donderdag 24 november 2011

O, kom er eens kijken

Ze staat stil, midden in de kamer. Haar ogen staren wazig in het niets.
‘Linde,’ roep ik.
Geen reactie.
‘Linde,’ probeer ik nog eens. Ze blijft staren een buigt een beetje door de knieĆ«n.
Pas als ik mijn hand voor haar neus wapper kijkt ze op. Ze loopt weg, wijdbeens, mijn blik ontwijkend. Ik snuif de lucht op en zucht. ‘Linde, nee!’

‘Kom, we gaan eten. Moet je nog plassen Linde?’
Ze schudt haar hoofd, boven de pot worstelt ze zich los en rent weg. Aan tafel wiebelt ze op haar stoel, smeert overal eten en stopt haar waterbeker vol erwtjes. Water petst op de grond. Als ik terug kom met een doekje zie ik pas dat haar beker vol water zit. ‘Niet weer,’ steun ik.

Nog geen twee was ze, nog lang niet, toen ze op een dag besloot geen luiers meer te willen dragen. En het ging eigenlijk best goed. Ondanks ongelukjes, af en toe, waren we maar wat trots op onze jonge dochter, parmantig op haar potje. Ze was nog zo jong, het zou vanzelf beter gaan. Maar het ging niet beter. Het ging steeds slechter. Van eens in de week ging naar een paar keer mis. Per week, of zelfs per dag. Ze komt thuis van de oppas in een luier, de onderbroeken waren op. Thuis draait de wasmachine overuren.

We blijven vriendelijk. We worden boos. Niets helpt. We beloven stickers, en even werkt het, voor Hello Kitty wil ze op de pot en de ijskastdeur raakt vol. Dan gaat het weer mis, en in nieuwe broek staat ze bij de kast, stampvoetend om haar sticker. We beloven kadootjes, voor een dag lang schoon, maar nog altijd ligt het pakje onuitgepakt in de kast. We zetten haar op de pot, elk half uur, we dreigen, we drammen, als je nu niet gaat mag je niet mee, geen eten, geen tv. We straffen, we zetten haar op haar kamer, waar ze het met grote ogen op een krijsen zet tot ik haar wegdraag uit een zich uitbreidende plas op het parket. We negeren, laten haar rondlopen met stinkende billen tot ik haar in de wc vind met haar broek om de enkels en de poep aan de muren. We zetten de allerlaatste troef in. ‘Ben je een baby?’ vraag ik. ‘Wil je een luier aan?’
‘Nee,’ huilt ze, ‘ik ben een meisje. Ik wil geen luier. Ik wil een onderbroek.’
Met tegenzin hijs ik haar in een schone.
‘En waar poep je dan?’ vraag ik, haar streng in de ogen kijkend.
‘In de onderbroek,’ grinnikt ze en rent weg.

Op een avond staan we bij de haard voor drie lege schoentjes. We kijken elkaar aan. We vullen de blauwe schoen en het roze slofje. Dan twijfelen we, wie zoet is krijgt lekkers, maar wie in zijn broek poept? We pakken een onderbroek van de waslijn en proppen hem in de turkooizen schoen met de roze bloem. Ik wil het licht al uitdoen, maar we kijken elkaar nog eens aan en schudden ons hoofd. Ze is pas twee. Naast de onderbroek stoppen we een grote Zwarte Piet. Van chocolade.

