woensdag 30 maart 2011

Eigen wijs, eigen pot

Linde is heel wijs. Ze snapt alles, begrijpt alles, doet alles. Maar vooral is ze eigenwijs. Zo steil als haar haar, zo stijf is haar wil. Tijm valt nog enigszins mee te marchanderen of chanteren. Bij Linde is nee nee. Punt. Uit. Ze trekt haar hoofd scheef, haar mond in schuine pruil en vanonder gefronste wenkbrauwen kijken twee helblauwe ogen je tussen donkere wimpers koppig aan. Nee mama. Dan weet je genoeg. Het is nee. Linde doet wat Linde wil. Gelukkig wil ze wel. Meestal.

Op een dag besloot ze dat ze geen luier meer aan wilde. Ze wilde op het potje. Mama vond het best. Minder luiers te wassen. Minder poep af te vegen. We waren het snel eens. Mama kocht onderbroeken. De kleinste maat. Maatje nog geen twee. Vol trots poept Linde op het potje, aangemoedigd door een juichende Tijm. Hij stuitert om het potje heen, wijzend, ‘Kijk, Linde heeft gepoept.’
Allemaal klappen we, Linde het hardst. Gebroederlijk legen Tijm en Linde het potje in de wc. Dan nog een plas, ook netjes helemaal in het potje. En daarna bijna helemaal in de wc. Is ze nu klaar? Mama houdt de luier en pyjama omhoog, kom, naar bed. Maar haar pyjama wil Linde nog niet aan. ‘Meer pottie poepe, mama, meer.’
Vooruit, nog even. Ze zit op het potje en perst. Haar lippen persen mee, haar voorhoofd plooit. Dan ontspant ze. Tilt haar bekken op, gluurt onder haar benen door, en juicht: ‘Poep, mama, poep!’

Er ligt een flintertje poep in het potje. Formaat rozijn. Goedzo, aait mama over haar bol. Tijm en Linde legen het potje weer op de wc. ‘Nu komen, we gaan naar bed. Luier aan,’ probeert mama iets dwingender. ‘Nee, mama, meer pottie poepe.’
Mama zucht. Wil haar niet ontmoedigen. Ze gaat weer zitten. Perst weer. Het duurt wat langer. Ze kijkt. En ja, weer een piezeltje. Het ritueel wordt herhaald tot mama er genoeg van heeft en een tegenstribbelende Linde luiert en in bed stopt.

Pottie poepen is een leuk spel. De volgende dagen gaat het best goed. Meestal. Soms gaat het mis. ‘Nat, mama, nat!’ Soms moeten we weg. Op bezoek, boodschappen, Tijm ophalen. Eerst op het potje. Nu. Anders mag je niet mee. ‘Nee,’ schudt ze. Ze wil niet. Mama dreigt, chanteert. ‘Als je niet gaat mag je niet mee.’ Linde haalt haar schouders op en gaat spelen.
Mama probeert opnieuw. ‘Nee, nie pottie,’ worstelt Linde los. Mama probeert wat anders. ‘Als je niet op het potje gaat moet je een luier aan.’
‘Ja, tuija aan,’ knikt ze. Mama heeft haast, de luier gaat aan, we moeten weg. Dit bevalt Linde. De keuze. Vanaf nu beslist zij. Soms wil ze een luier, soms op het potje. Zo het haar uitkomt. Het bevalt haar best.

Mama niet. Mama gaat de uitdaging aan. Elk half uur gaat Linde op het potje. Elk half uur doet ze een plas, of poep, of niets. We komen er wel. Als Linde maar wil.

donderdag 24 maart 2011

De kolfmasjien

De kolfmasjien, wat een verschrikkelijk ding. Tepelmartelaar. Tijdverslinder. Hij maakt dat ik mij voel als een koe in een melkcarrousel. Is het zachte, soepele zuigen van een baby kalmerend en rustgevend, het ritmische getrek van de kolfmasjien voelt als een hellevuur, ik tel de slagen, hoeveel nog, hoeveel milliliter, hoe lang nog, tot de benodigde hoeveelheid is bereikt. Blij ben ik, met het lange engelse moederschapsverlof, dat maakte dat ik het nooit dagelijks hoefde te doen. Alleen als ik dat wil. Om egoïstische redenen.

