maandag 26 maart 2012

Balans

Ik aai Ginger achter haar rosse oren en ze sjokt de bak in. In de verte, over het hek, zie ik de parkeerplaats liggen. Daar fietst een blauwe vlek snelle rondjes. Nog geen week geleden kon hij het alleen stevig vastgeklemd in papa’s handen. Hij zwiepte en zwalkte. Papa ving hem op en duwde hem op het rechte pad. Een dag later jogde papa soepeltjes naast hem, alleen een losse hand in zijn kraag. Het was een beetje genant geweest toen ik erachter kwam dat Tijm’s Engelse vriendjes eerder zonder zijwieltjes konden fietsen dan onze Hollandse jongen. Hij was al vier. We gaven de schuld aan de heuvels, de gaten in de weg, het drukke verkeer. Maar we waren natuurlijk luie ouders. Fietsen leer je door het te doen. We brachten hem naar het park, hij oefende. Nu kan hij het. En als hij het kan, moet ik het ook kunnen.

In de bak porren mijn voeten Ginger in draf. Ze wil niet, de ochtend is te vroeg voor haar. Eerst doet ze haar ochtendplas. Maar ook daarna blijft ze bokken, uit de pas lopen. Ze doet niet wat ik wil. Net nu er kijkers zijn. Linde en Tijm hangen over het hek, zwaaiend. Jasmijn doezelt in de buggy en Roel kijkt afwezig naar zijn telefoon. Gelukkig, mijn gestuntel behoeft geen publiek.
Pas na haar ochtendpoep komt de vaart erin. Maar de lerares is streng. Ik moet rechterop. Mijn hielen lager. Mijn handen ook, en verder naar voren. Het beest doet niet wat ik wil, mopper ik. De lerares schudt haar hoofd. Het ligt niet aan haar. Het ligt aan mij, ik moet positief denken. Het hoofd omhoog en vooruit kijken. Niet naar de grond, dat remt maar af. Ik moet kijken naar waar ik heen wil. Dan volgt de rest vanzelf. Een heel rondje moet ik doorzitten, in draf, zonder stijgbeugels, om alles af te leren. Om mijn benen te ontspannen en mijn lichaam in het gareel te krijgen.

Ik verman me, en strek mijn rug. Ik trek de teugels aan. We gaan in draf en het gaat soepel. Op en neer, op en neer. En nu door, roept ze, in de hoek, doorzitten en gaan.
Ik zit, mijn voet schopt Gingers’s flank en ze gaat, in galop. Ik probeer mijn balans te vinden maar ik zwiep, heen en weer. Mijn armen zwaaien en ik trek mezelf recht, wat haar doet inhouden. Even gaan we weer in draf, op en neer, op en neer. Maar de lerares roept, opnieuw, in de volgende hoek. Weer schop ik en weer gaan we, we gaan hard. Ik zink naar achter, vier mijn handen richting haar oren en ik zit, soepel en stabiel. Twee lengtes lang gaat het goed, tot ik het weer verlies en we stilstaan.
Goed gedaan, aai ik in Ginger’s oor. Ik kijk naar het hek. Het publiek is weg.

Op weg naar huis herhaal ik het, als een mantra. Positief zijn. Rug gestrekt. Vooruit kijken, niet naar de grond. Laat je gaan, laat je lichaam zijn balans vinden. Goede lessen. Niet alleen voor tijdens het paardrijden.

donderdag 22 maart 2012

De souvenirverkoopster

Dit stukje is een fragment uit een langer verhaal dat ik schreef na onze vakantie, op Bali, vorig jaar. Een eiland vol extremen, van luxe toeristenvilla's tot simpele boerendorpjes. Van serene tempels, verlaten strandjes tot schreeuwerig plastic boulevards. Met de liefste, prachtigste mensen die ik ooit zag.

We lopen het hotel uit, het strand op. In het hoekje van het strand, onder de schaduw van de hoge palmen, zitten de souvenirverkoopsters met hun puntige hoeden. Ze zwaaien ons vrolijk toe. Na onze rondreis moesten we wennen in Sanur. Opeens lijken de Balinezen een ander volk. Weg is de bescheiden glimlach, het aarzelende benaderen, de rustige gesprekken. We zijn geen bezienswaardigheid of waardige bezoeker meer. In Sanur is een toerist een prooi. Maar na een halve dag vriendelijk doch beslist nee-schudden kennen de verkoopsters ons en worden we met rust gelaten.
Ik zwaai terug en loop door. Roel en Tijm gaan het supermarktje naast het hotel binnen om water te kopen voor onze wandeling. Ik wacht buiten op een bankje, met de meisjes. Ik kijk het strand af. Een Amerikaanse toerist loopt het hotel uit. Een verkoopster, die net nog vriendelijk naar ons zwaaide, in zijn kielzog.
Ze bestookt hem agressief: ‘Sir, come see my shop, please.’
De man kijkt geërgerd om, versneld zijn pas. Ze geeft niet op.
‘Sir, sir, you buy please?’
De man schudt nee, maar zijn wanhopige blik schudt haar niet af. Hij vlucht de winkel in. De verkoopster kijkt hem na en zinkt naast me neer op het bankje. Ze veegt het zweet van haar voorhoofd. ‘Very hot,’ puft ze.
Dan buigt ze zich naar de buggy waar Jasmijn ligt te slapen.
‘Jouw dochter? Sweet,’ lacht ze.
‘Ja. Dit is Jasmijn.’
Ik glimlach. Dan wijst ze naar Linde. ‘Zo blond. Beautiful. Hoe oud?’
Ik kijk naar de witblonde Linde, spelend in het zand voor ons.
‘Linde? Die is net twee.’
‘Ah. Yes. Jullie komen Nederland?’
Al wonen we er niet, onze lange, blonde Nederlandsheid is niet te verbergen.
‘Ja. Er zijn hier zeker wel veel Nederlandse toeristen?’
Ze knikt. ‘Ik voor Nederland familie werkte. Nanny, ik,’ wijst ze.
‘O, wat leuk. Een familie hier op Bali?’
‘Jaja. Kleine jongen. Ook twee, net als blonde. Aboe.’
‘Aboe?’ vraag ik.
Nee, schudt ze.
‘Abe,’ probeert ze nog eens.
Ik versta haar niet goed. Met haar teen tekent ze de naam in het zand.
‘O, Abel, natuurlijk. Ja, een echt Nederlandse naam. Waar is Abel nu?’
‘Abel is terug Nederland. Vader’s werk, moest terug.’
Ze staart treurig voor zich uit.
‘Ik mis Abel veel. Zij,’ wijst ze naar Linde, ‘zij lijk op Abel. Zo blond.’
Ik knik. ‘Wat vervelend. Logisch dat je hem mist. En rot ook dat je baan kwijt bent. En nu heb je een winkeltje. Is het werk leuk, verkopen?’
Ze trekt een zuinig mondje. ‘Verkopen, moeilijk. Beter nanny.’
Ze grinnikt. ‘Jullie hier blijven? Ik kom nanny-en,’ grapt ze
Ik lach terug. ‘Goed idee. Het is hier zalig.’
Ik strek mijn benen uit, genietend van de zon.
Dan komen Roel en Tijm de winkel uit. Vlak erna de Amerikaan.
De verkoopster aait Linde over haar hoofd en zegt gedag.
‘Sorry, moet gaan. Moet hem hebben.’
Ze holt achter de Amerikaan aan. ‘Sir, you come, my shop. Sir, please, see!’

donderdag 15 maart 2012

In mei...


Leg ik een... ? Nee, geen ei. Alhoewel het soms wel zo voelt. Alsof ik, na drie kinderen, er nog een heb gebaard. En ergens is dat ook zo. Na Tijm, Linde en Jasmijn creëerde ik Lotte. Ze is me inmiddels bijna net zo dierbaar als mijn andere kinderen, die van vlees en bloed. En ze is wel zo makkelijk in de omgang, ze doet namelijk altijd precies wat ik wil! Of wat ik zou willen doen. Lotte lijkt namelijk wel een beetje op mij, op hoe ik was toen ik nog een klein meisje was. Gefascineerd bekijkt ze de wondere wereld om haar heen. En daar is nogal wat te zien en te beleven.
Want Lotte woont in Sarawak, op het eiland Borneo, waar het heel erg warm is. Je ziet er apen, krokodillen en vlinders zo groot als je hand. In het oerwoud wonen de Iban, die koppen snellen. Maar Lotte is niet bang. Alleen misschien een beetje voor de enge juf. Met haar zus, broertje en vriendinnen beleeft ze grote en kleine avonturen. In de keiharde regen die van de tuin een dansend zwembad vol vliegende vissen maakt. Of juist bij de huizenhoog oplaaiende vlammen van een bosbrand. Lees mee met Lotte en ontdek hoe spannend het is om tussen twee culturen op te groeien.

