donderdag 6 oktober 2011

Wachten op weer

Met sippe, druipende, tegen vensterglas gedrukte neuzen wachtten we op de zomer. Hij kwam maar niet. Het was grijs en grauw, bar, nat en boos. Soms was hij er even en renden we schielijk door zonnestralen over het gras. We gooiden truien en schoenen uit en smeten met water. Snel en haastig genoten we, tot de wind wolken voor de zon blies en we onze jassen tegenstribbelend weer aansjorden. We stampten op laarzen door plassen, droogden de glijbaan met luiers en speelden door. We vermaakten ons wel, deze herfstige zomer. Toch misten we wat. Wanneer de zomer komt, zeiden we, als hij komt, dan gaan we naar het strand. Dan rijden we vanuit ons middelste middelpunt van Engeland naar de kust, een weekend lang.

We wachtten, we wachtten. Juli kwam en ging, augustus zwaaide nog even. September druilde mismoedig voort tot opeens, op een haar na oktober, de computer de voorspelling uitschreeuwde: zonnig! warm! zesentwintig graden! We boekten bed & breakfast, laadden de auto vol kinderen en genoeg spullen voor een maandenlange trektocht door donker Afrika en togen naar Devon. Om zes uur, nou ja, half zeven, wreven we het herfstige donker uit onze ogen en draaiden de snelweg op. Achterin soesden de kinderen en tevreden neuriënd legde ik mijn blote voeten op het dashboard. We’re on the road again. Vier uur en een korte plasstop later was het gebrul op de achterbank niet meer te sussen met ‘we zijn er bijna’ en rijstecrackers en waren we er gelukkig. Bijna. Een picknick, eiste de achterbank. Dat hadden we gepland, aangekomen op onze bestemming zouden we het eerste strand opdraaien, picknickkleed, koelbox, handdoeken, emmers, schepjes, visnetten, luiertassen, zwembroeken en zonnebrillen opgraven uit de overvolle achterbak en ons de rest van de dag niet meer verplaatsen. Daar, wees ik met het bordje mee, daar is het strand. Voor ons rees een hoge berg op. Achter de berg de zee.

Het gebrul op de achterbank zwol aan. Daar, wees ik wat mensen met schepnetjes na. We parkeerden en laadden de buggy vol. De schepnetjes verdwenen in de berg en wij ook, door tunnels gingen we er in en er door, tot aan een piepklein strandje. Het was hoog water. We schudden het picknickkleed uit en aten. De kinderen speelden in de branding en liepen blauw aan. Klappertandend keken we omhoog, naar de klif en naar de zon die er op zijn tenen overheen gluurde. Nog even, hoopten we, de lichte plekken bestuderend die schoorvoetend over de rotsen naderbij kwamen. Nauwlettend hielden we de zee in de gaten die zich terugtrok om ruimte te maken voor kiezel en zon. We hadden al zo lang gewacht. Het kon er nog wel bij. Toen, toch nog opeens, stroomde de zon de berg over en creëerde een gouden paradijs. De terugtrekkende zee liet een zwembad achter en poeltjes vol vis, krabbetjes, garnalen, zeewier en stenen. We zonnebaadden, zwommen, schepten, zochten schelpen, klommen op rotsen en aten steentjes. We smeerden geen zonnecrème en verbrandden niet. We hadden lang gewacht. We hebben in tijden niet zo genoten.

4 opmerkingen:

  1. jeuh! on the road again, voeten op het dashboard en gaan! vind ik ook zo;n geweldig gevoel, alleen jammer van dat gebrul van de achtergrond inderdaad, maar goed, het begin is leuk. en de beloning aan het eind in dit ook!
    met een beetje geluk sliepen ze op de terugweg?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Lekker!

    Mijn moeder (82) heeft je boekje ook gelezen, en haar conclusie was: voor alle genratie moeders herkenbaar, sommige dingen veranderen niet!

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Mammalien, klopt, het is voor alle moeders leuk, het is ook heel populair bij vriendinnen van mijn moeder!

    BeantwoordenVerwijderen