maandag 29 maart 2010

De kleine machinist

De stoel schuift knerpend over de houten vloer. Dan nog een stoel. En nog een. De rode houten stoelen van de eettafel. De kleine groene kikkerstoel. De gele berenstoel. Het antieke houten stoeltje met de kapotte rieten zitting. Allemaal op een rij. De kleine machinist controleert. Staan ze netjes in het gelid?

Papa wordt aan zijn arm meegesleurd. De kleine machinist is streng. Zitten, op je plaats. Linde, met kinderstoel en al, moet in de trein. Wat is die stoel zwaar. Mama moet helpen. En gaan zitten, daar. Ook de kleine machinist neemt zijn plaats in, op de locomotief, helemaal vooraan. Met krakend houten poten komt de trein in beweging. De kleine machinist zwengelt de stoomfluit aan, die tettert: ‘Tjoeke, tjoeke, puuu, puuu!’

We gaan naar links, de passagiers zwiepen mee. Dan naar rechts. Papa zwiept het hardst. Pas op, straks vallen we om! Dan zwiepen we naar voren. En naar achter. De machinist zet weer in, alle passagiers doen mee: ‘Tjoeke, tjoeke, tjoeke, tjoeke, tjoeke, tjoeke, puuuuuuuuuuu.’ De machinist trekt aan het koord voor de fluit. Steeds weer trekt hij met zijn arm, steeds harder. Puuuu, puuuu. De trein stuift voort.

Dan stopt de trein, eventjes, en mama klimt eruit. Maar hé, dat mag zomaar niet. De kleine machinist wordt boos, de trein moet immers verder. Maar mama ook. De tafel moet afgeruimd. De afwas gedaan. Dan heeft mama heeft een idee. Kijk, daar is de boerderij. Ja hoor, de koe wil wel mee. Hij mag voorin, bij de kleine machinist, op de locomotief. Het paard, het schaap, de kippen en de konijnen, allemaal gaan ze in de trein. Dan is hij vol. De trein rijdt verder, ‘tjoeke, tjoeke, tjoeke, puuuu puuuu.’

Rustig rijdt de trein door, de hele kamer lang. Tot de tafel schoon is en de afwas gedaan. Dan is het eindstation bereikt, en de kleine machinist moet naar bed. Hij zwaait de trein gedag: ‘bye, bye trein!’ De koe op de locomotief zwaait terug. De trein draait om. Hij gaat op weg naar huis.

woensdag 24 maart 2010

Schoon

De druppels trommelen tegen de glazen deur. Ik roep mama, maar ze hoort me niet. Het water zoemt en knettert zo hard. Ik sla tegen de deur. Klop, klop. Ik sla harder. Boem. Ze hoort me, eindelijk. Ze veegt een raam in de beslagen ruit en kijkt me lachend aan. Ik spring op en neer, en wijs. Douche. Ik wil ook.

Ze wijst terug. Ik hoor haar maar een beetje boven het geruis. Ik snap haar al. Mijn pyjama, die moet uit. Want in de douche moet je bloot. Ik wurm mijn arm uit de mouw. Hij zit vast. Boos trek en trek ik. Mama, help. Ik zit in de knoop. Mama helpt niet. Mama is nat. Ik trek en wurm nog meer. En ja, de arm floept eruit. Nu nog mijn hoofd. Ik trek, nog een keer, schiet op, ik heb haast, ik wil snel, ik wil in de douche. Hèhè. Gelukt. Nu nog de broek. Dat is makkelijk. Ik heb hem zo uit. Ook mijn luier. Hoepla. Klaar. Een bloot jongetje.

Ik duw de deur open. Overal om mij heen valt water. De druppels ploffen en ploppen in de bak. Nog net zie ik mijn buik. Mijn vinger voor mijn neus. Verder niets, de douche is vol warme wolk. Ik kijk naar boven, naar mama. Alleen maar water zie ik. Heel veel water, het spettert op mijn hoofd. In mijn ogen. Auw. Snel doe ik ze dicht. Ik steek mijn handen omhoog, om de warme druppels op te vangen. Ze glippen door mijn vingers.

