Met Tijm is het hollen of stilstaan. Ik heb het eetgedrag - veel en snel - van mijn kinderen eerder beschreven. Maar opeens gaf hij er de brui aan. Hij weigerde pertinent zijn warme eten. Het ging stapsgewijs. Eerst stopte hij met groente. Alleen verzopen in een flinke berg tomatenketchup wilde hij er soms nog aan beginnen. Toen met aardappels. Die lust ik zelf ook niet, dus daar maakte ik me niet zo’n zorgen om. Maar toen hij zijn lievelinggerecht – pasta met rode saus – niet meer aanraakte begon ik mij zorgen te maken. Het enige wat hij af en toe nog at was vlees. ‘Worst’ genoemd. ‘More worsjt, more.’
Ook de boterhammen en het ontbijt gaan er steeds moeilijker in. Mijn mollige peuter begint te veranderen in een dun lang mannetje. Zijn energie niveau lijkt er niet onder te lijden, dat blijft als vanouds hoog. Misschien aangestuurd door de welhaast onverzadigbare drang naar melk waar het eet-weigeren mee gepaard gaat? ‘More molk, molky, molky!’ roept hij steeds.
Ik probeer het met de zachte hand. Mijn vliegtuigen en treinen stagneren voor de gesloten poort van zijn mond. Hapje voor mama, hapje voor Linde, hapje voor Tijm. Helaas. Papa is voor de hardere aanpak. Niet van tafel voor het op is. En als je niet eet voor straf meteen naar bed. Terwijl papa de krant leest zit Tijm braaf aan tafel, voor zijn bord. Hij probeert met lieve praatjes en gekke bekken de aandacht van papa te trekken. Die leest stoïcijns door. Na een half uur wordt Tijm, onder de arm van papa met luid protest naar bed afgevoerd. Waar hij braaf gaat slapen. Dat wel. Maar eten, nee.
De volgende dag met het kerstdiner zit hij al een uur van te voren klaar aan de netjes gedekte tafel. Hij heeft zijn eigen bestek en Barbapapa bord erbij gepakt. We zijn dus optimistisch. Het voorgerecht is serrano ham en kaas. Succes verzekerd, denk ik nog. Maar op het moment dat het eten op tafel komt draait hij door. Hij wil meteen weg.
Uiteraard komt de hele familie met adviezen. Van al dan niet streng zijn, tot verwennen met de lekkerste hapjes. Maar ik denk dat het weinig uitmaakt. Het is puur een machtsspelletje. Kijken wie het het langst volhoudt.
Ach, waarschijnlijk is het, zoals bijna alles in zijn peuterleven, een fase. Gaat wel over. En in de tussentijd is het een kwestie van creatief ouderschap. Zorgen dat hij vergeet dat hij niet wil eten. Vaak is het een bij voorbaat hopeloos verloren strijd. Maar soms, onverwacht, succes! Zoals zojuist. Ik had voor de volwassenen een grote pan kip tikka masala gekookt. Daarvan gaf ik Tijm alvast wat. Ik had geen zin er voor hem rijst bij te koken. Hij zou het immers toch niet opeten. De curry was alleen vrij pittig uitgevallen. Ik had net een groenteprutje voor Linde gemaakt, zoete aardappel, pastinaak en courgette. Ik dacht, ik roer dat erdoor, heeft hij meteen wat groente. Een kwak yoghurt er overheen. Ik voelde me een beetje schuldig, een luie moeder. Maar ja, elke keer die moeite doen voor iemand die het toch niet opeet. Tijm zat al klaar aan tafel, met de Chinese eetstokjes die hij van tante Frederiek uit Singapore gekregen had. Je raadt het al, de kom ging schoon op! En de tweede ook. Zouden ze in China de kinderen een vork geven als ze niet willen eten?
woensdag 30 december 2009
vrijdag 18 december 2009
De engelse creche
Ik ben weer aan het werk en de kinderen gaan naar de creche. Waarom gedragen kinderen zich tijdens het halen en brengen altijd alsof je ze ik-weet-niet-wat aandoet? Terwijl je steevast te horen krijgt dat ze, toen jij weg was, een prima dag hebben gehad. Is dit een wereldwijd complot van crecheleidsters? Anders zou immers geen ouder meer een creche gebruiken. Alhoewel mijn kinderen vaker woedeaanvallen en aanstelleritus voor hun moeder lijken te bewaren. Een ondankbaar vak.
