders wel met collega’s gaat. Maar. Ja. Toch. Met die lange Singaporese werkuren en borrels en diners na het werk klinkt een avondje uit met mijn man aanlokkelijk. Liever naar een lawaaiige race dan weer alleen thuis. Ik heb er zelfs zin in. Tijm niet, hij is boos. Hij wil mee, roept hij stampvoetend schreeuwend. Ik leg uit dat de Grand Prix niet zo geschikt is voor jongetjes van vier. Dat het niet om de Piston Cup gaat vanavond. Maar ik onderschat mijn zoon. De Grand Prix is dan wel aan mij, maar niet aan de Singaporese kleuters voorbij gegaan. Het is het gesprek van de dag op school. Pas nadat ik beloof dat hij volgend jaar echt, ja echt, wel mee mag, bedaart hij.

Het leuke, en ja, ik gebruik leuk in één zin met een ‘sport’, aan de Singaporese Grand Prix is dat hij op straat wordt gehouden. Niks saai stadion waar je zittend rondjes kijkt tot je er tureluurs van wordt. Nee, de coureurs racen door de straten van het centrum, langs alle attracties van de stad. Met de hoge gebouwen van het central banking district op de achtergrond rijden ze langs het stekelige Esplanade-theater, het reuzenrad, de torens-met-surfplank-erop van Marina Bay Sands, en de kaden, waar de Merlion, half leeuw half vis, zijn water spuugt naar bootjes vol toeristen. Een heerlijke plek voor een avondwandeling, want de Singaporese Grand Prix vindt ’s avonds plaats.

Genietend van de zwoele avond lopen we naar het Grand Prix terrein. Opeens komt uit de verte een bulderend gebrul aanzetten. Het zoeft langs, over de brug boven ons, en verdwijnt suizend om de hoek. Na een paar seconden rust dendert de volgende explosie langs onze oren. Mijn oren tuiten al voor we het terrein op zijn. Aan alle kanten worden ons oordopjes te koop aangeboden. Kijkend van een tribune zien we amper meer, de raceauto’s suizen in snelle flitsen voorbij. Je hoort ze lang voor je ze ziet. Zoef, vroem, en weg zijn ze, tot de volgende zich aandient. Razendsnel. En dit is nog maar de warming up.

Het publiek rekt de halzen uit om het beter te kunnen zien. Elke keer als het geluid om de bocht aanzwelt steken honderden armen smartphones, camera’s en tablets omhoog. Men knipt, kijkt op het scherm, en vloekt tegen een plaatje van een lege weg. Wij lachen, en lopen verder over het terrein. Een race is al lang niet alleen maar een race. We zouden op ieder festival kunnen zijn. Er is muziek, theater, artiesten van over de hele wereld treden op in de pauzes tussen het lawaaigeweld. Ik geniet. De sfeer is gemoedelijk en gezellig, ondanks het lawaai. Groepen vrienden, gezinnen, iedereen is komen kijken. Een groepje blonde jongetjes zit stilletjes, met grote oordoppen op, de race te kijken op een groot scherm. Zo blond, dat kan niet anders en jawel, van dichtbij herken ik een klasgenootje van Tijm. Volgend jaar mag hij mee. Écht.

dinsdag 18 september 2012

Singapore in 500 woorden

Schrijven over Singapore is moeilijk. Niet omdat er niets te vertellen is. Integendeel. Ik weet niet waar te beginnen. Om elke straathoek zie je nieuwe facetten van deze wereldstad, deze Aziatische smeltkroes. Elke wijk is anders. Elke wijk is verrassend. Oost en west sluiten naadloos op elkaar aan, lopen door elkaar heen, overvloeien heen en weer. Ik begin maar bij het begin. Loop ik aan de ene kant mijn huis uit dan loop ik voorbij de bouwwerkzaamheden waar Indiase bouwvakkers me met een guitige glinster in de ogen toegrijnzen, in de brandende tropenzon werkend aan een nieuwe luxe torenflat voor bemiddelde Singaporezen. Na de bouwput komt de food court, met zijn tentjes vol eten uit alle windstreken, waar bouwvakkers lunchen naast westerse huisvrouwen met hun boodschappen. Langs de geurige kraampjes van de markt slenteren Filippijnse en Indonesische dienstmeisjes en scharrelen Chinese omaatjes en Maleise tante’s. Arm en rijk vullen hier voor een prikje hun tassen met fruit, groente, vis en vlees. Verder door, langs Chinese winkels zo klein als een garage, waar alle huishoudelijke benodigdheden die je ooit nodig zou kunnen hebben hoog opgestapeld liggen, loop ik langs de HBD flats, de vrolijk blauw en geel geverfde blokkendozen die de sociale woningbouw vormen voor alle minder rijk bedeelde Singaporezen. Nog iets verder en ik duik de MRT in, de Singaporese metro. Glimmend zilveren roltrappen zoeven me de koele gangen in, hypermodern, strak en onvoorstelbaar schoon en fris. Een halte verder stap ik uit, om me naar boven te laten rollen naar weer een andere wereld: de tropisch groene van de botanische tuin. Ik loop onder ruisend loof, langs meertjes, fruitbomen. Daar, onder een eeuwenoude boom doe ik mijn yoga, begeleid door een krijsend koor van cicaden en papegaaien. Naast ons yogaklasje zwaait een groep Chinese bejaarden zachtjes heen en weer in het ritme van de Tai Chi. Als ik verder door zou lopen zou ik bij de kindertuin komen, vol klimrekken, spetterende fonteinen en weetjes over planten. Maar moe en bezweet ga dezelfde weg terug, via oost en west weer naar huis.