Ik voel om me heen. Wat is dat? Mama’s been. Ik pak het stevig vast. Alles is nat. Alles glibbert van de zeep. Langzaam doe ik mijn ogen open. Ik knipper zachtjes met mijn ogen. Mijn hand veegt de ruiten schoon, helemaal rondom. Langzaam zie ik de badkamer weer. Het kastje en de handdoeken. Als ik klaar ben begin ik weer opnieuw. Ik ga snel, steeds sneller. Maar de stoom is het snelst.

Dan zie ik wat geels, in de hoek op de grond. De shampoo. Ik trek mama aan haar arm. Ik wijs. Ze snapt me. Ze wast mijn haar. Ik was mijn buik. Nu ben ik schoon. Ik trek mama aan haar arm. Nog een keer. Douchen is zo leuk. Nog een keer wast ze mijn haar. Nog een keer was ik mijn buik. Wat ben ik schoon. Ik trek mama aan haar arm. Nee, schudt ze de druppels uit haar haar. Ze draait de kraan dicht. We zijn klaar.

donderdag 18 maart 2010

Blauwe pet

Ik denk dat ik een blauwe pet ga aanschaffen. En een fluitje. Voor mijn nieuwe functie. Die van politieagent. Ik moet namelijk, nu Linde op pad is, twéé kleine boeven in de gaten houden. En daarmee kan ik ze, lekker lui, tot de orde fluiten.

Ik droom erover op de bank. Tijm en Linde zitten lief te spelen met de boerderij, en ik probeer stiekem een uiltje te knappen. Het gaat een tijdje goed. Dan houdt Linde het voor gezien, ze kruipt richting het witte kastje. In het witte kastje staan de DVD speler, de Skybox en de versterker. Er ligt een kluwen snoeren. En verschillende afstandsbedieningen. Prachtig speelgoed. Vindt Linde. Ik sla haar gade en denk terug, aan zo’n anderhalf jaar geleden. Aan Tijm en het witte kastje. Ook op hem werkte het kastje op als een magneet op een spijker. Vooral de oplichtende knopjes. En de snoeren aan de achterkant. En het deurtje, dat je zo leuk open en dicht kan klapperen. Vermoeid bedenk ik hoe veel moeite het kostte hem dit af te leren.

'Voorzichtig Linde, het kan kapot,' sputter ik vanaf de bank. Wat een halfzacht optreden. Halfzacht werkt niet. Dat weet ik best. Hard optreden is nodig. Hard optreden waarbij ik opsta, Linde fysiek verwijder van de plek des onheils, terwijl ik haar ferm en resoluut toespreek. Nee Linde, dat mag niet. Afblijven. Maar ik heb een flinke reuma-aanval, pijn en geen zin. Ik sputter dus nog wat door, over nee, over mag niet. Linde trekt zich er niets van aan en gaat vrolijk door op de knopjes te drukken.

Tijm wordt op zijn beurt geïnspireerd door zijn zusje en laat de boerderij voor wat hij is. Samen ontdekken ze dat de Skybox eigenlijk een trommel is. Lachend slaan ze de maat op het apparaat. 'Musiek!' roept Tijm enthousiast. Ik sleep me nu toch maar omhoog. Pak Linde op en zet haar neer aan de andere kant van het kleed. 'Nee Linde, dat mag niet.' Ik doe de deur van het kastje dicht en spreek Tijm vermanend toe: 'Je weet dat je er niet aan mag zitten. Dan gaat het kapot. Je blijft eraf, hoor je. En Linde ook. Anders ga je naar je kamer!'

Tijm kijkt intens zielig. Trekt zijn schoudertjes op. 'Nee, nee, kamer,' schudt het hoofdje. 'Prima, je hoeft toch niet. Als je er maar af blijft.' Braaf gaat Tijm verder spelen met de boerderij. Ik ga voldaan weer op de bank liggen. Victorie! Triomf! Succes!

Bij een van de twee dan. Linde gooit er kordaat de knietjes tegenaan en kruipt terug naar het kastje. Het deurtje heeft ze alweer open. Ik wil overeind komen maar Tijm is me voor. Hij loopt op haar af en spreekt haar vermanend toe, wijzend met zijn vingertje: 'Nee, Chine, nie kastje. Nie, mmm, onverstaanbaar, mmm, kamer!' Hij duwt het kastje dicht.