We hebben alweer een hoop meegemaakt. Het begon met wat nu bekend staat op de creche als het ‘ontbijt incident’. Linde is de jongste in de creche. Het zwangerschapsverlof in Engeland is lang, de baby groep bestaat vooral uit rondbanjerende dreumessen. Die toast en rice crispies eten als ontbijt.
Ik had netjes een pak pap voor haar meegenomen. Desondanks lees ik de tweede dag op het dagformulier dat ze geen ontbijt heeft gehad. Vol verbazing vraag ik of ze haar ontbijt niet wilde. Mevrouwtje staat bekend als enorme hongerlap, dus niet ontbijten betekent in de regel ernstig ziek. Nee, is het antwoord, we wisten niet wat ze moest eten. Nou, die pap dus. Of anders gebruik je je gezond verstand, verzin een list, geef d’r toast en rice crispies voor mijn part. Of je belt me? Ik heb mijn mobiele nummer niet voor niets met dikke stift in haar map geschreven. Ik maak verder geen ophef, want wil niet meteen al bekend staan als een lastige ouder.
In de auto naar huis ga ik me echter steeds meer opwinden. Ik praat mezelf aan dat het een vreselijke creche is. Ik denk terug aan het gesprek dat ik had met de groepleidster van Tijm. Die zei, toen ik aangaf dat Tijm geen verse aardbeien mag en niet teveel mandarijnen, dat dat geen probleem was, omdat ze nooit vers fruit hadden. Nou was ik al niet te spreken over het nogal engelse, dus zware, menu met veel toetjes. Tijm heeft beide dagen amper gegeten. Zelfs de zoete toetjes laat hij staan.
Het gebrul achter in de auto wakkert mijn gepieker verder aan. Moet ik dan maar onstlag nemen? Of toch de veel duurdere creche in het dorp? Paniek overmeestert mij. Thuisgekomen volgt er een huilbui en ruzie met Roel. Ik ben twee weken aan het werk en het is al mis. Ik zie het somber in.
De volgende dag, zonder gebrul op de achterond, kan ik weer helderder nadenken. Die middag op de creche lijkt het allemaal mee te vallen. Het management biedt uitgebreid de excuses aan voor het ontbijt incident. Er hangt een groot stuk papier in de keuken met ‘Linde eet pap!’ En wat blijkt, Tijm heeft netjes zijn toetje gegeten. Fruit. Hij zat naast een jongetje die vanwege een melkallergie het normale toetje niet mocht. En daarom fruit kreeg. En ruzie met Tijm, die zijn fruit wilde stelen. Waarop de leidster, op eigen initiatief, voor Tijm ook een bakje fruit bestelde. Wat hij met smaak opat. Mijn gezonde hollandse zoon!
Nu blijkt dat mijn tweejarige zoon zijn zaakjes op de creche prima weet te regelen moet ik er ook maar vertrouwen in hebben.
We hebben alweer een hoop meegemaakt. Het begon met wat nu bekend staat op de creche als het ‘ontbijt incident’. Linde is de jongste in de creche. Het zwangerschapsverlof in Engeland is lang, de baby groep bestaat vooral uit rondbanjerende dreumessen. Die toast en rice crispies eten als ontbijt.
Ik had netjes een pak pap voor haar meegenomen. Desondanks lees ik de tweede dag op het dagformulier dat ze geen ontbijt heeft gehad. Vol verbazing vraag ik of ze haar ontbijt niet wilde. Mevrouwtje staat bekend als enorme hongerlap, dus niet ontbijten betekent in de regel ernstig ziek. Nee, is het antwoord, we wisten niet wat ze moest eten. Nou, die pap dus. Of anders gebruik je je gezond verstand, verzin een list, geef d’r toast en rice crispies voor mijn part. Of je belt me? Ik heb mijn mobiele nummer niet voor niets met dikke stift in haar map geschreven. Ik maak verder geen ophef, want wil niet meteen al bekend staan als een lastige ouder.
