woensdag 25 april 2012

Waarom, mama

We staan voor een stoplicht, de meisjes slapen, alleen Tijm’s klinkende stem doorsnijdt de stilte.
‘Mama, waarom zijn er stoplichten?’
‘Anders botsen alle auto’s tegen elkaar, op de kruising. Dat zou gevaarlijk zijn.’
Even is het stil.
‘Mama, wat is een kruising?’
‘Een kruising? Een plek waar twee wegen elkaar kruisen.’
Weer is het even stil.
‘Mama? Waarom zijn er bomen?’
Nu ben ik even stil.
‘Nou, ehm. Tja. Bomen zijn heel mooi en groen. Ze maken zuurstof voor ons, in de lucht die we ademen. Een appelboom geeft appels. Of als je hem omhakt kun je planken zagen, om tafels te maken, en stoelen.’
‘Mama?’
‘Ja?’
‘Waarom hebben bomen wortels?’
‘Om te kunnen drinken, ze drinken water uit de grond.’
‘Ja, maar waarom hebben wij geen wortels?’
‘Wij drinken gewoon met onze mond.’
‘Ja, maar we eten wel wortels. En erwtjes.’
‘Klopt, maar we hebben ze niet, wij hebben voeten. Met wortels zouden we niet kunnen lopen.’
‘Waarom hebben we voeten?’
‘Om te kunnen lopen.’
‘Oh. Waarom kunnen we lopen?’
‘Ehm. Omdat we voeten hebben.’
Ik manoeuvreer de auto over een drukke rotonde.
‘Mama,’ roept hij weer.
‘Wacht even, ik ben aan het rijden.’
‘Mahama’
‘Jaha.’
‘Waar gaan we naartoe?’
‘Naar de winkel, dat weet je toch?’
‘Waarom gaan we naar de winkel?’
‘Om dingen te kopen, dat weet je toch ook?’
‘Wat gaan we dan kopen?’
‘Ehm. Fruit. Groente. Enzo. Vlozaad.’
Ik tel de stilte langzaam af.
‘Mama?’
‘Ja?’
‘Wat is vlozaad?’
‘Dat is zaad, van een plant.’
‘Wat voor plant, mama?’
Ik denk even na.
‘Wat voor plant, mama?’
‘Ik weet het niet Tijm. De vlozaadplant?’
‘Ja, maar wat is dat voor plant?’
‘Tijm, ik weet het niet. Laat me nou even me rust. Ik weet ook niet alles.’
Een tijdje is hij stil.
‘Mama?’
‘Wat?’
‘Mama, waarom weet jij niet alles?’

woensdag 18 april 2012

Wap wap

Anderhalve week lang doorkruisten we Nederland, van Zuid naar Noord en van West naar Oost, om familie en vrienden te bezoeken. In de auto terug, weer naar het zuiden, naar Calais, waar de boot naar huis wachtte, merkten we dat ze er genoeg van hadden. Het lawaai dat van de achterbank opsteeg werd luider en luider. Ze waren moe, heel moe, maar slapen zat er niet in. Er werd geschopt, gegild, aan haren getrokken. Gemept en gespuugd. Af en toe maaide papa’s arm naar achter om blind orde te scheppen, wat steevast leidde tot meer chaos en meer gebrul. Mama verstopte haar hoofd in haar kraag en droomde van een afzichtelijk lange limousine met geluidsdichte tussenwand. Toen het gebrul verder aanzwol, mama wakker schrok en besefte dat die er nooit zou komen, was het tijd voor iets anders.
‘Zullen we een spelletje doen?’
Gespannen wachtte ze de reactie op haar vraag af.
‘Ja,’ juichte de achterbank.
‘Wat zullen we doen?’ zuchtte mama opgelucht.
‘Het wap wap spel,’ riep Linde.
Papa begon: ‘Wap.’
Toen mama: ‘Wap.’
Tijm maakte hem af: ‘Wap wap.’
Nu wou Linde: ‘Wap wap.’
‘Nee,’ riep Tijm. ‘Je moet eerst alleen wap zeggen. Dan moet nog iemand wap zeggen. En die dan wap wap zegt heeft gewonnen.’
‘Ik begin wel,’ zei mama. ‘Wap.’
Ook Tijm zei ‘wap’.
Linde bleef stil, tot Tijm haar aanstootte en ze zachtjes ‘wap wap’ piepte.
Verbaasd, toen blij juichte Linde: ‘Ik teb verwonnen!’
Nu wou Tijm het spel bedenken, het auto, vrachtwagen, vogel spel. Hij legde uit: ‘De eerste zegt auto. De tweede vrachtwagen. En de derde, die vogel zegt, die heeft gewonnen.’
Na het tractor spel, het huis spel en het straat spel, vond mama dat zij nu mocht kiezen.
‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet, en de kleur is... groen.’
‘Hmmm,’ peinsde Tijm.
Linde wist wel wat. ‘Tijm zijn jas,’ wees ze.
‘Nee,’ schudde mama.
‘Wel waar,’ riep Linde. ‘Is wél groen.’
Gelukkig raadde Tijm, dat het het gras langs de weg was, en toen mocht hij. En nadat papa raadde dat het grijze, natte wat Tijm zag de regen was die tegen de vooruit kletste, en Linde ook was geweest, en Tijm weer, en toen papa, mama, en Linde weer, werd Jasmijn wakker, om met luid gehuil duidelijk te maken dat het nu toch echt tijd was dat we bij de boot waren en onze benen konden strekken. Maar er moesten nog een verkeerde afslag, een heftige echtelijke ruzie en een lange douanerij volgen voordat we eindelijk het kanaal konden oversteken en de laatste, donkere weg naar huis nemen. Nu is de paasvakantie voorbij, de was gedraaid, en mama is hard toe aan vakantie.