Bij nader inzien denk ik dat het twee blauwe petten zullen worden. Een grote en een kleine voor mijn assistent. Maar één fluitje lijkt me wel genoeg.

maandag 15 maart 2010

Sprookje

Als je het jongetje vroeg hoe hij heette, antwoordde hij: ‘Naam, ik heet Naam.’ Nee, riepen de mensen dan, dat kan niet. Dat is toch geen naam, Naam. Maar hij haalde zijn schouders op. ‘Toch is het mijn naam. Naam.’
Nee, riepen ze, je moet een naam hebben, een echte. Je moet hem zoeken. Hij is er wel. Iedereen heeft een naam. Ook jij. Dat zeg ik toch, dacht het jongetje. Ik heb een naam. Naam. Maar hij zei het niet en liep door, schuddend met zijn hoofd.

Maar nadat de mensen het honderd keer hadden geroepen begon hij te twijfelen. Was Naam wel een naam? Was het wel zijn naam? Had hij wel een naam? En nadat hij het nog honderd keer had gehoord begon hij het te geloven. Als de mensen hem vroegen, wat is je naam, zei hij: ‘Ik heb geen naam. Ik ben naamloos.’ Och, riepen de mensen, dat is niet goed. Je moet hem zoeken. Hij is er wel. Je naam. Dus toen ging het jongetje op zoek. Naar zijn naam.

Hij vroeg het andere mensen. Maar ze wisten het niet. Ze lachten hem uit. Je weet toch zelf wel hoe je heet? Dat moet je ons niet vragen. Mafkees. Gekke Henkie. Ze wezen hem na. Hij liep somber verder. Kees? Henk? Was dat zijn naam? Het jongetje probeerde ze uit op zijn tong. Nee, dacht hij, dat ben ik niet.

Sommige mensen waren aardig. Ze probeerden hem te helpen. Ze droegen namen aan. Jan, of Piet? Of Klaas. Nee, Hendrik! Wel honderd namen hoorde hij. Hij probeerde ze allemaal. Maar de zijne was er niet bij.

Toen vroeg hij het aan de dieren. Mooie namen stelden ze voor. ‘Mees,’ tjilpte een klein vogeltje, ‘net als ik.’ ‘Nee, Beer, groot en sterk,’ brulde de bruine beer. Het jongetje dacht even na. Hij zou best Beer willen heten. Maar zo heette hij niet. Dat wist hij zeker. Hij was niet groot en sterk en bruin, hij was een klein, blond jongetje.

Hij vroeg het aan de wind, die om hem heen bulderde. ‘Storm,’ waaide die, ‘zo heet je.’ Nee, dacht het jongetje, dat is een rare naam. Zo heet ik niet. Ik brul en bulder nooit. Nou ja, een klein beetje, als ik boos ben. Maar niet genoeg. En de wind ging weer liggen.

Hij vroeg het aan de dingen. De treinen, de auto’s en de vliegtuigen. Maar ze konden hem niet helpen. Snel raasden ze voorbij. Tjoeke tjoeke, vroem, zoef. Nee, dat zijn geen namen, dacht het jongetje. En al helemaal niet die van mij. Jammer, want hij hield zoveel van treinen en auto’s. En vliegtuigen.

Hij keek om zich heen. Op het veld waar hij liep stond een grote boom. Hij ging zitten, zijn rug tegen de brede stam. Waar kon hij nog zoeken? Wie kon hij het nog vragen? Hij tuurde voor zich uit. Toen zag hij opeens vlak voor zijn neus iets kleins, iets lichtbruins, dwarrelen. Het leek wel een helikoptertje. Hij keek omhoog, naar waar het vandaan kwam. Het kwam uit de boom. Het was een zaadje. Hij keek weer omhoog naar de kruin van de boom. Het leek net of hij de boom voor het eerst zag, maar hem tegelijkertijd al heel lang kende. Toen bedacht hij iets. Hij moest het de boom vragen. Zo’n grote sterke boom, daarnaar wilde hij wel heten. Dus vroeg hij het aan de boom. De oude lindeboom sprak met krakende stem. Nee, een naam kon hij hem niet geven. Maar wel hulp. Hij wist waar het jongetje moest zoeken. In de tuinen moest het jongetje zoeken. In de tuinen van de mensen. Naar een klein plantje met grijsgroene blaadjes. Hij zou het herkennen aan de geur.