In de auto naar huis ga ik me echter steeds meer opwinden. Ik praat mezelf aan dat het een vreselijke creche is. Ik denk terug aan het gesprek dat ik had met de groepleidster van Tijm. Die zei, toen ik aangaf dat Tijm geen verse aardbeien mag en niet teveel mandarijnen, dat dat geen probleem was, omdat ze nooit vers fruit hadden. Nou was ik al niet te spreken over het nogal engelse, dus zware, menu met veel toetjes. Tijm heeft beide dagen amper gegeten. Zelfs de zoete toetjes laat hij staan.
Het gebrul achter in de auto wakkert mijn gepieker verder aan. Moet ik dan maar onstlag nemen? Of toch de veel duurdere creche in het dorp? Paniek overmeestert mij. Thuisgekomen volgt er een huilbui en ruzie met Roel. Ik ben twee weken aan het werk en het is al mis. Ik zie het somber in.
De volgende dag, zonder gebrul op de achterond, kan ik weer helderder nadenken. Die middag op de creche lijkt het allemaal mee te vallen. Het management biedt uitgebreid de excuses aan voor het ontbijt incident. Er hangt een groot stuk papier in de keuken met ‘Linde eet pap!’ En wat blijkt, Tijm heeft netjes zijn toetje gegeten. Fruit. Hij zat naast een jongetje die vanwege een melkallergie het normale toetje niet mocht. En daarom fruit kreeg. En ruzie met Tijm, die zijn fruit wilde stelen. Waarop de leidster, op eigen initiatief, voor Tijm ook een bakje fruit bestelde. Wat hij met smaak opat. Mijn gezonde hollandse zoon!
Nu blijkt dat mijn tweejarige zoon zijn zaakjes op de creche prima weet te regelen moet ik er ook maar vertrouwen in hebben.
donderdag 17 december 2009
Tijm groet ’s morgens de dingen
Tijm is een goed opgevoed jongetje. Hij zegt keurig alles en iedereen gedag. Hij gebruik hiervoor het engelse ‘bye’. Of ‘bye, bye.’ Laten we iemand uit dan komt Tijm bij de deur staan zwaaien. ‘Bye bye!’ Succes verzekerd.
Maar nu gaat hij het steeds meer gebruiken, te pas en te onpas. Hij deed hetzelfde met het ‘kusje voor het slapen’. Dat geeft hij altijd aan mama, papa en Linde. Of wie er verder zijn. Opa, oma, of de vrienden die we laatst over hadden voor een dinner party. En zijn duplo. En zijn trein. En zijn puzzels. Hij zwaaide ze na, je zag hem denken, ‘tot morgen lieve puzzels, morgen ga ik weer met jullie spelen!’
Hij doet iets grappigs en iedereen vind het mooi. Dus hij doet het weer. En weer. Wij blijven wel lachen. Laatst waren we op bezoek bij oud-oudoom Teu. Dat vond hij een mooi woord, Teu. Hij riep het steeds. Bij het weggaan riep hij – uit zichzelf –‘bye Teu!’ Teu vond het natuurlijk prachtig. En wij ook. Dus Tijm glimmen van trots. Hij ging ermee door. ’s Avonds aan tafel en de volgende dag. En elke keer moest iedereen weer hard lachen. Goed zo Tijm. We waren het voorval alweer vergeten, tot hij opeens, een paar weken later, zat te spelen en me schuin lachend aankeek, ‘bye Teu?’
Groeten doet hij op z’n nederlands, met ‘hallo’. Wel op z’n Tijms uitgesproken, dus ‘haljo’. Altijd vergezeld van een grote grijns. Hij weet precies wanneer je hallo moet zeggen en wanneer bye. Vanmorgen bij het aankleden zei hij netjes zijn tenen gedag voordat ze in zijn schoenen verdwenen: 'Bye teen'. Ook zijn hand, die moest immers in de mouw van zijn trui. En toen de hand er aan de andere kant van de mouw weer uitkwam riep hij vrolijk ‘haljo hand!’ Daarna liep hij nog even langs zijn bed en zwaaide, ‘bye slaap!’