Het boek is geschikt om zelf te lezen voor kinderen van ongeveer 7 tot 10 jaar. Het is geïllustreerd door Anneke van de Langkruis van Villa Figura.

Het is nu nog niet verkrijgbaar, maar als je wilt kun je het hier al wel vooraf bestellen. Zo gauw het uitkomt, medio mei 2012, krijg je het dan vanzelf thuisgestuurd!

woensdag 14 maart 2012

Op safari

‘Mama,’ roept Tijm. ‘We gaan op safari.’
Hij heeft zijn rugzak klaar. De verrekijker zit erin, het plantenboek, een pak koekjes. Aan zijn step hangt hij de tent.
‘Kom nou, jongens,’ roept hij, wegsteppend.
‘Waar gaan we naartoe?’ vraag ik.
‘Exploren,’ zegt Tijm. ‘De waterval zoeken.’
Voor de brug slaan we linksaf, de wildernis in, door de modder.
Tijm pakt de verrekijker erbij. Hij tuurt over het water, dan naar mij.
‘Hihi,’ giechelt hij, ‘mama, je bent heel klein. Je bent heel ver weg.’
‘Je moet hem andersom houden,’ wijs ik. ‘Dan wordt wat ver weg is groot.’
‘Nee,’ roept Tijm. ‘Zo is hij goed. Kijk, nu is alles ver weg. Het is een verrekijker!’
Tevreden blikt hij om zich heen.
Ver weg ziet hij bloemetjes als kleine, gele sterren. We zoeken ze op in het plantenboek. Speenkruid, heten ze.
‘Voor Jasmijn,’ grinnikt Linde.
Ook zij heeft wat gevonden. ‘Daar,’ wijst ze het water in.
Bruine, modderige balletjes.
‘Kikkerdril,’ weet Tijm. ‘We moeten het meenemen, mama. Dan kunnen we kikkers maken.’
‘Misschien op de terugweg,’ antwoord ik. ‘Eerst moeten we de waterval nog vinden.’
‘O ja,’ zegt Tijm. ‘Kom Linde.’
Hij trekt haar mee aan haar hand, langs de rivier. Met Jasmijn in de buggy ploeter ik erachteraan, door de modder.
Tijm en Linde rennen de smalle sluis over.
‘Mama,’ wijst Tijm naar een gammele plankenbrug. ‘Die is voor jou en Jasmijn.’
Stapje voor stapje wankel ik over de planken. We moeten, want we moeten de waterval vinden. Tijm en Linde zijn er al.
Ruisend gutst het water over de stenen. Tijm klautert naar beneden, de stapstenen op. Linde steekt haar hand uit. ‘Mama, helpen.’
Ik help Linde de stapstenen over. Dan kijk ik om, naar de buggy aan de overkant. Opeens moet ik denken aan het raadsel van de wolf, de kool en de geit. Ik weet de oplossing niet meer.
Ik haal Jasmijn en zet haar, achter een hek, zo ver mogelijk van het water, op de grond.
‘Let op je zus,’ beveel ik Tijm. ‘Zorg dat ze niet bij het water kan.’
‘Ja mama,’ knikt hij braaf. ‘Ik zal op Jasmijn passen.’
Zo snel ik kan hup ik van steen naar steen, terug naar de overkant, van over mijn schouder Jasmijn in het oog houdend. Op de terugweg kijk ik even, heel even, weg, en als ik weer opkijk zitten Tijm en Linde in een boom. Jasmijn is nergens te bekennen.
Gillend spring ik aan land. ‘Waar is Jasmijn,’ roep ik. ‘Je zou opletten.’
‘Daar,’ wijst Tijm laconiek.
Verderop zie ik Jasmijn’s rug het park in verdwijnen. Veilig op het veld aangekomen zetten we de tent op, eten koekjes en plukken bloemen voor de limonade. Jasmijn blijft weglopen en op weg naar huis valt Tijm in het water, bij het opscheppen van het kikkerdril. Met natte laarzen gilt hij de hele weg naar huis .
‘Mama,’ krijst hij.
‘Hou eens op,’ mopper ik, ‘ben jij nou een stoere onderzoeker?’
‘Maar mama, er zit een kikker in mijn laars.’
Drie keer gieten we zijn laarzen leeg, tot we thuis zijn en klaar voor een warm bad.


Benieuwd wat we zagen? Op mijn facebookpagina vind je een fotoverslag!

dinsdag 6 maart 2012

Spelenderwijs

Als ik de fles op tafel zet roept Tijm: ‘Daar staat Tom!’
‘Klopt,’ antwoord ik. ‘Maar er staat nog meer, toch?’
Een voor een gaat hij de letters af. T, o, m. Dan de a. De t. En nog een o. Hij kent ze allemaal.
‘En wat staat er dan?’ vraag ik.
Tijm schudt zijn hoofd.
Nog een keer som ik ze op. Tom, en dan a, t en o. Ik zeg ze langzaam, aan elkaar geplakt. Tom a t o. Hij kijkt me niet begrijpend aan. Nog vloeiender rijg ik ze aan elkaar. Tom-a-t-o. Pas bij de derde keer herhaalt hij me, zachtjes, twijfelend. Tomato.
Ik wijs naar het woord eronder. ‘En daar? Wat is die eerste letter?’
Dat is makkelijk. De k.
‘Dus wat zou daar staan? Tomato k...’ moedig ik aan.
‘Tomato sauce?’ raadt hij.
Geen rare keuze, zo heet dat in Engeland.
‘Dat is toch met een s? Nee, tomato Ke..,’ probeer ik weer.
Linde weet het wel: ‘kesjup!’ juicht ze.
Tijm loopt de letters nog eens langs. Het is geen te, zegt hij. Tomato is een engels woord. Het is de thi. Net als in zijn naam, die hij vaak moet spellen. Thi. Ai. Djee. Ehm.
Ik knik.
Hij leest verder. De o. De m. De a. Dat die op zijn engels ee heet laat ik maar gaan. Zeker omdat hij hier, in tomato, wel degelijk wordt uitgesproken als aa. We wonen niet in Amerika.

Even later duwt hij me, gewapend met Hop on Pop, naar de bank. Hij wil lezen. We beginnen rustig aan. Met de p van papa. Dan de uu van Pup, die een uh wordt. Verder gaat het, Pup is up, pup in cup, het duurt even maar is te doen. Bij all wordt het al lastiger. Die a, die wij aa noemen, moet in het engels een ee zijn. Maar niet altijd. In tomato wordt hij weer aa. En in all wordt hij ah. En wat doet die tweede l daar? Tijm kijkt steeds vertwijfelder en zelfs ik raak de draad langzaam kwijt. De e van bed, is geen Nederlandse ee, geen Engelse ie, maar een eh. In beide de talen, dat weer wel.

Niet lang geleden klaagde ik, over Engelse scholen, die er veel te vroeg mee beginnen, die vierjarigen dwingen stil te zitten om te leren lezen en schrijven. Nu laat mijn zoon, een half jaar voor hij met school begint, mij stilzitten, onder dwang. Om het hém te leren. En ik doe het, met mijn mond vol tanden.
Toch houd ik mijn reserves. Tijm kent alle letters, lezend of schrijvend. De grote, T, A en G net zo goed als de t, a en g. Hij kent zijn naam, die van familieleden. Hij herkent combinaties, woorden, en onthoudt ze secuur. Hij speelt vals. Geconfronteerd met nieuwe woorden, hoe simpel ook, staart hij peinzend naar het papier. Hij ziet een n, hij ziet een o. Dat die no vormen, dát ziet hij niet, tot ik het voorzeg en hij het woord kent. Ik laat hem. Hij is pas vier. Vals spelen is ook spelen.