Hij liep de tuinen rond en zocht. Hij snuffelde hier, hij wroette daar en hij bladerde door het groen. Hij kon het niet vinden. Hij wist ook niet of hij het wel wilde vinden. Moest hij heten naar zo’n klein, onooglijk plantje? Hij wist niet of hij dat wel wilde. Dan liever Naam. Of naamloos.

En toen zag hij het. Opeens. Precies zoals de linde had gezegd. Grijsgroene blaadjes. Hij wreef de blaadjes tussen zijn vingers. Ze waren sterk en toch ook zacht. Net als hij. Ze roken scherp en toch ook zoet. Naar honing, met een vleugje marmite. Net als hij. Maar dan veel groener. Naar aarde. Naar gebraden kip. En hoestdrank.

Tijm. Zijn naam. Het was als een nieuwe jas die meteen paste. Hij rende naar huis om zijn naam aan iedereen te vertellen.

vrijdag 12 maart 2010

Verhip, ze kruipt

Linde is op pad. Steeds beter krijgt ze het kruipen onder de knie. Elke dag gaat ze een stukje verder. Elke dag gaat het een stukje soepeler. Eerst schoof ze wippend op haar kont in het rond. Toen wipte ze zich al zittend op de knieën. Ze rekte en strekte haar armen zo ver mogelijk vooruit en schoof ietsepietsje verder. En ging weer zitten. Zo manoeuvreerde ze zich de kamer door. Steeds meer duwde ze mee met haar knie. Of been. En het wippen werd langzaam maar zeker kruipen.

Wanneer is kruipen eigenlijk kruipen? Daar valt over te twisten. Volgens de crèche kroop ze vorige week al. Ik ben kritischer. Gisteren leek het nog een beetje op een kreupele hond, een gestrekt been sleepte achter haar aan. Maar vandaag ging ze opeens heel netjes op beide knietjes vooruit. Dus zeg ik voluit: Linde kruipt.

Het is grappig hoe Linde de dingen zo anders leert dan haar broer. Rustig, op haar gemakje, ze neemt de tijd. Tijm maakt overal een show van. Met liefst een zo groot mogelijk publiek. Hij kroop voor het eerst bij opa en oma. Amper zes maanden oud. Op het kleed middenin de kamer oefende hij fanatiek. Aangemoedigd door papa, mama, opa, oma en enkele ooms en tantes. Steeds weer bouwden we een toren van bekertjes. Ik zal het nooit vergeten. Dat fanatieke koppie. De toren moest om. Hij spartelde net zo lang tot zijn spartelen tijgeren werd en hij de toren bereikte. Om hem om te gooien met een wijds gebaar. Applaus. Hij oefende de hele middag tot hij zo snel en soepel tijgerde als een rups die de borstcrawl doet.

Ook met het zetten van zijn eerste stapjes wachtte hij tot het juiste moment. Wachtte hij op het juiste publiek. Dat vond hij ruim een half jaar later bij opi en omi, op tweede kerstdag. Van tafeltje naar tafeltje stapte hij, steeds meer stapjes achter elkaar. Het publiek keek toe. Tijm lachte en boog. Applaus.