Het blijft dus niet bij lichaamsdelen. Alles kan gedag gezegd. Laatst regende het. We renden door de regen naar de auto. Ik zette hem erin. Hij zwaaide door het raampje naar de regen en zei ‘bye nat!’ Onderweg groette hij alles wat we tegenkomen. ‘Bye autoos, haljo fiets. Bye bomen! Haljo maan!’
De enige die hij weigert gedag te zeggen is zijn vader. ’s Ochtends gaan ze samen naar beneden, even spelen en dan ontbijten. Daarna moet papa naar zijn werk. Dan zeggen we, zeg maar ‘bye bye’ tegen papa, want hij gaat weg. Beledigd draait hij zich om, de schoudertjes hoog opgehaald tegen het nekje. ‘No, no,’ schudt hij, ‘no no. No bye.’
Maar nu gaat hij het steeds meer gebruiken, te pas en te onpas. Hij deed hetzelfde met het ‘kusje voor het slapen’. Dat geeft hij altijd aan mama, papa en Linde. Of wie er verder zijn. Opa, oma, of de vrienden die we laatst over hadden voor een dinner party. En zijn duplo. En zijn trein. En zijn puzzels. Hij zwaaide ze na, je zag hem denken, ‘tot morgen lieve puzzels, morgen ga ik weer met jullie spelen!’
Hij doet iets grappigs en iedereen vind het mooi. Dus hij doet het weer. En weer. Wij blijven wel lachen. Laatst waren we op bezoek bij oud-oudoom Teu. Dat vond hij een mooi woord, Teu. Hij riep het steeds. Bij het weggaan riep hij – uit zichzelf –‘bye Teu!’ Teu vond het natuurlijk prachtig. En wij ook. Dus Tijm glimmen van trots. Hij ging ermee door. ’s Avonds aan tafel en de volgende dag. En elke keer moest iedereen weer hard lachen. Goed zo Tijm. We waren het voorval alweer vergeten, tot hij opeens, een paar weken later, zat te spelen en me schuin lachend aankeek, ‘bye Teu?’
Groeten doet hij op z’n nederlands, met ‘hallo’. Wel op z’n Tijms uitgesproken, dus ‘haljo’. Altijd vergezeld van een grote grijns. Hij weet precies wanneer je hallo moet zeggen en wanneer bye. Vanmorgen bij het aankleden zei hij netjes zijn tenen gedag voordat ze in zijn schoenen verdwenen: 'Bye teen'. Ook zijn hand, die moest immers in de mouw van zijn trui. En toen de hand er aan de andere kant van de mouw weer uitkwam riep hij vrolijk ‘haljo hand!’ Daarna liep hij nog even langs zijn bed en zwaaide, ‘bye slaap!’
Het blijft dus niet bij lichaamsdelen. Alles kan gedag gezegd. Laatst regende het. We renden door de regen naar de auto. Ik zette hem erin. Hij zwaaide door het raampje naar de regen en zei ‘bye nat!’ Onderweg groette hij alles wat we tegenkomen. ‘Bye autoos, haljo fiets. Bye bomen! Haljo maan!’
De enige die hij weigert gedag te zeggen is zijn vader. ’s Ochtends gaan ze samen naar beneden, even spelen en dan ontbijten. Daarna moet papa naar zijn werk. Dan zeggen we, zeg maar ‘bye bye’ tegen papa, want hij gaat weg. Beledigd draait hij zich om, de schoudertjes hoog opgehaald tegen het nekje. ‘No, no,’ schudt hij, ‘no no. No bye.’
zondag 13 december 2009
Ziek
Baby’s en peuters die ziek zijn, wat is dat toch lastig. Ze kunnen niet vertellen waar ze last van hebben, dat moet je maar zien te raden. Ze kunnen alleen huilen of, als ze wat ouder zijn, jengelen. Ik weet niet wat erger is.
Hier is het de laatste tijd continu raak. Het is winter, ze gaan weer naar de crèche, ik weet niet wat het is. Ik ben officieel alweer anderhalve week aan het werk, maar heb het gepresteerd welgeteld 3 dagen op kantoor te zijn. Gelukkig heb ik een flexibele baas en mag ik ook af en toe thuiswerken, anders was ik nu al door mijn vakantiedagen heen. In dat geval parkeer je Tijm voor een Barbapapa dvd en je krijgt verbazend veel gedaan. Met Linde op schoot.