donderdag 5 april 2012

Ei koerei

‘Eieren verven?’ antwoordt mijn Engelse vriendin verbaasd. ‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, gewoon,’ vertel ik. ‘Je kookt de eieren eerst. En dan verf je ze, met waterverf, of stiften. Of je plakt er iets op.’
‘En wat doe je dan met die eieren?’
‘Op paaszondag komt de Paashaas. Het is verschrikkelijk spannend. ‘s Ochtends, als je beneden komt, dan zijn de schalen met geverfde eieren opeens leeg. Die heeft de Paashaas verstopt en alle kinderen gaan ze zoeken. Met mooi weer in de tuin, anders gewoon binnen.’
Nu knikt ze, begrijpend. Eieren zoeken, dat kennen ze hier ook. Maar in Engeland zijn paaseieren van chocolade. Niet van ei.
‘En daarna, wat doe je er dan mee?’
‘Dan eet je ze op, natuurlijk.’
‘Koude, geverfde, en verstopte eieren?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Die eet je op?’
‘Ja, bij het ontbijt bijvoorbeeld. Of als tussendoortje. Bij de thee. Voor het eten. Erna. Wanneer je maar trek hebt. Als we terugkomen na een lange wandeling op zondagmiddag rennen we allemaal naar de eieren. We eten ze zo uit het handje, met een snufje zout.’
‘Allemaal hardgekookt?’
‘Hard of zacht. Mijn moeder kleurt de eieren al tijdens het koken. Ze gebruikt een kleurcodering, en de codes houdt ze netjes bij op een lijstje. Geel is zacht, blauw is hard, oranje halfzacht, rood is halfhard. Enzovoorts.’
Ze kijkt verbouwereerd. ‘Hoeveel eet je er dan wel niet?’
Ik aarzel. ‘Nou, eh. Wij schilderden thuis minstens honderd eieren. Met zijn vijven hadden we die halverwege tweede Paasdag wel op.’
Met wijd opengesperde ogen kijkt ze me perplex aan.
‘Maar er kwam ook bezoek,’ haast ik me te zeggen, voor ze helemaal denk dat ik gek ben. ‘Opa’s en oma’s, neven en nichten. Maar er waren er nooit genoeg. Het was altijd ruziën om de laatste eieren. En om dat ene, allermooiste ei waar jij zo je best op had gedaan, dat je kleine broertje natuurlijk als eerste opat.’
‘Jeetje zeg. Wauw.’
Mijn vriendin is, gepast, onder de indruk.
Ik knik. Ik twijfel. Zal ik toegeven dat mijn familie een beetje excentriek is? Een beetje gek. Zal ik haar opbiechten dat niet alle Nederlandse mensen met Pasen honderden eieren eten?
‘Om eerlijk te zijn,’ begin ik.
Opeens breekt verderop gegil uit. Zuchtend staan we op en lopen naar de plek waar mijn zoon en haar dochter in een worsteling verwikkeld van de bank af gerold zijn. Als de kleuters op de benen gezet zijn, knopen ontward, en pijntjes afgezoend lopen we terug naar onze theekopjes.
‘Waar hadden we het ook alweer over?’ vraagt ze.
‘Pasen,’ antwoord ik.
‘O ja. Hebben jullie je Easter Bonnet’s al af voor de Easter Parade op de peuterschool?’
‘Nee,’ schud ik.
En nu is het mijn beurt om uit te horen. Want wat is in vredesnaam een Easter Bonnet?

