vrijdag 29 juni 2012

Regelwerk

Om zeven uur sta ik op en ga aan het werk. Tijm is ook op en gaat braaf met een paar vellen papier en doos stiften aan tafel zitten. Ik duik achter de computer, om de mail uit Singapore te checken. Immers, alles wat in onze middag is verstuurd, wordt pas in onze vroege ochtend beantwoord. Halverwege de mail waarin de verhuurder aankondigt dat het contract voor ons tijdelijke appartement niet leesbaar gescand was hoor ik boven gebrul. Jasmijn is wakker en wenst melk. Ik leg haar met fles op de poef.
Terug bij de computer probeer ik tevergeefs het opnieuw ingescande, nu veel te grote, document te attachen. Voor het me lukt hoor ik in de gang gestommel, dan gehuil. Linde, de slaap nog in haar ogen, heeft zich gestoten aan de balustrade. Ik troost haar met warme anijsmelk en zet haar op de bank. Ik neem de rest van de mail door en zet een vlaggetje bij alles wat actie of antwoord vergt. De schoolbus die alleen plek heeft voor Tijm, niet voor Linde. De verhuizers die vragen of we al besloten hebben of we hun aannemen of toch de concurrent. De gepeperde rekening van de administratie van de school. De datum voor het afscheidsavondje uit met vriendinnen die ik moet bevestigen. De order voor mijn boek. En help, de deadline van het tijdschrift waarvoor ik werk, drie glutenvrije kindergerechten, met verhaal en recept, helemaal vergeten, is ook vandaag. Mijn mailbox stroomt over. De hele week al wordt mijn takenlijst langer en langer, nooit korter. Maar vandaag is mijn werkdag, mijn vrije dag. Werken aan mijn nieuwe boek heb ik voorlopig opgegeven. Vandaag moet de inbox leeg.

Tussendoor scan ik vluchtig de overige, veel leukere mail. Een vriendin, zwanger van een tweeling. Een oud klasgenoot die mijn boek zo leuk vond. Gestresst dwaalt mijn blik weer naar het woud van rode vlaggetjes in mijn inbox, dan naar het klokje rechtsboven en ik schrik. Acht uur!
Om negen uur moet Tijm op de peuterschool zijn, en niet te laat, want hij heeft zijn allereerste schoolreisje, naar de kinderboerderij. Opgewonden tekent hij al een uur lang paarden, koeien en geiten. Niemand is nog aangekleed, niemand heeft ontbeten. Na een hectisch half uur is iedereen gevoederd en gekleed. Als na tien minuten en net zoveel dreigementen Tijm nog steeds zijn schoenen niet aanheeft roep ik, dat als hij nu zijn schoenen niet aandoet we te laat gaan komen, en we de bus zullen missen. Ondanks de paniek en het gegil dat volgt, zit er vijf minuten later pas één schoen aan zijn voeten.

Weer thuis, de meisjes bij de gastouder, Tijm zeer opgewonden in de bus, nestel ik me met mijn computer op de bank. Ik kijk naar mijn actielijst, naar de klok, en stiekem even naar de foto van het zwembad bij het tijdelijke appartement waarvan ik het contract eindelijk naar Singapore heb weten te krijgen. Ik heb een nieuwe bikini nodig, realiseer ik me. Als een spijbelend schoolkind surf ik door webwinkels en ik beloof mezelf: als ik om twaalf uur mijn actielijst heb afgewerkt mag ik even naar de stad. Bij mijn kinderen werken beloftes noch dreigementen. Bij mij misschien wel?

donderdag 21 juni 2012

Naar een warm land

Drie sippe neuzen drukken tegen de glazen ramen van de achterdeur. De buitenkant zit vol druppels. Het regent. Alweer. En het is koud. Kom, trekt Tijm zijn zusjes mee. Ze pakken de rugzakken en Tijm’s koffertje en lopen de trap op. In de koffer proppen ze hun kleren. Linde’s nieuwe roze zomerjurk en de gele met de witte stipjes. Tijm zijn favoriete korte ruitenbroek en zijn nieuwe T-shirt met de giraf. Ze vergeten de zwempakken en handdoeken niet. In het voorvakje gaan de tandenborstels.
Tijm doet zijn nieuwe korte broek vast aan, die met de bloemen, en zijn iets te kleine lievelingsshirt van het kameleondorp. Linde hijst zich in haar aardbeienjurk. De slippers gaan aan hun tenen. Jasmijn drentelt eromheen met haar opblaaszwemband. Hoe ze ook propt, opgeblazen past hij niet in de koffer.

Als ze zwaarbeladen de trap afkomen vraag ik wat ze gaan doen met al die spullen.
‘We gaan verhuizen,’ antwoordt Tijm. ‘Naar een warm land.’
‘O, lekker,’ vraag ik, met een blik op het grijs buiten. ‘Mag ik ook mee?’
Het mag.
Tijm zet alle stoelen op een rijtje. Het berenstoeltje, het oude rieten stoeltje, de eettafel stoelen en de oranje kinderstoel. We gaan met het vliegtuig.
Jasmijn klimt op de berenstoel.
‘Die is voor jou mama,’ wijst de stewardess naar de eettafelstoel achteraan.
Ik ga zitten terwijl Tijm de bagage inlaadt. ‘Waar gaan we naartoe?’
‘Australië,’ roept de piloot.
‘Nee, Singapore,’ roept de stewardess.
Voor er ruzie komt breek ik in. ‘Als we nou via Singapore naar Australië vliegen?’ stel ik voor. ‘Dat doen echte vliegtuigen ook. Want in één keer naar Australië vliegen is te ver. In Singapore moet het vliegtuig even uitrusten. En bijtanken.’
Pas als het voltallige personeel heeft ingestemd stijgen we op. Maar boven de Indische Oceaan dreigt gevaar. Een passagier besluit het vliegtuig te verlaten. 
‘Jasmijn, nee!’ roept Linde nog. ‘Ze valt in zee, help!’
Maar Jasmijn is er al uit. ‘Laat haar maar,’ wijs ik. ‘Ze heeft haar opblaaszwemband bij zich.’