Als moeder van zieke kindjes wordt je alleen zo snel onzeker. Stellen ze zich aan, of hebben ze echt wat? Je wilt niet zo’n overbezorgde moeder zijn die om de haverklap bij de dokter staat. Maar ook weer niet een slechte moeder die zijn kind verwaarloost. Dus dan blijf je twijfelen. Hoe vaak ik al niet een doktersafspraak heb gemaakt om die vervolgens weer af te zeggen. Vaak ook worden ze miraculeus beter op het moment dat je de dokterspraktijk binnenloopt.
Je denkt dat als ze eenmaal kunnen praten het makkelijker wordt, maar dat valt tegen. Peuters blijken net als baby’s zich heel simpel te uiten als ze niet lekker zijn: met gekrijs. Tijm heeft de eerste dagen dat we naar de crèche reden de hele weg in de auto zitten gillen. Heel erg hard. Geen van de standaard truken hielpen, snacks, zingen, speeltjes. Zelfs mijn redmiddel bij hoge nood, de speen, werkte niet. Toen begon ik me pas echt zorgen te maken. Ik heb geprobeerd hem uit te horen wat er nou was, maar zonder succes. Gewoon een drama queen, was dus mijn conclusie. Tot de thermometer opeens anders uitwees: griep. Zeg dat dan!
Een vriendin van mij had gisteren een mooi verhaal. Haar kindje van twee had hoofdpijn, beweerde ze. Tja, wat doe je daarmee, paracetamol geven? Tot opeens de papa heel snugger vroeg, waar heb je dan eigenlijk hoofdpijn? Antwoord, ‘in my tummy’.
Om het nog leuker te maken doen mijn kinderen aan estafettegriep. Dat wil zeggen, niet tegelijk, maar na elkaar. Tijm is eindelijk beter, we gaan een dag naar respectievelijk werk en crèche. De opvolgende nacht krijgt Linde hoge koorts. En hier werkt helaas de Barbapapa truc niet. Wel de papa truc, want die is nu aan de beurt. Mama gaat werken vandaag!
Hier is het de laatste tijd continu raak. Het is winter, ze gaan weer naar de crèche, ik weet niet wat het is. Ik ben officieel alweer anderhalve week aan het werk, maar heb het gepresteerd welgeteld 3 dagen op kantoor te zijn. Gelukkig heb ik een flexibele baas en mag ik ook af en toe thuiswerken, anders was ik nu al door mijn vakantiedagen heen. In dat geval parkeer je Tijm voor een Barbapapa dvd en je krijgt verbazend veel gedaan. Met Linde op schoot.
Als moeder van zieke kindjes wordt je alleen zo snel onzeker. Stellen ze zich aan, of hebben ze echt wat? Je wilt niet zo’n overbezorgde moeder zijn die om de haverklap bij de dokter staat. Maar ook weer niet een slechte moeder die zijn kind verwaarloost. Dus dan blijf je twijfelen. Hoe vaak ik al niet een doktersafspraak heb gemaakt om die vervolgens weer af te zeggen. Vaak ook worden ze miraculeus beter op het moment dat je de dokterspraktijk binnenloopt.
Je denkt dat als ze eenmaal kunnen praten het makkelijker wordt, maar dat valt tegen. Peuters blijken net als baby’s zich heel simpel te uiten als ze niet lekker zijn: met gekrijs. Tijm heeft de eerste dagen dat we naar de crèche reden de hele weg in de auto zitten gillen. Heel erg hard. Geen van de standaard truken hielpen, snacks, zingen, speeltjes. Zelfs mijn redmiddel bij hoge nood, de speen, werkte niet. Toen begon ik me pas echt zorgen te maken. Ik heb geprobeerd hem uit te horen wat er nou was, maar zonder succes. Gewoon een drama queen, was dus mijn conclusie. Tot de thermometer opeens anders uitwees: griep. Zeg dat dan!
