Er drijft een boot over de Middellandse Zee. Stuurloos dobbert hij, de wankele koers naar het noorden zoekend, voort, in de zachte lentewind. De boot is vol. Te vol. In het donker van de nacht zijn de bruine lijven amper te onderscheiden, één zijn ze, met elkaar en met de kuip van de boot. Diep ligt de boot, diep door te veel lijven, teveel gewicht. Eén windvlaag, één golf, en de boot zal zinken. De boot is te zwaar beladen, met lijven, met angst en met hoop. De boot is op weg naar het beloofde land.
Aan boord zit een meisje. Ze is een lange weg gegaan. Van de warme oerwouden van haar geboorteland, door de hete woestijn. Door de kampen aan de kust. Kampen, gerund door brute arabieren, met europees geld. Het ging er hard aan toe in het kamp. Haar ene hand rust op haar buik, de andere omklemt die van een man. Haar man. Samen gaven ze hun laatste restje geld aan de kapitein van de boot. De kapitein die hen naar de overkant loodst. Het meisje, de man en haar bolle buik.
Zullen ze het halen, de overtocht? Of zal hun boot als een van velen kapseizen in het zoute water van de Middellandse Zee? En wat als ze het wel haalt? Ze hoeft niet veel. Geen melk en honing, geen overvloed. Veiligheid wil ze. Een bestaan zonder angst voor het leven van haar kind. Werk wil ze. Brood verdienen, brood voor haar kind. Luxe hoeft ze niet, ze weet niet wat dat is. Haar handen zijn sterk. Ze kunnen werken, op het land, in een huis, een fabriek. Het maakt niet uit. Ze kan lezen, een beetje schrijven. Spreekt wat woordjes engels. Ze is niet dom. Ze heeft niet veel nodig.
De boot kreunt onder het gewicht van de donkere lijven. Pionnen zijn ze, in een schaakspel dat het hunne niet is. Eerst waren ze welkom, aan de kust, in Libië. Er was werk. Europa hielp graag ze daar te houden. Opvang in de regio. Makkelijk. Goedkoper. Geen gezeur van lastige, dure regels en mensenrechten. Maar Khadaffi is boos. Boos op de westerse bombardementen. Hij bombardeert terug, hij laat de vluchtelingen gaan. Laat de kapiteins hun boten en zakken vullen.
En wat doet Europa? Ze sluit de grenzen. Laat de vluchtelingen gaarkoken in hun eigen sop, erger nog, laat ze verdrinken in het ruime sop van de Middellandse Zee. En ik? Ik wil weg. Weg uit dit continent van overvloed, van luxe, van hebberigheid en niet willen delen. Ik sta graag mijn plekje af. Aan haar.
De boot wiebelt op de golven. Een golf water en een golf angst slaan over het dek. Gegil snerpt over zee. De reis is gevaarlijk. De reis is ijselijk beangstigend en ellendig. Alleen diegenen durven het aan, die voor iets vluchten dat erger is dan dit.
Deze mensen vluchten niet alleen weg. Ze vluchten ook ergens naartoe. Naar een toekomst. Laten we ze die geven.
Komt dit verhaal uit je eigen pen?
BeantwoordenVerwijderenOntroerend! Je hebt het zo mooi geschreven!!!
Ik krijg er kippevel van...
En het is zo waar; we hebben zo, zo ontzettend veel (wat we ook niet nodig hebben)...we kunnen zat minder...!
Groetjes van Christien
Prachtig geschreven. Een heel duidelijke en terechte boodschap.
BeantwoordenVerwijderenMooi, en o zo waar en herkenbaar. Juist ook hier op dat andere continent van overvloed en luxe.
BeantwoordenVerwijderenOch jee... ik was (ben) zo bang hoe dit af zal lopen. Mijn eien plekje afstaan, ik weet het niet. Ik ben namelijk bang dat ik het niet zal redden. Maar een beetje van onze luxe inleveren om anderen ook een kans te geven, graag.
BeantwoordenVerwijderenMooi invoelend geschreven. En ik ben het met je eens. Soms zelfs met dat plekje afstaan....
BeantwoordenVerwijderenMarieke