Ik ben erg benieuwd hoe dat bij Linde zal gaan. De evolutie van het lopen. Ik denk dat ze langzaam maar zeker elke dag een beetje meer omhoog komt. Van vier naar twee voeten. Zonder dat het opvalt. Totdat ze, opeens, echte, losse stapjes maakt. En dat niemand het eigenlijk doorheeft, zo natuurlijk is het proces. Dat we elkaar op een dag aanstoten. Verhip, Linde loopt.

woensdag 10 maart 2010

De wonderlijke geschiedenis van Wouter de Walvis

Wouter was een walvis. Een kleine, platte, rode walvis. Van plastic. Voor in bad. Hij hoorde bij een boekje. Dat was ook van plastic. Ook voor in bad. Het boekje verhaalde over de avonturen van Wouter. Over de boot, de kapitein, de haai en de scherpe rotsen. Het was een spannend verhaal. Maar het jongetje van wie Wouter was vond er niet zo veel aan. In bad had hij wel wat beters te doen. Spetteren bijvoorbeeld. Samen met Wouter. Want Wouter was zijn beste vriend. Samen spetterden en plonsden ze wat af. En als hij uit het bad moest knelde het jongetje Wouter stevig vast in zijn kleine knuistje. Hij moest mee, naar de aankleedtafel. Naar beneden. Waar de moeder van het kleine jongetje hem stilletjes ontfutselde en hem veilig terugbracht naar het bad. Zodat hij niet kwijt raakte.

Op een keer gingen ze op vakantie, het kleine jongetje en zijn papa en mama. Naar Frankrijk. Wouter mocht mee. Op vakantie maakten ze heel veel lol. Er waren nog meer kleine jongetjes, en met zijn drieen zaten ze in bad. Ze spetterden dat het een lieve lust was. Tot, op een dag ze weer terug naar huis moesten. Mama pakte de koffers in. Maar, ach en wee, Wouter was nergens te vinden. Overal zochten ze. In het bad. Achter het bad. In de kamer. In de tuin. In de koffers van de andere kleine jongetjes. Maar nergens konden ze hem vinden. Droevig ging het kleine jongetje naar huis. Zonder zijn vriend. Terug naar naar Engeland. Want daar woonde hij. De andere kleine jongetjes gingen ook terug naar huis. Naar Nederland. Want daar woonden zij.

Het kleine jongetje werd groter. Hij kreeg nieuwe vriendjes in het bad. Eendjes. Rood, groen, blauw en geel. Vrolijk spetterden ze in het water. Wouter werd vergeten.

Tot op een dag, een half jaar later, er een pakje werd bezorgd. Uit Nederland. En wat voor verrassing kwam er uit het pakje? Jullie raden het al: Wouter. Hoe was Wouter in Nederland gekomen? Hoe was Wouter achter de verwarming van de badkamer van de kleine jongetjes gekomen? Niemand die het wist. Niemand die het raadsel kon oplossen. Maar wat waren de mama's blij dat Wouter was gevonden. En Wouter ook. Blij wilde hij in het bad gaan spetteren met zijn oude vriend. Maar het jongetje was inmiddels veel groter geworden. Hij had nieuwe vrienden. De eendjes. De lege shampoofles. En de tandenpoetsbeker. Het jongetje keek Wouter kort aan, en gooide hem toen aan de kant. Daar lag Wouter dan, op de vensterbank van de badkamer. Droevig dacht hij aan hoe hij vroeger spetterde met zijn vriend in het bad.

Maar toen verscheen er iemand anders in het bad. Een klein meisje, met lichtbruine piekhaartjes. Voorzichtig pakte ze Wouter op en stopte hem in haar mond. Toen spetterde ze hard met hem in het water. En lachte breeduit. Wouter werd er helemaal warm van. Hij had een nieuw vriendinnetje gevonden. Vanaf toen speelden ze vaak samen in het bad, het meisje en hij. Wat was Wouter gelukkig.

zondag 7 maart 2010

Zondagochtend

Zondagochtend, half zeven. Dat is toch geen tijd. Geen tijd om op te zijn. Vind ik. Vindt papa. Vindt elke weldenkende volwassene. Helaas denken onze kinderen daar anders over. Denken de meeste baby’s en peuters daar anders over.

Als eerste staat Tijm naast ons bed. Hij kijkt me vrolijk aan. ‘Naam wak!’ Ik kijk op de klok. Vijf voor half zeven. Niet slecht. We mogen niet klagen. Mogen niet, maar willen wel. Kreunend besef ik dat ik vandaag aan de beurt ben. Ik hijs me uit bed. Tijm kruipt om mijn warme plek tegen zijn vader aan. ‘Molky, molky,’ dicteert hij. Ik weet het. Ik ken de procedure.