donderdag 17 november 2011

Kleuterfeest

Engelse kinderfeestjes zijn een serieuze aangelegenheid. Het begint al met de gastenlijst. Iedereen nodigt vijftien vriendjes en vriendinnetjes uit, jouw kind is immers op vijftien feestjes geweest, en niet terugvragen is niet beleefd. Ook de juiste locatie is essentieel, de kleine engelse huizen zijn niet bestand tegen zoveel kleutergeweld. Een gymzaal, binnenspeeltuin of de peutergym heeft de voorkeur.
Bij binnenkomst worden kadootjes meteen onzichtbaar weggesluisd. Die worden achteraf, in privacy, uitgepakt, zodat ongemakkelijke onbeleefdheden worden vermeden. Vergeet dus nooit, zoals ik, de verjaardagskaart, want dan kan de moeder op het bedankkaartje niet vermelden hoe geweldig jouw kado ontvangen werd.
Dan wordt er gespeeld. Geen kinderfeest gaat voorbij zonder ‘Pass the parcel,’ waarbij pakjes onhandig worden rondgegeven, lagen papier worden gescheurd, tot de muziek de winnaar onthult. Er is, meestal, een springkussen, en tijd voor vrij spelen.
Helemaal aan het einde, moegespeeld, komt de tea op tafel. In Engeland wordt tea niet gedronken maar gegeten. De kinderverjaardag-tea bestaat uit witte en bruine driehoekjes, belegd met kaas, ham en marmite. Pindakaas wordt geschuwd, er zal er maar een allergisch zijn. Daarnaast staan bakjes met worteltjes, komkommer, chipjes, koekjes en worstjes. Kannen ranja vullen plastic bekertjes. Terwijl de kinderen zich volstoppen met chips en de zachte binnenkant van het brood kijken de moeders bescheiden toe. Soms, als je geluk hebt, krijg je een kopje thee. Wie een worteltje, dat de kinderen toch niet eten, meegraait kan rekenen op ontwijkende blikken. Als de tea verorberd is wordt het pronkstuk van het feest, de taart, plechtig binnengebracht. Na het Happy Birthday wordt hij behendig weer weggesluisd. Bij de deur deelt de jarige het allerbelangrijkste, de party bags, uit. Hierin, in een servetje gerold, een stuk van de verjaardagstaart, en heel veel snoep en plastic speeltjes die dagen door het huis zullen slingeren tot ze op een avond schielijk in de vuilnisbak verdwijnen.

Als buitenlander ging ik het even helemaal anders doen. Nou, ja, ik kon mijn zoon’s sociale status niet riskeren, dus nodigde braaf al zijn vriendjes uit. En de kadootjes onderschepten we toch maar bij de deur, eigenlijk wel zo makkelijk. Maar we hielden het feest thuis, in onze ruime, onengelse, open woon-eet-speelkamer-keuken, hopend op goed weer zodat het kleutergedruis door de achterdeur over kon lopen, de tuin in. Ik trok alle registers open. Na wat gevloek op de oven en plakkerige cakevormen werd een in blokken gesneden kant-en-klare cake met behulp van vijftien kleuters, vijf kleuren glazuur en heel veel snoep een prachtige trein. De moeders maakten hun eigen thee en aten zelfgebakken muffins. In de zich speciaal vertonende zon werd zakgelopen. Tijdens het bakken van door de kleuters zelfbelegde pizza’s werd er gejoeld en gegild bij de poppenkast waarin Sinterklaas voor Kerstman speelde. Aan de deur keek niemand bedremmeld toen ze geen zakje maar een boek in de handen gedrukt kregen. Met in een servetje gerold hun eigengemaakte wagonnetje, want die waren we vergeten op te eten. We zongen Happy Birthday en Lang zal ze leven en het was het beste feest aan elke kant van het kanaal. Volgens Tijm.

De Engelse moeders complimenteerden uitputtend. De Hollandse moeder plofte moe maar voldaan neer op de bank en fantaseerde over binnenspeeltuinen met kant en klaar vermaak en witte driehoekjes die ze niet zelf hoefde te bakken.

donderdag 10 november 2011

Willen of kunnen

Ik lig op mijn buik en ik duw, ik duw de vloer, met mijn voeten, en ik schuif. Mijn armen trekken mee. Onder mijn buik is het kleed ruw en langzaam, trek na duw, ga ik vooruit. Dan opeens voel ik glad hout en nu kan ik hard. Ik ben een raceauto, mijn benen duwen sneller, mijn handen zetten af op de stevige vloer en vliegensvlug scheer ik door de kamer. Lachend glijd ik de bank rond tot ik de borstelige wol weer voel. Dan bots ik met mijn hoofd tegen iets zachts. De bank. Tastend schuif ik er langs tot ik een voet vind en een broek. Ik klauw me vast aan de stof en handje voor handje sleep ik omhoog. Ik wiebel, zwiep met mijn kont maar trek door, ik wil er komen, ik moet. Ik zal. Verbeten trappen mijn benen omhoog, en ja. Ik sta.
Trots kijk ik rond, aan de knie geklemd, zo hoog dat ik alles kan zien. Ik zwaai en grijns. Mama ziet me niet staan. Ik mep haar knie. Ze kijkt op, glimlacht, en aait mijn hoofd. Dan typt ze verder.