Een vriendin van mij had gisteren een mooi verhaal. Haar kindje van twee had hoofdpijn, beweerde ze. Tja, wat doe je daarmee, paracetamol geven? Tot opeens de papa heel snugger vroeg, waar heb je dan eigenlijk hoofdpijn? Antwoord, ‘in my tummy’.
Om het nog leuker te maken doen mijn kinderen aan estafettegriep. Dat wil zeggen, niet tegelijk, maar na elkaar. Tijm is eindelijk beter, we gaan een dag naar respectievelijk werk en crèche. De opvolgende nacht krijgt Linde hoge koorts. En hier werkt helaas de Barbapapa truc niet. Wel de papa truc, want die is nu aan de beurt. Mama gaat werken vandaag!
dinsdag 8 december 2009
Familie
We zijn een weekje in Nederland. Zo vaak zijn we er niet, dus we moeten uitgebreid op familiebezoek. Verschillende opa’s, oma’s, zojuist omgedoopte opi en omi’s, overgrootoma’s, oudooms en wat dies meer zij worden bezocht.
Eerst komen we bij elkaar met opa, oma, tante Roos, oom Bas, tante Anneke en niet te vergeten neef Tom. Wat een liefie! Maar wat is dat toch, als je familie en baby’s bij elkaar zet, dat het gesprek vooral gaat over wie op wie lijkt? En iedereen vindt wat anders. Eigenlijk kun je in elk kind zien wat je wilt zien. Ik vind zelf dat Linde op mijn zus en mijn moeder lijkt. Vooral als ze lacht met die lieve kuiltjes in haar wangen, sprekend tante Roos. En dat ze daarnaast erg op haar vader lijkt. Papa Roel vind juist dat ze op zíjn zus lijkt, tante Frederiek. En de meeste van mijn vrienden roepen als ik met haar binnenkom, ‘Wat lijkt ze op jou!’
Van Tijm vindt iedereen dat hij op zijn vader lijkt. Behalve ik. Ik herken juist heel erg mezelf in hem. En ik heb bewijs. Een foto van mij op zijn leeftijd. Ik laat hem, zonder iets te zeggen, zien aan de nanny. ‘Wat een leuke foto van Tijm!’ reageert ze. ‘Ha!’ denk ik vergenoegd. Eigenlijk zou ik de foto bij me moeten dragen, want men lijkt nog steeds niet overtuigd. Zelfs mijn moeder, die beter zou moeten weten, noemt Tijm ‘echt een klein Roeltje.’
Bij Tom ben ik er nog niet over uit. Al voelt hij meteen heel ‘eigen’ als hij bij mij op schoot zit - meer dan baby’s van vriendinnen - ik herken er uiterlijk gezien niet echt onze familie in. Niet de karakteristieke centenbak, puntkin of bolle kop. Zijn gedrag komt me wel bekend voor. Misschien dat hij daarom meteen aanvoelde als familie op mijn schoot? Hij lijkt me geen groot schootzitter. Hij strekt meteen fanatiek de armen en benen. Als het even kon zou hij zo weglopen. Je voelt ook de kracht in de kleine beentjes. Veel meer dan bij Linde, die toch drie maanden ouder is. Die laat zich lekker onderuit zakken op je schoot. Maar Tijm was precies hetzelfde. Zou het dan typisch iets van jongetjes zijn? Dat fanatieke lijfje? Volgens oma niet, want Tante Roos was precies zo. Erger zelfs.
Dus dan begint het grote vergelijken. Wie kon wat het eerst of juist het laatst. En dan is natuurlijk altijd de conclusie dat ze allemaal lief zijn. En uniek. Maar zeker niet normaal, want dat is saai. Gelukkig is het bezoek daarna bij opi en omi zo druk en chaotisch (het is al laat, dus kindjes moe) dat we hier het grote wie-lijkt-op-wie-spel hebben overgeslagen. Of, meer waarschijnlijk, ik heb het gemist.