zondag 1 april 2012

Het mamamonster

Als er veel gegil aan mijn hoofd is kan ik niet meer helder nadenken. Het gegil voert de druk in mijn hoofd op, hoger en hoger, tot de bom barst en het gegil er weer uit komt, nu uit mijn eigen mond. Ik verlies alle geduld voorzover ik dat ooit had, word onredelijk en krijs. Het mamamonster is los.

En er is veel gegil in ons huis. De vicieuze cirkel draait door en door, zij gillen, ik gil terug, zij gillen harder en dan ik weer. Met het mooie weer durf ik amper nog in de tuin. Wat zal de buurt wel niet denken? Is het maar goed, dat ze mijn Nederlands niet verstaan en dus niet kunnen horen dat ik om het kleinste kindergezanik al uit mijn slof schiet? Of juist jammer, dat ze niet kunnen horen hoe mijn kinderen het bloed onder mijn nagels wegtergen, en al mijn toorn dus ruimschoots verdienen. Ik weet wel, dat ik de oudste ben, de verstandigste, en zij respectievelijk dreumes, peuter en kleuter. Maar het mamamonster is niet verstandig. Het mamamonster kent ratio noch geduld. Het mamamonster laat zich meeslepen op golven van hormonale boosheid. Het mamamonster praat in lage, losse, dwingende woorden. Houd. Nu. Op. Of..... dan volgt een lange stilte, waarin de radertjes in het mamamonsterbrein nare scenario’s de revue laten passeren. Dan zal ik je pijn doen, denkt het mamamonsterbrein, ik zal je uitwringen tot er geen gil meer in je zit, ik zal je schoppen tot je de heg in vliegt, je oren draaien tot ze harder tuiten dan de mijne. Maar dan diept het mamamonster het allerlaatste weggezonken restje zelfbeheersing op uit het diepste van haar monster buik en vervolgt: Of.... Je. Gaat. Naar. Je. Kamer. Nu! Het laatste woord uitgesproken met haar diepste monsterbromstem, die resoneert met grommende grauw en uit haar ogen straalt al het naars dat ze bedacht had. De geschrokken kindertjes zetten het op een brullen, wat het mamamonstervuur verder oplaait zodat ze armen en benen grijpt en het gegil naar binnen sleept, de studeerkamer in. Deur dicht.

Omringd door stilte schrompelt het mamamonster ineen en als de kinderen weer verschijnen, nahikkend, met krokodillentranen in hun ogen, wordt het laatste restje mamamonster met veel knuffels weggepoetst, teruggestuurd naar haar grot diep vanbinnen.

Maar de volgende keer dat er geruzied wordt, om de kleur van het ontbijtbakje, om wie de lepel met de stippen mag, omdat het eten niet iemands lievelings is, als er gevochten, gekrijst, geduwd of aan haren getrokken wordt, dan steekt het mamamonster haar nare kop weer op. Bij de volgende tand die doorbreekt en dagen doet huilen. Als er met eten wordt gegooid, gezanikt, gezeurd, gekrijst en gesloopt. Als er wordt verveeld, drie keer jengelend mama, geroepen, mahma, mahama. Als na de tiende keer vragen de schoenen nog niet aan zijn. Als ze huilen, huilen, huilen en blijven huilen. Als het lawaai ruimschoots het door de ARBO toegestane aantal decibellen overschrijdt dan zal het mamamonster zich roeren. En het mamamonster is niet gezellig. Het mamamonster laat niet met zich sollen. Kleine kindertjes pas maar op. Want ze komt eraan.