De kolfmasjien, wat een geweldig ding. Hij brengt vrijheid. Rust. Afwezigheid van baby en peuters. Van melkkoe naar vrije vrouw in een paar simpele pompsessies. Wekenlang kolfde ik. De vriezer ligt vol. En morgen ben ik vrij. Morgen, om drie uur precies, vertrekt mijn vlucht naar Amsterdam. Waarna ik, na een kleine tussenstop bij de HEMA op Schiphol om Linde’s nieuwe lakens op te halen, de trein neem naar Den Haag, dan de tram naar Scheveningen, alwaar ik in mijn nieuwe jurk om acht uur zal verschijnen op een feest. Een feest. In Scheveningen. In een strandtent. Het moet niet gekker worden.

Dankzij de kolfmachine laat ik voor tweeëntwintig, jawel, tweeëntwintig uur de boel de boel en de kinderen aan papa. Inwendig gniffel ik. Hoe gaat hij het vinden. Hoe gaat het hem lukken, met drie kleine kinderen, helemaal alleen. Geen probleem, waarschijnlijk. Het is immers maar tweeëntwintig uur. Tweeëntwintig uur zijn zo voorbij. Wat betekent dat ik van elke minuut dubbel moet genieten. Ik hink op twee gedachten. Moet ik gaan feesten tot in de kleine uurtjes? Of moet ik afhaken en ongegeneerd babyloos bijslapen? Beide, feesten en daarna uitslapen, kan niet. Om twaalf uur precies moet ik mij als een moderne, kolvende Assepoester-moeder weer melden op Schiphol. Op vliegveld Luton zullen twee blonde kindertjes me in de armen vliegen, en zal een klein baby’tje met donker piekhaar hard gaan huilen als ze mijn borsten ruikt. Of niet. Wat zou ik erger vinden? Een uitgeruste mama, niet fysiek maar hopelijk wel mentaal, zal de kindertjes in haar armen klemmen en uitroepen, ‘wat heb ik jullie gemist!’ Of tweeëntwintig uur genoeg is om ze te gaan missen weet ik nog niet.

Morgen ben ik vrij. Van moeder zijn. Maar niet van de kolfmasjien. De kolfmasjien gaat mee. Eén ding weet ik zeker, ik zal morgenavond laat, of wat minder laat, aan de kolfmasjien zitten en het ding grondig vervloeken, omdat hij zeker tien extra minuten van feest dan wel slaap gaat afpakken. Toch ben ik hem dankbaar. Leve de kolfmasjien. Wat een verschrikkelijk ding.

woensdag 23 maart 2011

3 kinderen in 3 jaar

ik zou naar bed moeten gaan
het is al laat
al acht uur
drie minuten over zelfs
maar ja
dan is het zo snel weer morgen
ik word nog moeier als ik denk aan morgen
ik moet even genieten
dat het nog geen morgen is
dat ze alle drie slapen
dat het stil is in huis
dat ik helemaal
alleen
ben
dat ik ben

iemand zei tegen mijn man: neem geen drie kinderen, dan wordt je vrouw gek
dat is mooi te laat

donderdag 17 maart 2011

Ik wil

Ik wil helemaal niets. Ik wil niet douchen. Ik wil niet aankleden. Ik wil niet ontbijten. Ik wil niet tandenpoetsen. Ik schreeuw, heel hard. Ik roep, met grote, wijdopen mond: ‘Ik wil he-le-maal niets.’
Mama kijkt boos. Ze wijst. Ze wil wel. Ze wil dat ik douche. Ze wil dat ik me aankleed. Dat ik ontbijt. Tandenpoets. Maar ik wil niet. Ik wil helemaal niets. Ik schreeuw het nog een keer. ‘Ik wil he-le-maal niets.’
Onder uit mijn buik pers ik de schreeuw. Ik laat zien hoe boos ik kan kijken. Mijn wenkbrauwen frons ik tegen elkaar. Ziet mama me wel? Ik kijk nog bozer. Schreeuw nog harder. Mijn buik doet pijn van de boos. Mama is ook boos. Ze schreeuwt terug. Ze wijst. Ze duwt. Ik moet naar mijn kamer. Maar dat wil ik niet. Want ik wil helemaal niets.