Rustig en zonder problemen vliegen we verder.
‘We gaan landen, in Singapore,’ kondigt de piloot aan.
We maken onze riemen vast en houden ons stevig vast voor de landing. Als ik wil uitstappen protesteren de piloot en de stewardess heftig. We moeten nog naar Australië. 
‘Nee mama,’ roept Tijm, ‘dan hebben we helemaal niemand meer.’
Ik kijk om me heen, en krijg een idee. Ik zet Poppa, Liesje, Nelly en Eend op de lege stoelen en het vliegtuig is weer vol.
‘Vliegen jullie maar verder,’ zeg ik. ‘Mama moet aan het werk. Mama heeft het heel erg druk. Mama moet nog een heleboel regelen.’

Want het is veel werk, verhuizen naar een warm land. Er moeten verhuizers gevonden, vluchten geboekt, een tijdelijk huis gevonden, scholen aangemeld, rotzooi uitgezocht, een huis overgedragen, spullen verkocht, een konijn ondergebracht en afscheidsfeestjes georganiseerd. 
Even later, achter de computer, komt Tijm bij me staan. ‘Hoeveel nachtjes slapen nog, mama, tot we gaan verhuizen?’
Ik tel af. En al tellend bekruipen euforie en paniek me tegelijk. Nog maar veertig. Veertig nachtjes slapen. En dan gaan we naar Singapore!

vrijdag 15 juni 2012

Vila Pouca

Op vakantie, in Portugal, lees ik ‘Vila Pouca’, van Gerrit Komrij, over het Portugese dorpje waar hij al ruim twintig jaar vanuit zijn witte villa het wel en wee van de dorpsbewoners bestudeert. Niet alleen de Portugese dorpsbewoners, ook de steeds groter wordende groep Nederlandse pensionadas. ‘Het moet er [in Nederland] op het ogenblik te kwaad zijn, of te ongezellig, of allebei, want om me heen zie ik steeds meer Nederlanders aanslibben.’ Zo ook mijn schoonouders. Vorig jaar kochten ze hun witte huis met rode pannen, in twee hectare bos, schapenwei en heuvels. In Vila Pouca. Om de hoek bij Gerrit Komrij. Nu ook het zwembad gereed is reizen wij af om al het moois met eigen ogen te komen aanschouwen.

In tegenstelling tot Gerrit Komrij hebben we weinig tijd om het dorp en zijn bewoners te observeren. Tijm wil de bloemenwei en het bos verkennen, Linde de tegels water geven, Jasmijn rondjes om het zwembad rennen. We hoeven ons niet lang af te vragen wat er zal gebeuren als ze erin valt. Ze doet het meteen de eerste ochtend voor, en zinkt als een baksteen naar de bodem. Voor ik goed kan schrikken staat ze al proestend en druipend langs de kant, met verbaasde blik. In het zwembad schudt haar vader het water uit zijn portemonnee en telefoon. In droge kleren vertrekt hij even later, om de rest van de dag rond te rijden langs winkels in de omringende bergdorpen, in gebrekkig Portugees gebarend om een reddingsvest. Als hij terugkomt uit de grote stad bij de kust, met een feloranje exemplaar, kan ik weer ademen. Hij kan nog net de laatste stralen van wat later de warmste en zonnigste dag van de vakantie zal blijken meepikken.

Het weer kan ons niet deren, in Engeland en Nederland regent het nog veel harder. We trekken de bergen in. We hotsen de kinderwagen op zijn luchtbanden over de steile scheve klinkerpaadjes en eten geit met borden vol handgesneden friet. Thuisgekomen in het witte huis zegt Jasmijn haar eerste woordje: Pippa. Pippa, de cao Holandês zoals ze de speelse Friese Stabij hier noemen, is haar nieuwe beste vriendin. Dapper naast haar vriendin stapt ze op de reusachtige Portugese cao de Estrela van de schaapsherder af, twee koppen groter en vele kilo’s zwaarder dan zijzelf. Voor de tweede keer deze vakantie bezie ik met trillend hart mijn kleine meisje. Haar hand zachtjes rustend op de snuit van het monster. Stralend draait ze zich op, wijzend: ‘Pippa, mama.’
Goeiig en dommig kijkt het beest me aan en ik adem weer. De laatste dagen van de vakantie vliegen snel en veilig voorbij.

Vila Pouca. Boerendorp in Portugal. Is daar wel iets te doen, vroeg een vriendin me voor vertrek, zo afgelegen en obscuur als het is. Nee. Helemaal niets. Lees er Komrij maar op na. Een kerkje. Een handjevol boerse dorpelingen. Een cafeetje waar je na drie bier, twee wijn en een zakje chips vier euro af moet rekenen bij de goedlachse waardin. Er is het bos, de wei, het zwembad en de bergen. Het kleine stadje met de koffietent naast de speeltuin. Wij vermaakten ons kostelijk. En niet alleen Jasmijn.