Ook gaan we op bezoek bij overgrootoma. Dat is toch wel heel bijzonder lijkt me, op schoot zitten met je achterkleindochter. Ik kan me er al weinig bij voorstellen dat Linde ooit een dochter krijgt. En dat die dan dus op haar beurt ook weer een dochter krijgt. En dat ik dat mag meemaken! Dat moet heel raar zijn. En mooi tegelijk. Op bezoek bij oud-oudoom Teu (een 10 jaar oudere broer van overgrootoma, niet ver van zijn honderdjarig jubileum) kijkt deze hoofdschuddend en tegelijk glimlachend mijn moeder aan, die met Linde op schoot zit. ‘Evelientje als oma, gekker moet het niet worden!’ Daar lijkt me alles mee gezegd.
Eerst komen we bij elkaar met opa, oma, tante Roos, oom Bas, tante Anneke en niet te vergeten neef Tom. Wat een liefie! Maar wat is dat toch, als je familie en baby’s bij elkaar zet, dat het gesprek vooral gaat over wie op wie lijkt? En iedereen vindt wat anders. Eigenlijk kun je in elk kind zien wat je wilt zien. Ik vind zelf dat Linde op mijn zus en mijn moeder lijkt. Vooral als ze lacht met die lieve kuiltjes in haar wangen, sprekend tante Roos. En dat ze daarnaast erg op haar vader lijkt. Papa Roel vind juist dat ze op zíjn zus lijkt, tante Frederiek. En de meeste van mijn vrienden roepen als ik met haar binnenkom, ‘Wat lijkt ze op jou!’
Van Tijm vindt iedereen dat hij op zijn vader lijkt. Behalve ik. Ik herken juist heel erg mezelf in hem. En ik heb bewijs. Een foto van mij op zijn leeftijd. Ik laat hem, zonder iets te zeggen, zien aan de nanny. ‘Wat een leuke foto van Tijm!’ reageert ze. ‘Ha!’ denk ik vergenoegd. Eigenlijk zou ik de foto bij me moeten dragen, want men lijkt nog steeds niet overtuigd. Zelfs mijn moeder, die beter zou moeten weten, noemt Tijm ‘echt een klein Roeltje.’
Bij Tom ben ik er nog niet over uit. Al voelt hij meteen heel ‘eigen’ als hij bij mij op schoot zit - meer dan baby’s van vriendinnen - ik herken er uiterlijk gezien niet echt onze familie in. Niet de karakteristieke centenbak, puntkin of bolle kop. Zijn gedrag komt me wel bekend voor. Misschien dat hij daarom meteen aanvoelde als familie op mijn schoot? Hij lijkt me geen groot schootzitter. Hij strekt meteen fanatiek de armen en benen. Als het even kon zou hij zo weglopen. Je voelt ook de kracht in de kleine beentjes. Veel meer dan bij Linde, die toch drie maanden ouder is. Die laat zich lekker onderuit zakken op je schoot. Maar Tijm was precies hetzelfde. Zou het dan typisch iets van jongetjes zijn? Dat fanatieke lijfje? Volgens oma niet, want Tante Roos was precies zo. Erger zelfs.
Dus dan begint het grote vergelijken. Wie kon wat het eerst of juist het laatst. En dan is natuurlijk altijd de conclusie dat ze allemaal lief zijn. En uniek. Maar zeker niet normaal, want dat is saai. Gelukkig is het bezoek daarna bij opi en omi zo druk en chaotisch (het is al laat, dus kindjes moe) dat we hier het grote wie-lijkt-op-wie-spel hebben overgeslagen. Of, meer waarschijnlijk, ik heb het gemist.
Ook gaan we op bezoek bij overgrootoma. Dat is toch wel heel bijzonder lijkt me, op schoot zitten met je achterkleindochter. Ik kan me er al weinig bij voorstellen dat Linde ooit een dochter krijgt. En dat die dan dus op haar beurt ook weer een dochter krijgt. En dat ik dat mag meemaken! Dat moet heel raar zijn. En mooi tegelijk. Op bezoek bij oud-oudoom Teu (een 10 jaar oudere broer van overgrootoma, niet ver van zijn honderdjarig jubileum) kijkt deze hoofdschuddend en tegelijk glimlachend mijn moeder aan, die met Linde op schoot zit. ‘Evelientje als oma, gekker moet het niet worden!’ Daar lijkt me alles mee gezegd.
Abonneren op:
Posts (Atom)