De deur van mijn kamer is dicht. Ik lig op de grond. Nu moet ik nog harder gillen, anders hoort ze me niet. Mijn oren tuiten van de gil. Ik begraaf mijn oren in mijn handen, mijn neus tegen de vloer. Hoor ik daar de deur? Even ben ik stil. Mijn hoofd opzij, ik gluur door mijn vingers. Komt mama binnen? Nee. Een hand gooit wat naar binnen. Als de deur dicht is kijk ik op. Het is een onderbroek. En een hemd. Al mijn kleren.
‘Nee mama,’ schreeuw ik weer. ‘Ik wil helemaal niets.’
‘Prima,’ antwoord mama door de dichte deur. ‘Maar doe wel je kleren aan. En blijf daar maar niets doen. Niets willen. Dan heb ik er geen last van. Ik ga naar beneden. Je zus en ik gaan ontbijten.’
Ik hoor voetstappen op de trap. Een deur beneden. Snikken hikken na in mijn buik. Ik wil niet. Ik wil helemaal niets. Een tijdje lig ik. Soms gil ik. Dan sta ik op. Trek mijn pyjama uit. Mijn onderbroek aan. Maar ik wil niet. Ik wil helemaal niets.

Ik wil. Ik wil. Ik wil. Ik wil een ijsje. Nog een. En nog een. Mama vindt van niet. Ze vindt twee ijsjes genoeg. Ik niet. Ik wil er nog een. Ik gil. Ik gil: ‘Ik wil, ik wil, ik wil, mama. Ik wil nog een ijsje.’
IJskoud kijkt mama me aan. ‘Nee,’ zegt ze.
‘Maar ik wil het mama,’ antwoord ik. Boos perst mijn lip naar beneden. Ik pruil.
‘Ik wil het.’
‘Ik wil ook zoveel. Ik wil vakantie. En mooi weer. Heel lang uitslapen. Dat krijg ik ook niet.’
‘Maar ik wil het,’ pruil ik weer. Stomme mama. Ze begrijpt me niet. Ze begrijpt niet dat ik het wil. Het ijsje.
‘Je kunt het wel willen, maar je krijgt het niet.’
‘Jawel, mama, ik wil het. Ik wil het.’ Ik stamp met mijn voet, hard, op de keukenvloer. Ik kijk mijn allerbooste blik.
‘Lieverd,’ zegt mama. Ze aait over mijn hoofd. ‘Je krijgt niet altijd alles wat je wilt.’
‘Jawel mama,’ roep ik terug. ‘Ik wil wel altijd alles wat ik wil.’

vrijdag 11 maart 2011

Yoga

Het is stil in de yoga hal. ‘Adem in,’ zegt de lerares, ‘adem uit. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht...’ De adem van vijftien moeders suist door de hal. Nog een keer. Dan begint de eerste urm. Een zachte huil. Langzaam heffen de moeders zich op. ‘Het zal toch niet?’ Veertien moeders gaan opgelucht weer liggen. Niet die van hun. Eentje hijst zich overeind. Een baby wordt geknuffeld, gewiegd en weer neergelegd. De lerares gaat onverstoorbaar door. ‘Trek je navel in, benen in de lucht.’
Meer ge-urm begint. Een kreuntje hier. Een huiltje daar. De lucht vult zich met zachte geluidjes. Toch blijft het stil, vredig in de hal. Wij yoga-en. De rust zit vanbinnen. Zelfs bij mij. Ik sta al de hele week op scherp, schiet uit mijn slof bij elke zeur en elk gekrijs, maar hier ontspan ik. De kalme stem van de lerares, de geur van wierook, zogauw ik een voet over de drempel zet verdwijnt al mijn stress als sneeuw voor de zon in de sereniteit van de yogahal. Niets kan mijn rust verstoren. Al doen de baby’s flink hun best. Een voor een worden ze geknuffeld, gewiegd, gevoed en weer neergelegd. Ook mijn baby. Ik wieg haar, mijn neus in haar nek, waar haar zachte babygeur zich mengt met de wierook tot een bedwelmend parfum. Weer op de grond ligt ze tussen mijn handen. Ze kijkt me aan, mijn kont in de lucht, mijn benen een voor een omhoog. Grinnikt ze nou, lacht ze, denkt ze ‘mama, wat doe je gek?’ Ze knort en urmt. Ik wrijf over haar buik en yoga verder.

Een half uur later zijn de baby’s aan de beurt. We zitten in een kringetje, vijftien blote baby’s, vijftien mama’s in kleermakerszit. We schenken olie over onze handen. We masseren de baby’s, tot ze glibberen over de mat en hun vette beentjes uit onze handen glippen. We draaien elk minuscule teentje rond in onze vingers. We wrijven olie in elke plooi, elke rimpel in hun dijen. Over hun buik, hun rug. We masseren alle ledematen soepel en sterk. Jasmijn wordt moe. Ze wil niet meer. Ook elders worden baby’s luidruchtiger. De blote baby’s worden aangekleed. Langzaam knuffel ik Jasmijn in slaap. Er komt thee, koekjes, de moeders en de baby’s genieten van hun snacks. De stilte verdwijnt snel, met vijftien thee drinkende en koekjes etende moeders. Geklets vult de zaal. Woorden, zinnen en lachen zweven gezellig rond en ketsen van de muren.