Loop ik de andere kant mijn huis uit dan kom ik in een wijk vol condominiums. Hoge hekken onttrekken de tuinen aan het gezicht en ik mis het straatleven van de markt en de HBD’s. Hier leven de mensen binnen, in airconditioned huizen met dichte ramen en aan zwembaden onder koele bomen. Bij de bushalte gaan de bussen naar Orchard Road, waar je alles kunt kopen zover je credit card strekt, Armani, Prada, Zara en H&M. Maar ik loop door, langs het tankstation en de kerk, naar Holland Village. Een gezellig uitgaanswijkje, geliefd bij expats en toeristen. Je eet er Thais, Mexicaans, Japans of Libanees. Je kunt er snuffelen in souvenirwinkeltjes of de ijskoude Cold Storage, de supermarktketen die al ruim tachtig jaar de Britse expat voorziet van producten van thuis.

En zo slingert Singapore door, van luxe flats naar gemoedelijke HBD’s, van groene parken naar rijendikke snelwegen, van oosterse markt naar glimmende supermarkt, van brandende hitte naar ijzige airconditioning. Van grove industrie en havens naar de bankiers in strakke pakken. Van modern design naar fijne Aziatische antiek. Er is voor elk wat wils. Het is schoon. Het is veilig. En ik woon er middenin. 

donderdag 13 september 2012

Boxville


Hij woont hier net twee weken, vertelt het jongetje me in de speeltuin van ons nieuwe condo. Iets langer dus dan wij. Het jongetje is duidelijk op zoek naar nieuwe vriendjes. Tijm, normaal altijd om vriendjes verlegen, heeft het te druk. Hij zeilt rond met grote, tropische bladeren geprikt op takjes. Jasmijn en Linde balanceren gevaarlijk op het klimrek. Tijm blijft na aandringen wegrennen, dus maak ik zelf een praatje.
Of we ook in Boxville wonen, vraagt het jongentje. 
Boxville, vraag ik?
Ja, Boxville. Na twee weken staat hun hele huis nog vol dozen. Hij vind het knap ongezellig.
O, lach ik. Ik schud mijn hoofd. Wij wonen hier pas vijf dagen, maar alles is uitgepakt.

Dozen maken me gek. Na elke verhuizing ga ik koortsachtig aan het werk. Die dozen moeten leeg. Een intercontinentale verhuizing is het allerergst. Niet alleen serviesgoed en speelgoed zit in dozen gepakt, álles is ingepakt. Om veilig vervoerd te worden in een zeecontainer worden de bank en de eettafel nog gewikkeld in meters papier en bubbeltjesplastic. Er werden dus geen meubels, maar grote witte pakken binnengedragen. Die allemaal, een voor een, moesten worden uitgepakt. Zelfs de prullenbak en de wasmand moesten we uit dikke lagen wikkelen. De mysterieuze witte pakjes bleven de trap maar opgedragen worden. Het leek wel Sinterklaas. Tegelijkertijd met de berg spullen groeide de laag verpakkingsmateriaal in de hoek van de kamer.

Maar nu, vijf dagen later, is er in de kamer geen doos meer te bekennen. Ook al was Roel de hele week weg op een conferentie. Dozen, ik moet ze wegwerken, sneller dan snel. Alleen op de slaapkamer staan er nog twee. Een met platen en fotolijstjes. En een met regenlaarzen, winterkleren en kleibeelden. De kasten zijn vol. Alle rommel die vroeger op zolder woonde, de kerstspullen, de slaapzakken die zo handig warm blijven tot vijf graden onder nul, de skikleren, ze zitten allemaal in de grote inbouwkast op Jasmijn’s kamer. In alle hoekjes gepropt, tot alles paste.

Het harde werk wreekt zich. Ik ben moe van een maand van huizen zoeken, schipperen tussen supermarkten, nieuwe scholen, taxi’s, bussen en verhuizen. Ik rol de weegschaal uit zijn witte papier, ga erop staan en schrik. Nu zie ik waarom de laatste weken mijn rokjes van mijn billen glijden als de kinderen eraan hangen. Er is vijf kilo af van mijn toch al lage gewicht.

Ik ben kapot, maar kan niet slapen. Mijn hoofd loopt over, in het donker draaien mijn gedachten door en door. In het holst van de nacht maak ik lijstjes in gedachten. Lijstjes wat te kopen, aan kasten, kisten en kratten. Aan meubilair voor op de balkons en het dakterras. Tropische planten in grote potten. Ik weet wel, ik moet rustiger aan doen. De boel de boel laten, en die laatste twee dozen vol. Gaan genieten van al het moois dat Singapore te bieden heeft. De geuren, kleuren en dat waar de stad beroemd om is: het heerlijke eten. Zodat die vijf kilo er snel weer aankomen en mijn billen veilig zijn voor de priemende blikken van voorbijgangers. Zodat ik jullie erover vertellen, lieve lezers, in de mooiste verhalen. Maar eerst ga ik uitrusten, want de zojuist bezorgde loungebank op het dakterras lonkt. Singapore is er morgen nog wel. En Boxville ook.

PS Ik weet dat ik foto's beloofd had. En ik heb ze gemaakt ook. Maar het kabeltje van het fototoestel is nergens te vinden, waarschijnlijk ligt het nog in ons serviceappartement. Nog even geduld dus...