Het is stil in huis, mijn grote broer en zus zijn weg. Niemand die op me springt, me duwt of me port. Niemand die me kust of aan het lachen maakt. Mama is druk, altijd druk, ze werkt, ze typt, alleen haar ooghoek kijkt schuin naar mij.
Ik kruip naar de box en grijp de spijlen. Opnieuw trek ik, naar boven, maar het lukt niet. Ik zet mijn voeten af en wip omhoog, maar niet genoeg, ik zwalk en zwier en val brullend om. Mama kijkt op. Ze helpt me, en ik pak de spijlen stevig beet. Zo sta ik even ferm. Dan pakken mama’s handen me over, en ik mag lopen, tot aan de bank maar niet verder. Ze zet me op mijn billen, een stapel bekers voor mijn neus. Ik maai ze om. Klaar.
Ik roep mama, kom. Ze kijkt op maar typt verder. Ik buig voorover, wat verder, tot ik val. Ik kruip weer, pak de broek en trek me op. Eerst kijk ik blij, lach mijn twee tanden bloot. Mama lacht terug. Dan word ik boos. Ik wil lopen en mama moet helpen. Ik mep haar knie. Nu lacht ze niet. Ze laat me lopen, naar het midden van het kleed waar ik moet zitten. Ik strek mijn benen, stijf als een plank. Boos buig ik mijn rug, hangend naar achter want ik wil niet. Ik wil lopen, brul ik. Heel even ontspan ik en mama grijpt haar kans. Ik zit weer. Een stapel blokken, een buitelnijntje, wat dieren. Ik wil ze niet, ik gooi ze om en weg en roep mama. Och, wat ben je moe, zegt die, we gaan naar bed. Maar ik ben niet moe, ik wil lopen, mama, snap me dan. Nee. Mama luistert niet, ze legt me in bed en ik huil. Slaap lekker, zegt ze zoetjes, maar ik wil niet slapen, ik wil lopen, en ik schreeuw mijn longen eruit tot mama het snapt en me ophaalt.

maandag 7 november 2011

Gezellig

Op peuterochtenden en speelgroepen heb je altijd van die diepgaande gesprekken.
Een moeder kijkt me aan, kijkt naar mijn kinderen, dan weer naar mij, en vraagt of ze allemaal van mij zijn. Als ik ja knik is de volgende vraag hoe oud ze zijn. Op het antwoord, respectievelijk drie jaar, twee jaar en negen maanden, krijg ik steevast dezelfde reactie. Dat ik mijn handen wel vol moet hebben dan. Inderdaad, beaam ik. Dan kletsen we wat, over haar kinderen, hoe oud die zijn, totdat de andere moeder vraagt hoe ik dat toch doe, drie kinderen thuis en er ook nog eens zo goed uitzien. Ik glimlach wat, haal mijn schouders op. En ben benieuwd hoe het gesprek zou verlopen als ik echt, eerlijk en oprecht, antwoord zou geven op haar vraag.

‘Wat bedoel je precies met er goed uitzien? Dat die wallen in mijn bleke gezicht en die schreeuwerig vertrokken mond me zo goed staan? Of dat ik de afgelopen maanden zo afgevallen ben, omdat ik steeds vergeet te eten terwijl ik de hele dag op mijn benen sta en bezig ben, met wassen, opruimen, zorgen en heen en weer draven?’
De moeder kijkt me verbaasd aan dus ik raak op dreef.
‘Ik heb sowieso niet zoveel eetlust op het moment. Ik heb de ziekte van Bechterew, reuma in je rug, en de meeste dagen heb ik meer pijn dan honger. De herfstige kou maakt mijn gewrichten stijf en branderig. Ik zou ze moeten ontlasten, maar ja, de jongste kan nog niet lopen. En jij? Nog iets leuks gedaan het weekend?’
De moeder kijkt wat geschokt, dan huilt haar baby en ze legt hem aan de borst.
‘Wat drinkt hij lief,’ merk ik op. ‘Ik moest stoppen met de borstvoeding, en dat voor stomme medicijnen die niet eens helpen. Bijt hij je wel eens, heeft hij al tanden? De mijne slaapt al weken slecht. We zijn niet streng genoeg, maar ja. Straks huilt ze de anderen wakker. Ik functioneer niet op vijf uur slaap, jij wel?’
De moeder schudt zenuwachtig haar hoofd, frummelt aan het blauwe sokje van haar kind. Ze wil wat zeggen maar ik laat het niet toe.
‘Ik sta er ook helemaal alleen voor door de week. Ja, er is de peuterspeelzaal voor de oudsten. En af en toe de oppas. Maar mijn man werkt lange dagen, die is op zijn vroegst met voorlezen thuis. Vaak later. En mijn familie woont aan de andere kant van het kanaal.’
De andere moeder stamelt wat.
‘Ik zou natuurlijk meer moeten rusten, en meer sporten, en verhuizen naar een warm klimaat.’
Ik ratel door, als een op hol geslagen paard, over winter en kou, stress en schreeuwen en economische recessie en gebrek aan banen in warme landen, over werksters die nooit die rottige hoekjes doen waar mijn stijve rug niet bij kan, over treiterende jongetjes en in hun broek poepende meisjes, totdat de zaal leegloopt en ik me zelf ook begin te ergeren aan mijn gezanik.
Ik staar en peins, en ik schrik op van haar stem.
‘En je ziet er ook zo vrolijk uit. Ja, ik vind het echt knap wat je doet. Wil je nog een kopje thee?’
Ik recht mijn rug. ‘Vind je? Ja, je doet toch je best, als moeder. Thee, lekker, graag.’