Uitgerust en opgeruimd stap ik naar buiten, de zon in. Ik kijk om me heen. Ben ik wat vergeten? Ik heb mezelf, mijn tas en de kinderwagen. Jasmijn. Dat is alles. Monter haal ik Linde op, dan Tijm. Als Linde bij de auto staat te brullen dat ze in de buggy wil schreeuw ik niet terug. Kalm zeg ik: ‘Nee Linde, we gaan niet in de kar, kom maar, we halen lopend Tijm op.’
Bozig en verbaasd kijkt ze me aan. Uiteindelijk komt ze mee. Wat is het fijn, ontspannen te zijn.

maandag 7 maart 2011

Een mespuntje moeder

Je hebt je leven op orde. Een leuke baan. Fijne relatie. Goede vrienden. Een huis. Een boom. Beestjes in de tuin. Toch mis je wat. Je leven is als een goede, voedzame, maar zoutloze soep. Je wilt een gezin, kinderen, dat maakt je mooie leven af.

Je wordt moeder. Niet één, niet twee, maar drie keer. Het moederschap, het gezin, het is alles wat je ervan had voorgesteld. En meer. Het is lawaaiig en gezellig. Er is veel liefde, veel knuffels, kusjes. Veel poepluiers, viltstift op de muur en gesmijt met eten. Het is veel. Het is druk. Dat had je wel verwacht.

Maar soms wordt het té veel. Het moederschap neemt je leven over. Je raakt jezelf kwijt. Vooral in het begin. Vrienden zonder kinderen ergeren zich, je praat over niets anders, baby’s, peuters, poep, melk, opvoeden, slaap of het gebrek eraan. De wereld om je heen raakt in oorlog. Olieprijzen stijgen en dalen. Presidenten worden afgezet of aangesteld. Het gaat langs je heen. Het gehuil, geschreeuw en gezanik dreunt na in je hoofd, uren nadat het gestopt is. De zwangerschapdementie heeft je hersenen permanent aangetast. Was je ooit een intelligente, competente manager, nu heb je moeite een telefoonabonnement af te sluiten. De sportschool, uitgaan, theater, het kan allemaal wel. Maar het kost moeite. Tijd. En energie die je niet hebt. Je leven speelt zich af op speelgroepen. Baby-yoga. Peutergym. Koffieochtenden met andere moeders. De speeltuin en het park. Je relatie staat onder druk door slaapgebrek. Tijdgebrek. Wie de hele dag peuters van zich af moet schudden heeft ’s avonds geen zin in de avances van hun vader. De borsten zijn het domein van baby, niet papa. Je lichaam is veranderd. Vermoederd. Soms voel je je alleen nog maar moeder. De soep is te zout geworden.

Waarom kunnen vaders daar beter mee omgaan dan moeders? De boel de boel laten en op hun vrije dag een potje gaan golfen. Waarom kunnen wij ons zo moeilijk losrukken van onze moederrol? Is het biologisch bepaald dat wij na negen maanden dragen en nog eens negen maanden voeden verslaafd zijn aan deze wederzijdse afhankelijkheid? Nee, besef je: je moet het zelf doen. Jij bent verantwoordelijk. Jij bent de baas. Niet zij. Het is niet papa’s fout dat hij wel gaat golfen. Het is jouw fout dat jij het niet doet.

Dus je pakt je leven aan. Deelt je tijd in. Deelt je tijd op. Je bedenkt bezigheden die te combineren zijn met kinderen. Jouw eigen bezigheden. Je diept oude dromen en idealen op, waar je zonder fulltime werk buitenshuis eindelijk de tijd voor hebt. Tijd die je néémt. Tijd die je máákt. Je schrijft het op. Je schrijft een boek. Een blog. En nog een. Jouw schrijven, helemaal van jou. Wat schrijf je? Over de kinderen. Verhalen voor kinderen. Want die zoute soep, die smaakt je goed. Voor geen goud wil je terug, wil je ze kwijt. Het is gewoon een kwestie van het vinden van de balans. Precies dat juiste mespuntje moeder.