Op weg naar beneden hoor ik Linde zachtjes urmen. Ik loop naar binnen, geef haar een speen, een aai over de bol, en hoop voor het beste. Beneden maak ik twee flessen melk klaar. Weer boven hoor ik nog steeds ge-urm uit de babykamer. Dus liggen we even later met zijn vieren in ons niet-zo-heel-grote bed. De eerste tien minuten zijn een zalige rust. Twee stille lijfjes liggen tussen ons in, het enige geluid is het gesabbel aan de flessen. We doen nog even de ogen dicht. Maar dan is het feest voorbij. ‘Molk op,’ verkondigt Tijm.

Linde ligt rustig en lief te liggen, maar Tijm is een stuiterbal in ons bed. Het bed is een trampoline. Papa en mama zijn een klimrek. Steeds weer stompen voeten, handen en ellebogen tegen ons aan. Gezellig is het wel, een rustige zondagochtend niet. Boekjes bieden even soelaas. Om de beurt lezen we voor. Om de beurt mogen we even, stiekem, de ogen dichtdoen. Tijm mag het niet zien. ‘Mama sjaap,’ prikt hij in mijn oog. Nee, niet meer.

Dan is zelfs dat voorbij. ‘Uit het bed,’ wordt er gedicteerd. Ik kijk papa aan. Toegeven of valsspelen? Hij knikt, doe maar. Ik sta op een loop naar beneden. Leg onderweg Linde in haar bedje, speen in de mond, muziekje aan. Beneden gekomen doe ik de dvd in het apparaat. Even later klinkt het muziekje. ‘Kom op bezoek bij…’

Ik sluip terug naar boven en doe de slaapkamerdeur achter me dicht. Papa kijkt me hoopval aan. ‘Hoe lang hebben we, denk je?’

donderdag 4 maart 2010

De boekentrein

Half zeven ’s avonds is een heerlijk tijdstip. Moe van de dag, het werk, de crèche en de lange rit naar huis kruipen we met zijn drieën op de bank. Ik in het midden, aan elke kant een klein warm lijfje tegen me aan. We gaan voorlezen. Tijm mag het boek uitzoeken, want Linde doet voor spek en bonen mee, boeken trekt ze liefst kapot.

Ik ben wel eens bang dat ik de kinderen mijn smaak opdring. Dat ik teveel de favorieten uit mijn jeugd koop. Toch pakt Tijm juist die boeken steeds uit de kast. Terwijl er met boekenwurm ouders en geefgrage familie en vrienden genoeg keus is. Tijm is een kritische lezer. Hij is pas twee.

Nummer één van het moment is Richard Scarry’s ‘Storybook Dictionary’. Ik schafte het voor een luttel bedrag aan op de rommelmarkt. Geen wonder dat het een succes is. Scarry’s boeken laten, naast grappige beestenplaatjes, heerlijk alledaagse dingen zien. Peuters hoeven geen goed verhaal, dingen herkennen willen ze. Aanwijzen, woorden leren. In dit woordenboek is zoveel te zien. Keukengerei, eten, huizen, meubels en alle vervoersmiddelen die je maar kunt bedenken. Tijm blijft meestal hangen bij de T van trein.

Een goede tweede is het vliegtuigenboek, zowaar een modern exemplaar. Vliegtuigen kennen we goed, we vliegen vaak en wonen ook nog eens onder de rook van het vliegveld. Het boek staat, behalve vliegtuigen, vol met bagagekarretjes, koffers en helikopters. Flapjes met daarachter grote en kleine verrassingen. En aardig wat halve flapjes. Feitelijk is hij nog te klein voor dit interactieve boek. Maar toen ik het veilig wegstopte op de hoogste plank, keek hij zo innig bedroefd dat ik het weer naar beneden haalde.

Op een dag, op de puntjes van zijn tenen, graait hij iets nieuws van de op een-na-hoogste plank. Jip en Janneke. Ik moet voorlezen, echt voorlezen. Doodstil en geconcentreerd zit hij te luisteren. Hoeveel de peuter ervan begrijpt weet ik niet, maar ‘jip-jaanek’ zijn zijn nieuwe helden. Daarna pakt hij Dr Seuss, en de rare fantasiebeesten en dito verhalen vindt hij prachtig. Allemaal noemt hij ze Sam, naar de hoofdpersoon uit ‘Green Eggs and Ham.’ Een tijdje loopt hij weg met de Meneer Boekjes. Letterlijk, want hij zeult ze in een stapel overal mee naar toe. Meneer Smikkel moet zelfs mee naar bed.

En dan komt hij opeens aanzetten met een stapel boekjes waar hij normaal gesproken nooit in kijkt. Kleine boekjes. Nijntje, Ollie, Elmer en de Botjes. Kikker en Haas, Dog, Foxy en Dikkie Dik. Ik kijk hem nieuwsgierig na. Gaat hij de boekjes eindelijk lezen? Hij legt de boekjes op de grond, één voor één, een lange rij vormt zich op het kleed. Hij loopt naar de kast voor nog een stapel, en nog een, de rij boekjes gaat de kamer helemaal rond. Tijm staat in het midden en overziet zijn werk. ‘Trein!’ roept hij trots.

dinsdag 2 maart 2010

Zomaar een middag

Het deurtje gaat dicht. Het deurtje gaat open. Dan komt er een handje, dat een konijntje door het deurtje propt. Een grote glimlach breekt door op haar gezichtje als het gelukt is. Het deurtje gaat dicht. En weer open. Het handje haalt het konijn eruit. Ze houdt het omhoog en laat het me trots zien. Grijnst haar beide tanden bloot.
Dan komt er een iets groter handje, dat het konijntje weggrist. De glimlach verstart. Ze kijkt me ontsteld aan. Knijpt haar oogjes samen. Vertrekt haar mond. Ik tel af: tien, negen, acht, zeven. Bij zeven begint ze.

Ik roep grote broer tot de orde. 'Geef terug Tijm. Nu!' Hij rent hard weg, het konijntje vastgeklemd in zijn hand. Geniepig lachend. 'Wil je naar je kamer? Als je het nu niet terug geeft ga je naar je kamer.' Hij twijfelt. Kijkt me vorsend aan. Hij doet een voorzichtig pasje vooruit, verder van zijn zusje vandaan. Ik herhaal mijn dreigement op iets luidere toon. Hij blijft stokstil staan. Kijkt geïnteresseerd naar het schilderij aan de muur voor hem. 'Dit is de laatste keer, als je het nu niet terug geeft ga je direct naar boven.' Ik probeer dreigend te kijken. Hopend dat hij niet doorheeft dat ik pijn in mijn rug heb. En helemaal geen zin om hem schoppend en tierend onder mijn arm de trap op naar zijn kamer te zeulen. Hij kiest eieren voor zijn geld en geeft het konijntje terug. Ik haal opgelucht adem en klop me in gedachten op de rug. 'Nu sorry zeggen tegen Linde.' Hij loopt op haar af. Knelt zijn armpjes om haar nekje. Een kusje op haar wang. Ze is er niet echt van gediend, maar ondergaat het rustig.

Het konijntje hoeft ze niet meer. Tijm ook niet. Hij heeft iets nieuws bedacht. Hij gaat een show opvoeren voor zijn zusje. Hij trekt de poef tot vlak voor Linde. Stort zich er hard op. En nog een keer. En nog een keer. Linde schatert het uit. Ik heb nog nooit een baby zo intens horen schaterlachen. Tijm rent een rondje om de bank. Linde giechelt nog wat na. Wat een meisje.

Ik pak Linde op en gooi haar op de poef. Nog harder schatert ze het uit. Nu Tijm weer, ze gaan om en om. Ze lachen om het hardst. Dat is een leuk spelletje, denk ik. Ik wil ook! Ik zet Linde op de grond, en gooi mezelf zijdelings op de poef. Stilte. Geen gelach, niet eens een grinnik. Broederlijk zwijgend kijken ze me aan. Achter hun grote stille ogen zie ik ze hoofdschuddend denken: 'Moeders, ze snappen er niets van.'