woensdag 2 november 2011

Tovernacht

Met drie kleine heksen, een tovenaar en een babypompoen in een buggy gaan we op pad. In het donker loopt van alles over straat. Toverkollen, vampiers, spoken. Monsters en lugubere lijken. Ondanks het milde oktoberweer rillen we, maar we pakken onze zakken en stappen op onze bezems. We volgen de pompoenen, want een pompoen voor het huis laat zien dat toverbezoek welkom is. Bij de buren prijkt een groot, oranjerond exemplaar. Kaarslicht sijpelt door zijn puntige tandengrijns en sluwe spitse ogen. Voor de ramen hangen spinnenwebben, heksenbezems en witte kale botten. Uit de brievenbus steken vijf bleke vingers. Het is duidelijk dat we verwacht worden dus slaan we drie keer met de klopper. De deur zwaait open en een griezelige gedaante verschijnt uit een donkere gang. Boven een zwarte cape vol spinnenwebben zien we een in ijselijke gil vertrokken hoofd. Bloed stoomt langs de wangen. Ook een rammelend geraamte doemt op uit het donker. Hij giechelt als hij ons ziet en zwaait met zijn piratenhoed. Achter me barst de kleinste heks in huilen uit. Ook de op een na kleinste heks geeft een angstig gilletje. De grootste, maar toch nog kleine heks en de niet veel grotere tovenaar verstijven, en kijken huiverig om, naar hun moeders.
Dan komt een witte hand uit de cape en trekt het masker af. Het grijnzende gezicht van onze tienjarige buurjongen verschijnt. Achter hem knipt het licht aan en komt zijn moeder aanrennen, aangetrokken door het geschreeuw en uitputtend in excuses. We wimpelen de excuses af, niet nodig, onze heksen zijn nog zo klein. We strooien complimenten terug, wat mooi zien de jongens eruit. De heksen en de tovenaar ontdooien langzaam, alleen de kleinste heks kermt nog na. Gelukkig steekt het bloederige lijk een schaal naar voren, een schaal vol snoep. Aarzelend zet de tovenaar een stapje vooruit. Ook de heksen durven nu, snel graaien ze het lekkers weg. Alleen de kleinste heks durft niet, hoe zoet het snoep ook lonkt.
De moeders kletsen wat. De buurjongen laat trots zijn masker zien, de ingenieuze buisjes door zijn mouw en het ballontje met bloed. De tovenaar vind het machtig mooi. Maar het snoepgoed roept, we moeten door, de pompoenen achterna. Een paar huizen verderop zien we er een flikkeren, en op onze bezems vliegen we verder, de babypompoen erachteraan in haar buggy.

Achter de volgende deur staat een lieve, roze heks. Opgelucht roepen de heksen, na enig aandringen, ‘trick or treat’, bijna hoorbaar. Ze krijgen de smaak te pakken, de suiker maakt moedig en onverschrokken kloppen en bellen we, huis na huis. Steeds minder verlegen roepen ze in koor om treats. Dapper lopen de heksen en de tovenaar de straat door. Alleen de kleinste heks dreutelt en draalt, ondanks chocola en snoep. Ze huilt en dreint, moe en bang, tot haar moeder haar en heksenzus meeneemt naar huis. Ook wij gaan naar huis, met volle zakken. Bij de voordeur steken we de kaarsjes in onze eigen pompoenen aan. De babypompoen moet naar haar bed, de kleine tovenaar en heks staan in de deurpost en wachten. Happy Halloween!