woensdag 21 september 2011

Naar huis

Ik ren op mama af. Ze aait over mijn haar.
‘Dag Tijm, leuke dag gehad op school? Ja? Kom, we gaan naar huis.’
Op onze steppen schieten mijn zusje en ik de parkeerplaats af, de weg op.
‘Die kant?’ wijs ik.
‘Naar huis is toch die kant?’ probeert mama.
‘We willen niet naar huis, we willen een blokje om!’ roepen Linde en ik.
Mama geeft toe. We gaan een blokje om.

We stuiven de helling af. ‘Stop,’ roept mama. We stoppen niet.
Mama roept weer: ‘Pas op voor de auto’s!’
Natuurlijk passen we op, maar we steppen door, we racen om het hardst.
‘Ik ben de snelste stepper,’ roep ik. Ik step met één hand, de andere hef ik hoog in de lucht. ‘Ik ben de beste stepper van de hele wereld!’

Mama holt achter ons aan en duwt mijn kleinste zusje met steeds snellere stappen. Linde en ik zoeven de heuvel af, scheren om bochten, één been omhoog, het ander stevig op het voetenplankje. Links en rechts leunend op het stuur zwieren we krullen over de stoep. Dan staan we stil en wijzen. ‘Mama, we willen in het bospaadje.’
We laden de steppen op de buggy en rennen het brandnetelpaadje in. ‘Pas op de prikplanten,’ roept mama, en wikkelt haar jas om Jasmijn’s blote handen en benen.
Om de hoek wordt het pad breder en we lopen een tunnel van groen in.
Ik kijk omhoog naar het dak van bladeren. ‘Mama, zullen we pruimen plukken?’
Ik schud aan de stam maar er komt niets.
‘We hebben hem al leeggegeten,’ zegt mama.
‘Mama, ik wil bramen eten.’
‘Dan moeten we doorlopen, bij het veldje zijn bramen.’

Ik loop een paar stappen richting het veldje. Op het pad ligt een tak, een hele lange. Met nog wat blaadjes eraan. Ik til hem op en steek hem omhoog, helemaal omhoog naar de lucht.
‘Mama, kijk eens hoe groot. Groter dan ik. Groter dan jij. Ik ga de lucht pakken.’
Ik rek en ik strek, ik duw de stok omhoog.
‘Mama, ik kan er niet bij.’
Mama lacht.

Ik sleep de stok mee het pad over. Linde raapt van de grond, ronde dingen pakt ze. Ronde dingen met een hoedje. ‘Dat zijn eikels, ze komen uit de eikenboom,’ vertelt mama. We rapen handenvol en proppen ze in de buggy. Ik vind twee hazelnoten aan elkaar. Rode puntbessen, rozenbottels, volgens mama. De buggy raakt vol met onze schatten. Linde sliert haar jas door de modder. Twaalf takken later zijn we bij het veldje. We rennen naar de overkant, naar het bramenbos. Jasmijn’s buggy hobbelt erachteraan. We plukken onze buiken vol en onze handen en monden paars. Het veld wordt een weide en als gekke koeien rennen Linde en ik rond, totdat mama ongeduldig wordt en roept dat we naar huis moeten. Dat we al een uur onderweg zijn. Dat ze het zat is. Ze loopt weg maar we gaan niet mee, pas als we haar niet meer kunnen zien rennen we brullend achter de buggy aan het pad over, de weg op en naar huis.

6 opmerkingen: